• No results found

Als enkele hoofdpunten worden hier slechts genoemd wat de musea betreft de herinrichting en de grote tentoonstellingen in het Rijksmuseum, de stichting van het

Rijksmuseum ‘Zuiderzeemuseum’, de sterk toenemende steun aan niet aan het Rijk

toebehorende musea, de verdeling over de musea van het uit Duitsland gerecupereerde

en niet door de vroegere eigenaren teruggevorderde kunstbezit, ten aanzien van het

oudheidkundig bodemonderzoek de oprichting van de Rijksdienst daarvoor, en voor

wat het archiefwezen aangaat de totstandkoming van de Archiefwet 1962.

Eindnoten:

1 Deze is ongetwijfeld bevorderd door hun beider zeer diepgaande kennis van het Oude Testament. 2 Met ingang van 1 januari 1919.

3 In de Staatsalmanak van 1924 leest men in plaats van de ‘rijksinstellingen van wetenschap, kunst en onderwijs’: ‘de rijksinstellingen van wetenschap, geschiedenis en kunst’.

4 Bekend geworden is de opschudding, die de aanwezigheid van de chef van afdelingK.W. bij de crematie van Couperus te weeg bracht. P.J. Oud schreef hierover in ‘Het Jongste Verleden’ 1918-1940, deelII1922-1945, Assen 1948 blz. 241 e.v.: ‘Als in den zomer van 1923 het stoffelijk overschot van den schrijver Louis Couperus wordt verbrand, stelt Scheurer aan den minister van onderwijs de vraag, of het juist is, dat de regering zich bij deze “onwettige handeling” heeft doen vertegenwoordigen. De Visser's antwoord is ontwijkend. Zelf heeft hij voor de uitnodiging bij deze crematie tegenwoordig te zijn moeten bedanken. De chef der afdeling kunsten en wetenschappen van zijn departement had de uitnodiging echter aangenomen en heeft op verzoek

van den minister namens hem een woord van deelneming gesproken.... Voortaan gaan ambtelijke autoriteiten “in privé” naar crematie-plechtigheden, maar dit privé wordt zo ernstig opgenomen, dat de algemene rekenkamer er in een harer verslagen aanmerking op moet maken, dat de kosten wegens een dergelijke particuliere reis aan het rijk zijn gedeclareerd.’ Minder bekend is dat de Rekenkamer aan Duparc heeft verzocht de reiskosten voor het bijwonen van de crematie van Couperus terug te betalen. Op raad van Feith heeft Duparc dit verzoek genegeerd. Het Hoge College van Staat is er niet meer op teruggekomen.

5 Visser was nog onder het ministerie van binnenl. zaken, nl. op 2 febr. 1918 commies geworden; hoofdcommies werd hij op 1 jan. 1920.

6 Kuipers werd op 1 jan. 1919, Van Keekem op 1 jan. 1921 tot commies bevorderd. Om met het oog op de lage salariëring in die tijd van commiezen de situatie voor Kuipers en Van Keekem wat te verbeteren, zorgde Duparc ervoor, dat eerstgenoemde administrateur werd van de Stichting Tehuis voor Archiefambtenaren te 's-Gravenhage (meer bekend als de Morren-Stichting naar de naam van degeen, die haar in het leven heeft geroepen) en de ander administrateur van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenanium.

7 Zij bleef bijna 40 jaar bij afdelingK.W. en afdelingO.K.N. Begin 1925 werd bovendien bij de afdeling tewerkgesteld mej. G.C. Canneman, die het laatste gedeelte van haar ambtsjaren werkzaam zou zijn onder de zoon van degeen, die zij in 1925 als haar chef had gekregen. 8 Hij was lid van het uitvoerend comité van de Nederlandse afdeling.

9 Na het vertrek van secretaris-generaal Feith in 1934 was de hoogste ambtenaar ten departemente de directeur-generaal prof. dr. G.A. van Poelje.

10 Kuipers werd 1 jan. 1926 hoofdcommies, 1 jan. 1937 referendaris; Van Keekem werd 1 jan. 1929 hoofdcommies; Van der Haagen, die op 1 aug. 1925 bij de afdeling kwam in de rang van adjunctcommies, werd 1 aug. 1928 commies, 1 aug. 1933 hoofdcommies en kreeg in 1938 de persoonlijke titel van referendaris; jkvr. Siberg werd medio 1933 commies.

11 Hij werd vervolgens administrateur, Van Keekem referendaris. 12 Zij telt 42 getypte bladzijden.

13 Stab. 302.

14 Zie hierna DeelII, hoofdstukIV, 6 (De andere rijksmusea 1919-1945), onder d. 15 Dit zal wel een typefout zijn voor Nazibewind.

16 Opgemerkt zij hier, dat veelal als men wel bij deze instellingen een functie ambieerde, waarvoor een vacature bestond, toch nog, niet om de capaciteiten van de sollicitanten, maar om

bezuinigingsredenen niet tot vervulling werd overgegaan.

17 B.v. doordat zij zoals schrijver dezes die op grond van maatregelen van de bezetter niet mochten bekleden.

18 Daarnaast heeft hij door zijn ambtelijke contacten met Duitse of ‘verkeerde’ Nederlandse autoriteiten ook op het persoonlijke vlak soms heel belangrijke hulp verleend, hetgeen schrijver dezes uit zijn allernaaste omgeving bekend is.

19 De aanvangsletterCvan cultuurbescherming van het departement en van de afdeling moest na verloop van tijd plaats maken voor eenK.

20 In art. 2 van de Verordening 211 van 25 nov. 1940, waarbij de twee departementen werden ingesteld, werd de gehele taak van het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming als volgt omschreven: ‘de zorg voor al hetgeen met inrichtingen van openbaar en bijzonder onderwijs en opvoeding samenhangt met inbegrip van de inrichtingen van hooger onderwijs, de opleiding van onderwijzers, het schoolfilmwezen, de lichamelijke opvoeding, de jeugdleiding en de culturele verzorging der jeugd; de ontwikkeling van volwassenen, met inbegrip van de zorg voor openbare bibliotheken; de wetenschap, met inbegrip van de bibliotheken, inrichtingen en vereenigingen van wetenschappelijken aard, van de wetenschappelijke literatuur, van de opgravingen; de openbare en niet openbare musea en andere collecties, de monumentenzorg en de zorg voor het archiefwezen, alsmede de natuurbescherming en de heemschut.

21 De Bestuursalmanak 1943/44 (die in die jaren de Staatsalmanak) verving vermeldt de volgende personeelsbezetting:

administrateur-chef: mr. J.K. van den Haagen; referendarissen: E.A. Kuipers en C. van Keekem; hoofdcommies: P.J. van der Velde; commiezen: ir. W. van der Kloot, jkvr. P.E.A. Siberg, mej. G.C. Canneman, C.J.S. Ruiter, F.M.G. Monkhorst, H.J.W.M. Michael, mr. J.M. Bierens de Haan; adjunctcommies: F. Hinrichs.

22 Eveneens onder schrijver dezes. 23 Onder F. Hinrichs.

mr. Goedhart verliet de afdeling in 1965.

25 Van der Kloot (thans Van der Kloet) verliet in 1947 het departement, Bloemers aanvaardde op 1 jan. 1959 een functie bij de internationale natuurbeschermingsorganisatie (I.U.C.N.) te Brussel. 26 Officieel werd toen en ook later in plaats van het woord ‘plaatsvervangend’ de term

‘waarnemend’ gebezigd.

27 Hij was inmiddels tot administrateur bevorderd.

28 Maar met een eigen plaats door zijn afwijzing van het Thomisme; na enige tijd bedankte hij voor het lidmaatschap van de Katholieke Volkspartij.

29 Secretarissen-generaal zijn tussen 1945 en 1965 achtereenvolgens geweest mr. H.J. Reinink, dr. J.H. Wesselings en mr. H.J. Schölvinck.

30 Merkwaardig was, dat kort voor deze gelijkstelling een feit werd, vertegenwoordigers van de drie ambtenarenbonden tijdens een gesprek met schrijver dezes een tussenvoorstel deden, dat aan de volkomen gerechtvaardigde wensen van de betrokken personeelsleden slechts ten dele tegemoet zou komen. Uiteraard is op dit voorstel niet ingegaan.

31 Nl. schaal 151 tegen schaal 154.

32 Chartermeester 1ste klasse staat gelijk met wetenschappelijk ambtenaar 1ste klasse (schaal 130), hoofdchartermeester met wetenschappelijk hoofdambtenaar (schaal 148).

33 Bij de Koninklijke Bibliotheek bleek de taak in handen te zijn gelegd van personen, die nog nooit een boek in een openbare leeszaal of bibliotheek hadden aangevraagd.

34 Voor een document was de limiet f 100, voor een verzameling boekwerken f 10 000, mits tot de verzameling geen werk behoorde met een waarde van meer dan f 1000.

35 In geval geen of nog geen koopovereenkomst aan de voorgenomen uitvoer ten grondslag lag, zou de koopprijs ten minste gelijk moeten zijn aan de waarde, waarop het voorwerp, mede met inachtneming van een mogelijk financieel belang van de rechthebbende bij het voorwerp, naar billijkheid moeten worden geschat door een door de minister aangewezen commissie van deskundigen.

36 Nr. 200 (wet van 22 juni 1961).

37 Art. 5, eerste lid, van de Monumentenwet spreekt terecht van ‘musea’; de ‘Woordenlijst van de Nederlandse taal’ ('s-Gravenhage 1954) gebruikt ten onrechte het ongebruikelijke ‘museums’, bovendien een anglicisme, maar de commissie die deze lijst samenstelde, had slechts tot taak de spelling en niet de taal zelf vast te stellen.

38 De leden waren D.F. Lunsingh Scheurleer (secretaris), mej. dr. J.E. Leene, prof. dr. ir. J.W.H. Uytenbogaart, prof. dr. P. Coremans, hoofd van een laboratorium voor onderzoek en restauratie te Brussel, en dr. A.F.E. van Schendel.

43

Hoofstuk 3

Onder het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk