• No results found

5. De praktijk van zelfredzaamheid stimuleren

5.2. Hulpvragers die niet volledig zelfredzaam kunnen zijn

Sommige hulpvragers zijn niet zo zelfredzaam als in de casussen uit het bovenstaande stuk. Zo komt het sociale wijkteam in aanraking met hulpvragers met een lichamelijke beperking, achteruitgang door dementie of een verstandelijke beperking. Daarnaast is er vaak geen netwerk aanwezig of is het netwerk niet helpend of overbelast. Voor hen werkt de werkwijze zoals bij de redelijk zelfredzame hulpvragers niet, daarom is er een andere aanpak nodig. Hier beginnen professionals ook met inzicht krijgen in de situatie van de hulpvrager. Dit wordt opgevolgd door meedenken, meekijken; maar ook samen doen. Tot slot geldt voor deze hulpvragers dat er vaak moet worden doorverwezen naar andere organisaties.

32

5.2.1. Inzicht krijgen via kaartjes

In Heemskerk werkt het sociale wijkteam ook met levensgebied kaartjes. Met name voor hulpvragers die het moeilijk vinden om inzichtelijk te krijgen wat er allemaal speelt in hun problematiek is dit een veel gebruikte methode. Dit is een set kaartjes die elk een levensgebied bevatten zoals financiën, seksualiteit, huisvesting en vrijetijdsbesteding. De hulpvrager mag kaarten uitkiezen die belangrijk voor hem zijn. Deze legt hij op een rij met links de kaarten die hij het belangrijkst vindt en rechts de kaarten die hij minder belangrijk vindt. Ondertussen wordt er over de kaarten gepraat. Hoe gaat het met werk en inkomen? En hoe zit het met relaties? Hierna wordt gevraagd met welke levensgebieden het niet goed gaat en waar iets in moet veranderen. Hierbij komt het dan wel eens voor dat iemand financiën laag in belangrijkheid heeft geplaatst, terwijl er wel schulden zijn. Hierop volgend kan dit een onderwerp voor een gesprek worden. Voor deze methode geldt ook dat de professional zo min mogelijk wil sturen en de keuze aan de hulpvrager wil geven. Een andere methode die wordt gebruikt is bijvoorbeeld het gebruik van levenslijnen, waarbij in chronologische volgorde positieve en negatieve levensgebeurtenissen op papier worden gezet. Bij deze doelgroep proberen professionals samen met hulpvragers op een visuele manier inzicht te krijgen in het leven van de hulpvragers.

5.2.2. Meedenken, meekijken én samen doen

Voor de hulpvragers die niet volledig zelfredzaam kunnen zijn geldt dat meedenken en meekijken niet altijd voldoende is. Nog steeds wordt uit gegaan van doorvragen naar hoe de hulpvrager zelf zijn probleem wil oplossen. De professionals en hulpvrager bedenken samen welke mogelijke oplossingen er zijn en welke stappen daarin gezet moeten worden. Hoe minder zelfredzaam de hulpvrager is, hoe meer de professional daarin zelf oplossingen moet aandragen. Dit betekent dus eigenlijk hoe minder zelfredzaamheid, hoe meer sturing er nodig is in het hulpverleningsproces. Dit uit zich niet alleen in dat de professional zelf meer oplossingen moet bedenken, maar ook in samen aan het probleem werken.

‘Je hebt natuurlijk altijd een categorie mensen die het liefst alles in plastic tasjes bij je aflevert en dan hopen ze dat wij dat regelen. En soms doen we dat ook. Niet dat we een plastic tas aannemen, maar dan zeggen we van: ‘‘Er speelt zo veel, en ik zie dat het nu niet lukt.’’ Dat zie je soms ook letterlijk en figuurlijk. En dan zeggen we: ‘‘Nou als u de enveloppen open doet, dan gaan wij samen een stapel maken.’’ En dan kan je in dat gesprek nog van alles met diegene over zijn of haar leven doornemen. Maar het is niet

33 zo van geeft u maar, het is een heel andere houding. Misschien komt het op hetzelfde neer, in die zin dat je ze helpt. Maar wel waar nodig. En zij kan die envelop nog openen en orderenen.’ (R. 3)

Hoe ziet de professional het verschil tussen een hulpvrager die redelijk zelfredzaam is en een hulpvrager die het niet volledig zelfredzaam kan? Bovenstaande respondent geeft aan dat zij dit zien. Later in het gesprek vertelt ze dat ze door bij mensen thuis te komen en door te vragen naar het leven van de hulpvrager een goed inzicht krijgt in hoeveel problematiek er speelt. Een andere respondent vertelt dat ze het huis van een oudere dame steeds rommeliger ziet worden doordat zij het lichamelijk niet meer red om het huishouden te doen. De professionals maken dan de beslissing dat zij de hulpvrager moeten helpen met hun problematiek. Dit is anders dan bij de hulpvragers die redelijk zelfredzaam zijn, zij moeten vooral zelf stappen ondernemen om hun problemen op te lossen. Toch geeft respondent 3 wel aan dat het een andere werkhouding is dan paternalistisch alle problematiek van de hulpvrager op te lossen. Niet alles wordt overgenomen, maar alleen waar nodig. Hoewel de professional meer van het probleem overneemt van de hulpvrager, wordt toch geprobeerd om de hulpvrager zelf ook dingen te laten doen. Dit kunnen kleine dingen zijn zoals het openen van enveloppen, het bellen voor een afspraak of het invullen van gegevens. De professional blijft kijken of het goed gaat, en grijpt indien nodig in.

5.2.3. Doorverwijzen en zelfredzaamheid

De professionals van het sociale wijkteam zijn zich er van bewust dat het zelfredzaamheidsbeleid niet alles kan oplossen. Daarom wordt er ook regelmatig doorverwezen. Bij de groep hulpvragers die niet volledig zelfredzaam kan zijn speelt het wijkteam vaak een belangrijke rol in het organiseren van zorg rondom de hulpvrager. Er wordt nagegaan welke hulp nodig is. Zo wordt er bij schulden vrijwel altijd doorverwezen naar schuldhulpverlening, en bij de behoefte aan huishoudelijke hulp wordt doorverwezen naar het wmo-loket. De professionals van het sociale wijkteam weten de weg naar de verschillende voorzieningen waardoor zij de hulpvrager daarmee kunnen ondersteunen. Dit is in de vorm van telefoonnummers of websites geven, maar ook zelf contact leggen met een wmo- consulent. Professionals blijven hierbij begeleiden tot de betreffende voorziening de problematiek van de hulpvrager heeft opgepakt. Als de situatie zo is dat er wordt doorverwezen, maar dit niet mogelijk is vanwege beperkte toegang tot maatwerkvoorzieningen, dan blijft de professional zoeken naar oplossingen. Bij deze groep hulpvragers is er vaak een voorziening aanwezig, maar deze biedt niet genoeg hulp om de gehele problematiek van de hulpvrager op te lossen. Zo vertelt een

34 respondent over een oudere dame die hulp nodig heeft van de wijkverpleging. Echter kan de wijkverpleging maar twee keer per week langskomen om te helpen.

‘We komen sowieso twee keer per week om te helpen. En voor de rest leren we dat ze het zelf doet, dat is voor alle partijen veel beter. Ze krijgt steeds meer het gevoel dat ze het zelf ook kan. Het lijkt natuurlijk allemaal ideaal, maar ze zit te wachten tot die zuster komt [om te helpen met douchen]. Die komt niet altijd om 8 uur, maar ook weleens om 10 uur of om 11 uur. Waardoor ze beperkt worden om andere dingen te ondernemen. En het is ook gewoon voor de meeste mensen heel goed om het te kunnen doen hoe ze het zelf graag willen. Met of zonder hun beperkingen.’ (R. 2)

Hierin zien we dat er zowel wordt geholpen door middel van zorg, maar iemand ook zelf bepaalde dingen blijft doen. In dit geval wordt er door middel van een oplossing als een stoel in de douche of een antislipmatje ervoor gezorgd dat het lukt voor iemand om nog zelf te douchen. Hoewel het aan de ene kant zo is dat hulpvragers niet altijd het aantal uren zorg krijgen die nodig zijn, verklaren professionals ook dat het toch wel goed is als ze het wel zelf gaan doen doordat die zorg er niet is. De bovenstaande respondent is van mening dat de afhankelijkheid van hulp ervoor zorgt dat de hulpvrager beperkt wordt in zijn leven. Door meer zelfredzaam te zijn kan diegene zelf zijn dag inplannen en een goed gevoel krijgen over zijn eigen kunnen. Hierbij zien we dat de professional zelfredzaamheid ziet als de regie houden over je eigen leven.

Bij doorverwijzen gaat het niet altijd om maatwerkvoorzieningen maar ook om algemene voorzieningen in de vorm van welzijnsorganisaties en vrijwilligersorganisaties. Voor eenzame ouderen kan een maatje worden gevonden via BUUV3en verstandelijke beperkte jongeren kunnen vrijwilligerswerk doen bij een welzijnsorganisatie. Het is afhankelijk van de problematiek van de hulpvrager welke voorziening nodig is.

5.2.4. Tegen een muur aanlopen

De sociale wijkteams hebben veel te maken met andere organisaties en instellingen. Niet alleen komen de professionals uit verschillende organisaties, zij hebben ook te maken met het verwijzen naar algemene- en maatwerkvoorzieningen. Hierbij lopen ze vaak tegen een muur op. Vrijwilligers kunnen niet alle problemen oplossen, zij doen het ook voor hun eigen plezier. De toegang tot voorzieningen is niet altijd mogelijk, en regel- en wetgeving staan soms in de weg. Professionals zijn

3 Een buurtmarktplaats waar bewoners vrijwillig diensten aan elkaar leveren zoals koken, gezelschap of hulp in

35 hierdoor bang dat deze groep hulpvragers tussen wal en schip raken.En dit maken ze ook wel eens mee. Ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen door vergevorderde dementie, terwijl er geen vrije plekken beschikbaar zijn in de verzorgingstehuizen. Multi-probleem gezinnen waar vanwege de decentralisatie geen toezicht meer door jeugdzorg op wordt gehouden, maar waar niks voor in de plaats is gekomen. Verstandelijk beperkte jongeren die zich moeten houden aan de inspanningsplicht om een uitkering aan te vragen, terwijl zij niet de kennis hebben om een sollicitatiebrief te schrijven. Een respondent vertelt ook over een oudere dame die binnen een korte tijd snel lichamelijk achteruit is gegaan. Voor haar is lichamelijke zorg geregeld, maar deze mevrouw wilde ook graag weer eens naar buiten of een keer naar de schouwburg. Echter lukte het in eerste instantie niet om dit voor deze mevrouw te regelen.

‘Dus dan denk je wat te kunnen regelen, maar dan zijn de grenzen weer wat strakker geworden. Dus dan mag je een bepaalde voorziening alleen inzetten bij mentale problematiek. Die vrouw is nog scherp van geest. Dus je loopt keer op keer tegen de begrenzingen aan die steeds strakker worden. Dat vind ik wel moeilijk. Want je zou zo graag die oudere meer gunnen. En bij die mevrouw is het mij niet gelukt.’ (R. 9)

De respondent heeft te maken met steeds veranderende toegangseisen voor voorzieningen. Hier zit zij mee, omdat ze graag meer zou willen bereiken voor de hulpvrager. Toch blijven de professionals het proberen. Na overleg met de oudere dame is er besloten om dit stukje welzijnszorg in te kopen bij een organisatie.

Ook heeft het sociale wijkteam te maken met acute problematiek en zware problematiek, hoewel zij ingezet zijn om preventief te werken. Hierop hebben de professionals geen antwoorden en oplossingen. De professionals kunnen niet zo maar de hulpvragers achterlaten omdat zij niet binnen de gestelde doelgroep vallen. Door langs te blijven gaan of contact te houden en door af en toe te bellen proberen ze met de beschikbare middelen een oplossing te bieden. Hierbij blijven ze positief. Wat kan nog wel? Wie in het netwerk zou kunnen helpen? Zijn er vrijwilligers hiervoor te vinden? Welke organisaties of instellingen moeten worden wakker geschud? Dit leidt vaak ook tot een langer traject bij het wijkteam dan een kortdurend traject, maar het zorgt er ook voor dat deze mensen niet meer alleen staan. Professionals vinden het vervelend als zij problematiek niet kunnen oplossen, maar zij geven ook aan niet alle problemen op te kunnen lossen. Zo blijven ouderen lichamelijk en mentaal achteruit gaan of schulden blijven lang doorspelen. Niet voor elke problematiek is een voorziening voldoende. Professionals proberen altijd om andere mogelijke oplossingen te zoeken, maar soms worden ze teleurgesteld doordat een voorziening niet beschikbaar

36 is of het de hulpvrager toch niet lukt de problematiek op te lossen. Toch geven professionals aan dat dit ook bij hun werk hoort en hiermee om gaan ook tot hun professionele houding behoort.

‘Kijk sommige problemen zullen niet opgelost worden, daar zou je een stuk steun bij kunnen krijgen. Maar het zou niet altijd opgelost kunnen worden. Ja zo is het leven.’ (R. 8)