• No results found

5 Indicatoren voor wilddruk

6.3 Huidig beheer

Het huidige hoefdierbeheer is gedifferentieerd naar leefgebieden waarin verschillende doelstanden zijn vastgelegd, afhankelijk van de beheerdoelen en -inzet. De doelstanden worden bepaald door de Faunabeheereenheid Gelderland op basis van een afweging tussen maatschappelijke belangen, zoals het vermijden van schade (met name aan verkeer en gewassen), effecten op het ecosysteem en wildzichtbaarheid. Ook wordt de gunstige staat van instandhouding van de hoefdierpopulaties daarin meegenomen (zie paragraaf 4.1.3). De doelstanden voor 2019-2025 zijn voor de Veluwe vastgesteld op 1.440 edelherten, 495 damherten en 1.100 wilde zwijnen. Voor reeën is de doelstand tussen de 10.350-14.820, maar deze doelstand geldt voor de hele provincie Gelderland (FBE Gelderland, 2019). Uit de jaarrapportage grofwild 2018-2019 (VWV 2019) blijkt dat de doelstanden voor edelhert en wild zwijn sinds 1990 geleidelijk zijn verhoogd (zie Figuur 21). De doelstand voor edelherten is verhoogd van ca. 900 in 1990 naar ca. 2.000 in 2019, een ruime verdubbeling. Voor wilde zwijnen is de doel- stand verhoogd van ca. 700 in 1991 naar ca. 1.400 in 2019, ook een verdubbeling. Volgens het Faunabeheerplan Grote Hoefdieren 2019-2025 (FBE Gelderland, 2019) moeten deze doelstanden nu weer omlaag, waarbij herstel van de bosverjonging expliciet als een belangrijk motief wordt genoemd. Ook Gedupeerde Staten Gelderland (2019) signaleren dit nadrukkelijk en geven richting aan mogelijke extra maatregelen hiertoe, met name via een verdere professionalisering in de uitvoering van het populatiebeheer.

Figuur 21 Voorjaarsstanden en doelstanden edelherten (links) en wild zwijn (rechts) op de Veluwe in de afgelopen decennia. De aantallen voor wild zwijn in 2019 zijn een sterke onderschatting van de werkelijke aantallen (G.-J. Spek, pers. med.). Figuren uit Vereniging Wildbeheer Veluwe (2019).

In paragraaf 4.3 is al aangegeven hoe lastig het is om vast te stellen hoeveel hoefdieren in een bepaald gebied aanwezig zijn. Op de Veluwe wordt de populatiegrootte geschat op basis van zicht- waarnemingen. Meestal wordt er in het voorjaar tijdens een tweedaagse periode geteld op een avond, een ochtend en de volgende avond. Aansluitend kan ook gebruik worden gemaakt van schijnwerper- tellingen en eventueel andere technieken. De telmethoden worden niet per deelgebied op dezelfde wijze uitgevoerd. De jaarrapportage VWV 2018-2019 vermeldt dat er voor sommige gebieden uiteindelijk beduidend meer edelherten zijn aangetroffen dan verwacht en dat voor andere gebieden de prognose overeenkwam met de telresultaten. Voor wilde zwijnen vermeldt de jaarrapportage 2018- 2019 (VWV 2019) dat de nauwkeurigheid van de actuele tellingen veel lager was dan 2017-2018, mogelijk door de vele mast die nog overal aanwezig was. Ook werden er vele aanvullende meldingen van rotte wilde zwijnen gedaan, waardoor de zomerstand beduidend hoger is uitgekomen. Dit bevestigt de al eerder in 4.3.1 besproken bevindingen van Groot-Bruinderink et al. (2013a), namelijk

Op basis van de telresultaten wordt de voorjaarsstand bepaald en worden de aanwas en zomerstand berekend. Hierin wordt ook de verwachting van de hoeveelheid mast meegenomen (Vereniging Wildbeheer Veluwe (VWV) 2019). De verwachte stand wordt vergeleken met de doelstand en

vervolgens wordt het te realiseren afschot bepaald, onderverdeeld in leeftijds- en geslachtsklassen. De toewijzing kan gedurende het seizoen worden bijgesteld, afhankelijk van de ontwikkelingen in het veld. De jaarrapportage VWV 2018-2019 vermeldt dat voor edelherten 80% van de toewijzing van 1209 te schieten herten is gerealiseerd. Voor wilde zwijnen is bepaald dat er 4046 geschoten mochten worden, waarvan slechts 54% werd gerealiseerd. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat het wel mogelijk zou moeten zijn om de doelstanden te realiseren, blijkens de verschillende deelgebieden waar het toegewezen afschot wel werd gerealiseerd.

Afschot lijkt zich bij het wild zwijn te richten op de volwassen dieren en veel minder op de biggen en overlopers. Daarnaast lijken volwassen mannen, zowel bij edelherten en wilde zwijnen, relatief intensiever bejaagd te worden dan de vrouwen, waardoor de reproductiecapaciteit van de populaties relatief hoog blijft. Van de te beheren volwassen edelherten is 79% van de geweidragers geschoten en 72% van de hindes (VWV, 2019). Voor de zwijnen betreft dat 88% van de te beheren keilers en 68% van de zeugen. Bij de edelherten wordt dan ook concreet een vervrouwelijking van de populaties vastgesteld. Deze scheve geslachtsverhouding kan van vele factoren afhankelijk zijn, zoals de draag- kracht van het gebied, maar ook het beheer kan daarbij een rol spelen. De laatste (circa) 10 jaar blijken er na de eerste winter aanzienlijk minder mannelijke edelhertkalveren geschoten te worden dan vrouwelijke (VWV, 2019), terwijl dat bij geboorte waarschijnlijk gelijk ligt. Dit kan het gevolg zijn van een verschil in fysiologie tussen mannelijke en vrouwelijke edelherten, waarvan bekend is dat mannelijke herten, met name kalveren, gevoeliger zijn voor schaarste van essentiële mineralen (Groot Bruinderink et al., 2012). Als gevolg van onder andere de stikstofdepositie op de arme zandgronden is het niet onwaarschijnlijk dat dat ook voor edelherten gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van essentiële mineralen (zoals natrium, kalium en calcium), met name voor de mannelijke kalveren. Kortom, de vervrouwelijking van de edelhertenpopulatie op de Veluwe is waarschijnlijk het gevolg van matige voedselkwaliteit (vooral mannelijke kalveren) en selectief beheer, waarbij relatief meer geweidragers geschoten worden (trofeejacht).

Het is duidelijk dat de afgelopen decennia de standen zijn opgelopen op de Veluwe en in veel gebieden structureel hoger liggen dan de doelstanden, omdat de vastgestelde quota van te schieten dieren niet worden gerealiseerd. Er worden in het huidige faunabeheerplan geen aantallen genoemd qua doel- stand, maar alleen hoeveel schade en aanrijdingen worden geaccepteerd. In tegenstelling tot de voorgaande periode lijkt de bosverjonging een belangrijk aandachtspunt geworden in het fauna- beheerplan. Voor grote delen van de Veluwe geldt dat de huidige standen leiden tot een wilddruk op de vegetatie, die niet toelaat dat loofbomen een substantieel deel uitmaken van de bosverjonging. Het nieuwe faunabeheerplan lijkt in te steken op lokaal maatwerk, echter laat dat aan de beheerder. Door de grote variatie aan, en sterke versnippering van, beheerdoelen en de grote actieradius van hoefdier- populaties van met name edelhert, is het afwachten in hoeverre dat de bosverjonging zal

bespoedigen. Indien dit weer op bescheiden lokale schaal gebeurt, dan is het risico dat lokaal wellicht een lage stand wordt gerealiseerd, maar dat bosverjonging alsnog niet van de grond komt door nachtelijke voedselstrooptochten van hoefdieren uit de omgeving.

Het huidige beheer en de daarin aangehouden doelstanden leiden tot een te hoge wilddruk op de boshabitattypen. Dit leidt tot een sterke belemmering van de verjonging van gewenste boomsoorten en daarmee tot een verarming van de nieuwe generatie bos, met daarin een groot aandeel

ongewenste soorten (met name exoten) en een homogenisering van de bosstructuur (ontbreken van een struiklaag). Het is onduidelijk in hoeverre populaties van (bijzondere) kwaliteitssoorten en

typische soorten te lijden hebben onder de huidige wilddruk. Er zijn echter wel duidelijke aanwijzingen dat de grootschalige bodemverstoring door wild zwijn negatieve effecten heeft op verschillende typische soorten, met name in Oude eikenbossen.