• No results found

Hoeveel waarde hechten vrouwelijke freelance journalisten aan hun

Belang van vrouwelijke identiteit

De deelnemende vrouwelijke freelance journalisten zijn niet echt bezig met hun vrouwelijke identiteit. Ze vinden het niet belangrijk en zijn er niet elke dag mee bezig. Ze zijn in de eerste plaats journalist. Zij presenteren en gedragen zich volgens de identiteit die zij het belangrijkst vinden (Hogg et. al. 1985), namelijk journalist. De beroepsidentiteit van de journalisten is groot (IJdens en Vinken 2013). Zij voelen zich sterker verbonden met hun vak dan met de titel waar ze voor werken (Elmore 2009). Op individueel gebied hechten de meeste deelnemende vrouwelijke freelance journalisten dus geen of weinig waarde aan hun vrouwelijkheid. Dit bleek ook uit de focusgroep: het bleef lang stil toen gevraagd werd hoe de deelnemers de term vrouwelijke identiteit zouden concretiseren. Wat groepsvorming betreft, volgens de sociale identiteitstheorie belangrijk voor identiteitsvorming (Tajfel en Turner in Mael 1989), hebben de deelnemers niet het gevoel als vrouwelijke journalist bij een groep te horen. Wel werd tijdens de focusgroep de opmerking gemaakt dat het dan frappant is dat zoveel vrouwelijke journalisten elkaar opzoeken, bijvoorbeeld bij de stichting Vrouw&Media, die onder andere mentortrajecten aanbiedt voor vrouwelijke journalisten. Ook zien de deelnemers aan de focusgroep meer vrouwen bij bijeenkomsten van bijvoorbeeld de NVJ dan mannen. ‘Toch die onzekerheid’. De deelnemers denken dat vrouwen meer behoefte hebben om bij elkaar te kruipen, om gecoacht te worden en om hulp te zoeken dan mannen. Opvallend was dat de deelnemers aan de focusgroep het bij dit onderwerp vooral over vrouwen in het algemeen hadden. Zij betrokken de behoefte aan coaching en hulp niet op zichzelf. Hoewel de deelnemers de verschillen tussen mannen en vrouwen in de journalistiek erkennen – bijvoorbeeld het gebrek aan vrouwen in de top en de heersende stereotypen – ervaren ze het zelf in mindere mate.

“Toen bij een bijeenkomst [van de Stichting Vrouw&Media] vond de voorzitter het toch de noodzaak om [het verschil tussen mannen en vrouwen in de journalistiek] toch even toe te

39 lichten en het verhaal klonk prima, maar achteraf dacht ik ook van: maar merken we dat dan nog? En volgens mij kwam ze met cijfers van de verdeling die dan wel logisch zijn. Maar persoonlijk ervaren, nee.”

Hoewel de sociale identiteitstheorie veronderstelt dat de groep belangrijk is voor identiteitsvorming, is dat bij de deelnemers niet het geval. In ieder geval niet voor de vorming van hun vrouwelijke identiteit. Hun journalistieke identiteit is sterk, zoals al eerder aangegeven. In de besproken literatuur wordt een sterke beroepsidentiteit bij journalisten gesignaleerd (IJdens en Vinken 2013, Elmore 2009), en de deelnemers aan de interviews en de focusgroep onderstrepen dat.

Groepsvorming van journalisten, en dus identiteitsvorming, blijkt ook uit de mate waarin de deelnemers cursussen volgen bij de NVJ en bij Stichting Vrouw&Media. Ook de vier deelnemers die werkzaam zijn bij Bureau Wibaut zeggen het fijn te vinden journalistieke collega’s te hebben, dan hebben ze het gevoel ergens bij te horen. Dit geldt ook voor de deelnemers die enkele dagen per week op een redactie werken. Groepsvorming is dus belangrijk voor de vormgeving van de identiteit als journalist.

Gebruik van vrouwelijke identiteit

Hoewel de deelnemers zeggen hun vrouwelijke identiteit niet belangrijk te vinden, maken ze er wel gebruik van. Een van de deelnemers verwoordt het gebruik van de vrouwelijke identiteit als volgt:

“Ik ben altijd een journalist, en toevallig ben ik dan een vrouw. Dat zijn twee dingen die los van elkaar staan. Alleen dat vrouw-zijn gebruik ik weleens, net zoals ik een pen gebruik, om mijn journalistieke vak te kunnen uitoefenen.”

Op individueel niveau gebruiken de deelnemers hun vrouwelijke identiteit dus wel. De manier waarop de deelnemers hun vrouwelijkheid gebruiken komt weer overeen met de stereotypen die aan vrouwelijkheid hangen. De deelnemers zeggen dat ze zich soms als dom gedragen om zo de geïnterviewde in te pakken, en om dan later alsnog met een hele kritische vraag te komen. Of ze gebruiken hun charmes om iemand in te palmen die eigenlijk niet wil worden geïnterviewd.

“Ik denk dat vrouwen misschien minder bedreigend overkomen. Dat je daardoor makkelijker ergens binnenkomt. Als je ergens op afstapt of binnenkomt, dat je niet bedreigend overkomt, laat ik haar maar te woord staan. Dan speel ik wel de onwetende geit, en dan pas later een goeie kritische vraag. Een soort van gebruiken: ik doe wel even leuk, maar daarna pak ik je.” De deelnemers denken dat mannen makkelijker iets vertellen aan een vrouw, omdat vrouwen minder bedreigend over zouden komen. Een deelnemer omschrijft zelfs hoe ze soms een halve verliefdheid kan opwekken als ze ‘weer eens een nieuwe bioloog heeft’. Maar de charmes van een vrouw kunnen ook negatieve gevolgen hebben. Zo denkt een van de deelnemers dat vrouwen die hard en kritisch zijn eerder als onaardig worden gezien, terwijl een kritische man juist als stoer en hard wordt gezien. Zij heeft deze ervaring zelf gehad: onlangs is ze uit de redactie van een kleinschalig blad gezet omdat ze te kritisch was. Ze is ervan overtuigd dat dit haar nooit was overkomen als ze een man was geweest. Mensen worden verwacht zich te gedragen volgens de normen en waarden die aan hun gender hangen (Ridgeway 2009). Vrouwen die met dit

verwachtingspatroon breken, kunnen worden gezien als onaardig of onnatuurlijk, wat nadelige gevolgen kan hebben voor hun werk. Een van de deelnemers heeft last van haar vrouwelijke

identiteit, omdat ze het idee heeft ze altijd door een extra hoepel moet springen: ‘Dat stukken altijd heel verhalend moeten zijn’. Een andere deelnemer die werkt voor de televisie hekelt het verschil tussen mannen en vrouwen:

40 allerlei rivieren in China maken, en als vrouw dan kom je niet zo makkelijk tussen. Je wordt niet zo snel het wonderkind. Dat is het. En als je dat wil worden dan zul je het over een hele persoonlijke boeg moeten gooien. Ergo, het succes van Sunny Bergman. Maar als vrouw heb je altijd al iets extra’s, want ja, waarom zou je voor een vrouw gaan, dan moet ze wel iets in te brengen hebben ofzo.”

Maar de meeste deelnemers hebben hier geen last van. Ook tijdens de focusgroep kwam het gebruik van de vrouwelijke identiteit ter sprake. Alle vijf de deelnemers beaamden dat ze hun vrouwelijke charmes weleens inzetten om een antwoord uit iemand los te krijgen, of dat ze de wolf in

schaapskleren spelen om daarna toe te slaan en iemand ‘te pakken’. Een van de deelnemers omschreef het als ‘charmant tegen de schenen schoppen’. Daar reageerde een andere deelnemer weer op:

“Ik doe het niet eens charmant, ik schop gewoon.”

Deelconclusie

De deelnemers aan de diepte-interviews en de focusgroep zetten hun vrouwelijke identiteit niet op de eerste plaats. Hoewel ze het wel degelijk merken dat ze vrouw zijn, gebeurt dit slechts op

incidentele basis en voert het niet de boventoon in hun werk. Tijdens de focusgroep werd opgemerkt dat er ook geen gevoel van groepsvorming als vrouw was voor de deelnemers, terwijl het dan wel opvallend is dat veel vrouwen ‘bij elkaar kruipen’ in de vorm van bijeenkomsten bij Stichting

Vrouw&Media. Ook zien de deelnemers vooral vrouwen bij cursussen en bijeenkomsten van de NVJ. De deelnemers denken dat vrouwen toch onzekerder zijn dan mannen, maar dan hebben ze het over anderen, niet over zichzelf.

Groepsvorming is wel belangrijk voor de journalistieke identiteit. Vier van de elf deelnemers werken bij Bureau Wibaut en zeggen het fijn te vinden toch collega’s te hebben en ergens bij te horen. Hetzelfde geldt voor de deelnemers die een of twee dagen per week op een redactie werken. Alle deelnemers zeggen hun vrouwelijkheid te gebruiken tijdens hun werk. Ze zetten hun charmes in tijdens interviews of om iemand over te halen tot medewerking. Ook gedragen ze zich soms als een wolf in schaapskleren: ik doe wel alsof ik een dom grietje ben, maar ik pak je toch wel. Ze

conformeren zich hierbij dus aan de stereotypen die bij vrouw-zijn horen, maar voor hun eigen gewin.

Hoofdvraag: Hoe ervaren vrouwelijke journalisten hun werk als freelance journalist?

Volgens de Freelance Monitor 2015 verdienen vrouwelijke freelance journalisten minder dan mannelijke freelance journalisten, vooral in de leeftijdsgroep boven de 35. Hoe dit komt is niet duidelijk, maar dit zou kunnen komen door twee redenen: doordat vrouwelijke journalisten kinderen krijgen en nog steeds primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor het gezin (Emancipatiemonitor 2016) of door slechte onderhandelvaardigheden. Het onderhandelen is een van de onderwerpen waar de deelnemers van de diepte-interviews en de focusgroep op aan sloegen. Vooral de

deelnemers die samenwerken met mannelijke freelance journalisten merken dat ze veel slechter zijn in onderhandelen dan hun mannelijke collega’s.

Ondanks dat hebben de deelnemende vrouwelijke freelance journalisten enorm veel plezier in hun werk. Zij hebben een sterke beroepsidentiteit en verdienen liever wat minder en doen wat ze leuk vinden, dan dat ze meer verdienen met commerciële klussen die ze helemaal niet leuk vinden. Hoewel de hoge verwachtingen van de journalistiek niet voor iedereen waarheid werden, hebben ze allemaal plezier in hun werk en genieten ze van de vrijheid die het freelance bestaan met zich

41 meebrengt: zelf bepalen welke stukken je schrijft en zelf je tijd indelen. De deelnemende journalisten zijn weliswaar trots op zichzelf maar ook onzeker. Maar dat hoort erbij, zeggen sommigen.

Er is een tweedeling tussen mannelijke en vrouwelijke journalisten (Van Zoonen 1998, Hardin en Shain 2006 ). Mannen zouden meer geschikt zijn voor het harde nieuws, en vrouwen voor het zachte nieuws. Hoewel enkele deelnemers deze tweedeling hekelen, heeft niemand er echt last van. Een deelnemer zegt wel het gevoel te hebben door een extra hoepel te moeten springen als vrouw, maar ze vindt het ook niet erg dat zij vaak gevraagd wordt voor emotionele verhalen. Daar is ze immers goed in. De deelnemers zijn het erover eens dat de zachtere benadering van de journalistiek steeds meer gewaardeerd wordt, ook in de hardere sectoren van de journalistiek.

De journalistiek is een harde wereld (North 2009, Ross 2001). Dat komt volgens de deelnemers door de hoge concurrentie, het gebrek aan feedback en een hoge werkdruk. Maar volgens de deelnemers is dit niet per se mannelijk. Het hoort erbij, zo is de journalistiek nou eenmaal. De deelnemers conformeren zich dus aan de harde norm, die in de literatuur als mannelijk wordt bestempeld. De deelnemende vrouwelijke freelance journalisten hechten niet veel waarde aan hun vrouwelijke identiteit. Ze zijn vooral journalist en daar richten ze zich op. Hoewel er zeker verschillen zijn en ze die verschillen zo nu en dan ervaren, ook in negatieve zin, zijn ze vooral journalist en doen ze het liefst hun werk dan dat ze zich met het man/vrouw-vraagstuk bezighouden. Voor hun journalistieke identiteit is groepsvorming wel belangrijk. Deelnemers die bij journalistencollectief Bureau Wibaut werken zijn blij ergens bij te horen, hetzelfde geldt voor deelnemers die een of twee dagen per week op een redactie werken.

De deelnemers zetten hun vrouwelijke identiteit wel in, bijvoorbeeld om op een charmante manier iets gedaan te krijgen of door de wolf in schaapskleren te spelen.

42

Conclusie

Hoe beleven vrouwelijke freelance journalisten hun werk als freelance journalist? Deze vraag is door het toenemende aantal vrouwelijke journalisten en het toenemende aantal freelance journalisten relevant. In dit onderzoek is geprobeerd antwoord te geven op die vraag door de Freelance Monitor 2015 te analyseren en diepte-interviews en een focusgroep te houden met vrouwelijke freelance journalisten. Dit onderzoek is een replicatie van het onderzoek Voor zover plaats aan de Perstafel uit 1986 (VZPP), het laatste grote onderzoek dat is gedaan naar de arbeidsbeleving van Nederlandse journalisten. Toen bleek dat, hoewel de eerste vrouwelijke journalist eind negentiende eeuw in dienst trad in Nederland, de journalistiek nog steeds een mannenberoep is, en de krant een meneer. Inmiddels zijn er veel meer vrouwelijke journalisten dan in 1986. Destijds was tien procent van de journalisten vrouw (Diekerhof et. al. 1986), nu is dat twee derde (Hermans en Pleijter 2011). De twee andere replicaties van het VZPP-onderzoek (Op de Woerd 2014 en Koetsenruijter 2015)

concludeerden beiden dat er, ondanks de toename van het aandeel vrouwelijke journalisten, nog steeds sprake is van een arbeidsdeling naar sekse: er zitten weinig vrouwelijke journalisten aan de top, er is nog steeds sprake van een loonkloof tussen mannelijke en vrouwelijke journalisten en de mannelijke norm in de journalistiek zorgt ervoor dat vrouwen in deze sector niet vooruit kunnen komen. Ook zorgt de meerderheid aan mannen volgens Op de Woerd voor een mannelijke norm in de journalistiek, waardoor vrouwelijke journalisten zich aan moeten passen en vrouwelijke

eigenschappen minder gewaardeerd worden.

De loonkloof die Op de Woerd (2014) en Koetsenruijter (2015) signaleren, en die ook in VZPP wordt genoemd als een van de elementen van arbeidsdeling tussen mannelijke en vrouwelijke journalisten, bestaat ook onder freelance journalisten, maar wel pas in de leeftijdsgroep 35 tot 54 jaar. De

Freelance Monitor 2015 toont aan dat vrouwen in de leeftijdsgroep tot 35 weliswaar meer verdienen dan de mannen in dezelfde leeftijdsgroep, zodra ze ouder worden draait dit om. Volgens de

geïnterviewde freelance journalisten in dit onderzoek komt het loonverschil door een gebrek aan onderhandelvaardigheden, een van de dingen waar de meeste deelnemers veel last van hebben. Zij die samenwerken met mannelijke freelance journalisten zien dat mannen er aanmerkelijk beter in zijn. Daarnaast kan de loonkloof ook ontstaan doordat vrouwen rond hun dertigste kinderen krijgen, en vaak nog steeds primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor het gezin, waardoor zij parttime gaan werken, in plaats van hun partner (Emancipatiemonitor 2016).

Waar mannen freelance gaan werken om meer te verdienen (Bögenhold 2015), doen vrouwen dit zodat ze meer vrijheid hebben en flexibeler zijn in hun werk en hun werk beter kunnen combineren met hun zorgtaken (Ross 2001, Massy en Elmore 2011). Ook in VZPP is dit de meest voorname reden om te gaan freelancen. Voor de deelnemers aan dit onderzoek geldt dat, op een na, niet. Hun contract werd niet verlengd of ze hebben niet eens geprobeerd een vaste baan te vinden. Ondanks deze moeilijke markt, de loonkloof en het gebrek aan onderhandelvaardigheden, ervaren de deelnemers aan dit onderzoek enorm veel plezier in hun werk. Zij hebben zich allemaal

gespecialiseerd in een onderwerp en zijn ontzettend blij en tevreden met hun werk. De werkdruk is hoog en de tarieven laag, maar dat mag de pret niet drukken. Slechts een deelnemer wil graag weer een vaste baan, de anderen is het om het even. Ze willen pas weer terug in een vaste baan als dat hun droombaan is.

Een ander element dat in VZPP wordt genoemd als kenmerk van de arbeidsdeling tussen mannelijke en vrouwelijke journalisten is het idee dat journalisten constant beschikbaar moeten zijn. Destijds was het vooral de vrouw die voor het gezin zorgde, en dus niet aan deze eis kon voldoen.

Koetsenruijter (2015) concludeerde aan de hand van haar interviews met Paroolredacteuren dat van deze eis weinig meer over is. Journalistiek kan ook prima in deeltijd. De geïnterviewde freelance

43 journalisten in dit onderzoek ervaren weliswaar een hoge werkdruk en veel stress, het lukt hen wel ’s avonds en in het weekend de telefoon uit te zetten. Een enkeling is wel constant beschikbaar en reageert meteen op elke mail. De deelnemers die kinderen hebben weten de zorg voor hun kind goed te delen met hun partner en te combineren met hun werk, en vinden zelfs dat ze door de komst van een kind hun tijd efficiënter zijn gaan indelen. Voor hen is in deeltijd werken dus geen probleem, overeenkomstig met de conclusie van Koetsenruijter (2015).

De geïnterviewde freelance journalisten zien een verdeling in de journalistiek zoals die ook geschetst wordt door Van Zoonen (1998), Elmore (2009) en Steiner (2012). Mannen zijn geschikter voor hard nieuws, vrouwen voor zacht nieuws. Maar de geïnterviewde freelance journalisten zien dit niet als een beperking. Zij zien een steeds vager wordende grens en een herwaardering voor een zachtere benadering van harde onderwerpen. Ook zien zij geen belemmering als ze eens iets schrijven wat typisch mannelijk is, bijvoorbeeld een reportage in een autofabriek, voor een financiële krant of een zakelijk blad. Op de Woerd (2014) bevestigt dit in haar onderzoek op de NRC-redactie: er zitten steeds meer vrouwen op typisch mannelijke redacties, zoals de economieredactie of de politieke redactie.

De mannenwereld die in de theorie geschetst wordt, herkennen de geïnterviewde freelance

journalisten niet. Zij zien juist vooral vrouwen om zich heen. Op de Woerd (2014) gebruikt de critical

mass theory om te beargumenteren dat een meerderheid van mannen zorgt voor een overwegend

mannelijke cultuur, zoals ook Steiner (2012) veronderstelde. Dat de geïnterviewde vrouwelijke freelance journalisten voornamelijk vrouwen om zich heen zien, zou volgens deze theorie dus moeten leiden tot een overwegend vrouwelijke cultuur. Dit is niet zo. De geïnterviewde journalisten vinden dat ze in een harde wereld werken, waar de concurrentie hoog is, de tarieven laag en de werkdruk groot. Hoewel dit in de theorie wordt gekarakteriseerd als mannelijk, ervaren de geïnterviewde journalisten dit niet zo. Wel vinden ze dat chefs en redacties hun houding naar freelancers moeten veranderen: meer feedback, sneller reageren op mails en pitches en hogere tarieven.

Freelance journalisten ervaren een sterke beroepsidentiteit (Elmore 2009, IJdens en Vinken 2013) en zijn tevreden met hun werk. Tevredener nog dan mannen (Bögenhold 2015). Die sterke

beroepsidentiteit blijkt ook uit dit onderzoek, bijvoorbeeld uit het feit dat de deelnemers liever geen commerciële opdrachten doen, hoewel die wel goed betalen. Ze kunnen het niet of vinden het niet fijn dat ze niet kritisch mogen zijn.

Hun vrouwelijke identiteit is voor de geïnterviewde journalisten niet belangrijk. Ze zien zoals gezegd wel verschillen in onderwerpen en manier van werken, maar hebben daar geen last van. Een deelnemer heeft weleens een situatie gehad waarbij ze brak met het verwachtingspatroon van een vrouw. Zoals de expectation states theory (Ridgeway 2009) veronderstelt kan het negatieve gevolgen hebben als een man of vrouw zich niet gedraagt naar zijn of haar verwachtingspatroon. In het geval van deze deelnemer was dit ook zo: zij werd ontslagen.

De deelnemers zijn vooral journalist, en proberen deze identiteit het meest naar boven te laten komen. Er vindt ook groepsvorming plaats om deze identiteit te onderstrepen. Niet op de manier zoals Tajfel en Turner die omschrijven (Mael 1989) namelijk door als groep te functioneren, maar door elkaar op te zoeken. Alle deelnemers zeggen graag cursussen te doen bij de NVJ of Stichting Vrouw en Media. De deelnemers die aangesloten zijn bij Bureau Wibaut vinden het prettig ergens bij te horen en niet helemaal alleen te opereren. De deelnemers die een dag per week op een redactie werken, vinden het prettig onderdeel te zijn van een redactie en collega’s te hebben.

44 Hoewel de freelance journalisten weinig waarde hechten aan hun vrouwelijke identiteit, zetten ze