• No results found

Holland Opera

In document Aanvullend BIS-advies (pagina 59-63)

Holland Opera

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in haar

voornemensbrief van 10 juni 2020 de mogelijkheid geboden om te reageren op eventuele feitelijke onjuistheden in het advies van de Raad voor Cultuur van 4 juni jl. De reactie van Stichting Holland Opera Xpress (hierna:

Holland Opera) is voorgelegd aan de raad, met het verzoek om te bezien of deze aanleiding geeft het advies over de aanvraag te herzien. In dit

aanvullende advies reageert de raad op de gemelde feitelijke onjuistheden.

Andere reacties dan feitelijke onjuistheden laat de raad buiten beschouwing.

In een reactie op het advies kritiseert Holland Opera het oordeel van de raad dat het maken van projectprijsafspraken met technici, dramaturgen en ontwerpers niet in overeenstemming is met de Fair Practice Code, omdat hierdoor niet inzichtelijk is of de gemaakte uren daadwerkelijk worden uitbetaald. De instelling licht toe dat de projectprijsafspraken met ontwerpers vergelijkbaar zijn met de afspraken die ze maakt met componisten, waarvoor ze de honorariumtabel van het Fonds

Podiumkunsten volgt, en met technici, die een dagprijs ontvangen conform de cao Toneel en Dans. Zelfstandigen ontvangen daarnaast, indien nodig, een reiskostenvergoeding, séjours en verblijfskosten.

De raad heeft begrip voor deze gebruikelijke wijze van honoreren van ontwerpers, maar vindt dat de instelling hier een verantwoordelijkheid draagt om te zorgen dat de projectprijzen realistisch zijn gezien de te besteden werktijd, juist omdat voor deze groep werkenden herleidbare normafspraken (zoals honorariumtabellen of cao-dagprijzen) ontbreken.

De instelling reageert daarnaast op de kritiek van de raad op het feit dat bij Holland Opera de directeur geregeld als regisseur, dirigent of zanger meewerkt aan producties. De raad noemt dit in zijn advies onwenselijk omdat het onvoldoende scheiden van bestuur en uitvoering een risico met zich meebrengt voor de sociale veiligheid op de werkvloer. Holland Opera schrijft in zijn reactie zich bewust te zijn van dit risico en licht toe welke maatregelen zij neemt om de veiligheid te waarborgen. Zo worden

contractbesprekingen en taakomschrijvingen met freelancers altijd door het hoofd van het bureau gevoerd, worden de jaarlijkse

functioneringsgesprekken met de directie gevoerd door leden van de raad van toezicht en hebben werknemers en opdrachtnemers toegang tot een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Holland Opera 2

De toelichting neemt de zorgen van de raad enigszins weg. Daarnaast heeft de instelling in 2020 een assistent-zakelijk leider aangetrokken met de intentie deze te laten doorgroeien tot zakelijk directeur. Dit laatste vindt de raad een verstandige ontwikkeling, zoals hij ook aangeeft in het advies.

Conclusie

De Raad voor Cultuur ziet in de reactie van Holland Opera geen aanleiding zijn advies te herzien.

If I Can’t Dance 1

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in haar

voornemensbrief van 10 juni 2020 de mogelijkheid geboden om te reageren op eventuele feitelijke onjuistheden in het advies van de Raad voor Cultuur van 4 juni jl. De reactie van Stichting If I Can’t Dance, I Don’t Want To Be Part Of Your Revolution (hierna: If I Can’t Dance), is voorgelegd aan de raad, met het verzoek om te bezien of deze aanleiding geeft het advies over de aanvraag te herzien. In dit aanvullende advies reageert de raad op de gemelde feitelijke onjuistheden. Andere reacties dan feitelijke onjuistheden laat de raad buiten beschouwing.

De instelling spreekt haar verbazing uit over het feit dat zij zo nadrukkelijk op talentontwikkeling wordt beoordeeld. In antwoord hierop verwijst de raad naar de toelichting op de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, waarin is bepaald dat ontwikkelinstellingen zich ‘dienen te richten op en bijdragen aan talentontwikkeling of genreontwikkeling’.

Ook bestrijdt If I Can’t Dance het oordeel van de raad dat zij ‘een vrij conventionele organisatie’ is ‘met een weinig vernieuwende werkwijze’. Om dit oordeel te weerleggen beroept zij zich op haar nomadische en

feministische karakter. De raad neemt hier kennis van, maar benadrukt dat het hem vooral ging om de weinig vernieuwende vormen van

talentontwikkeling bij If I Can’t Dance.

Voorts betoogde de raad in zijn advies dat andere instellingen vergelijkbare performance-kunst presenteren. If I Can’t Dance weerspreekt dat ze zich in haar aanvraag zou hebben laten voorstaan op ‘onderscheidende

performances’. In antwoord stelt de raad dat de instelling zich wel degelijk heeft beroepen op haar veronderstelde uniciteit: ‘Wij zijn hét productie- en onderzoekscentrum voor performance en in die hoedanigheid nemen wij een unieke positie in binnen de beeldende kunstpraktijk.’

If I Can’t Dance stelt dat het onjuist is dat zij vaak met gerenommeerde kunstenaars werkt. Toch is dat wel wat de instelling zelf schrijft in haar aanvraag, als het gaat om ‘het gezelschap van kunstenaars en onderzoekers waarmee we werken en waartoe internationaal gerenommeerde makers behoren’. De hieraan gekoppelde veronderstelling dat de raad een voorkeur zou hebben voor instellingen die met jonge makers werken, is onjuist. Over de leeftijden van de aan de ontwikkeltrajecten deelnemende kunstenaars spreekt de raad zich niet op voorhand uit.

If I Can’t Dance 2

integraal met elkaar verbonden zijn. De raad meent daarentegen dat een ontwikkelinstelling zich meer op zijn kerntaak zou moeten concentreren.

Conclusie

De Raad voor Cultuur ziet in de reactie van If I Can’t Dance geen aanleiding zijn advies te herzien.

In document Aanvullend BIS-advies (pagina 59-63)