• No results found

Historische wortels van de motivatiepsychologie

In document WAVE (Waarden in Vergelijking) (pagina 44-48)

4. Wat beweegt mensen? Een psychologische analyse van waarden, motieven, doelen en behoeften

4.1 Historische wortels van de motivatiepsychologie

Om de motivatiepsychologie wat beter te kunnen plaatsen is het handig om even stil te staan bij de historische ontwikkeling van de deze tak van de psychologie. Het nadenken over de beweegredenen van mensen is één van de oervormen van psychologie. De oude Grieken schreven bijvoorbeeld al filosofische verhandelingen en tragische toneelstukken waarin de beweegredenen van de mens centraal stonden. Religieuze geschriften zoals de bijbel en de koran zijn eveneens doordrenkt van inzichten over de waarden en motieven van de mens. Zo opgevat bestond de motivatiepsychologie al vele duizenden jaren voordat de psychologie zich ontwikkelde tot een zelfstandige academische wetenschap.

De historische wortels van de academische motivatiepsychologie zijn rijk en gevari- eerd. Vrijwel elke belangrijke ontwikkeling in de algemene psychologie heeft invloed gehad op de manier waarop psychologen aankijken tegen motivatie. In de volgende alinea's volgt een korte schets van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de motivatiepsycholo- gie.

4.1.1 Moderne klassiekers

Aan het einde van de 19e eeuw werd gelijktijdig in Europa en in de Verenigde Staten de basis gelegd voor de psychologie als moderne experimentele wetenschap. Deze nieuwe vorm van psychologie probeerde een brug te slaan tussen het klassieke denken over de psychologie, dat sterk leunde op de filosofie en persoonlijke zelfreflectie, en natuurweten- schappelijke denkwijzen en methoden. Kenmerkend voor deze beginperiode is het gebruik van introspectieve methoden naast het gebruik van meer exacte meetinstrumenten.

De jonge experimentele psychologie had daarbij veel aandacht voor theorievorming over motivatieprocessen, waarbij William James, Narziss Ach en Kurt Lewin de belang- rijkste voortrekkers waren. James was als één van de eerste professionele psychologen een soort alleskunner, die in zijn klassieker 'Principles of psychology' invloedrijke ideeën for- muleerde over het zelf, religie, de wil, emoties en automatische processen. Ach was de belangrijkste vertegenwoordiger van de klassieke Duitse wilspsychologie die tot zo onge- veer 1925 zeer prominent was en ongeveer zestig jaar later opnieuw een opleving doormaakte binnen de moderne motivatiepsychologie. Lewin vormde als Duits-Joodse immigrant in de VS een belangrijke schakel tussen de Europese en Amerikaanse onder- zoekstradities. Lewins ideeën over dynamische motivatieprocessen vormden de grondslag van veel moderne motivatietheorieën, waaronder de thematische benadering, expectancy- value modellen, en cognitieve dissonantie theorie (Lewin geldt overigens tevens als één van de grondleggers van de moderne sociale psychologie).

Noemenswaardig is eveneens het baanbrekende werk van psycho-analytici als Freud en Jung, die de aandacht vestigden op onbewuste motieven. Het werk van deze psycholo- gen was echter vooral gebaseerd op algemene observaties of observaties of de bestudering van individuele gevallen. De academische psychologie geeft over het algemeen de voor- keur aan experimentele bewijzen, en is daarom lange tijd sceptische geweest over het werk van de psycho-analytici (Westen, 1998). De psychoanalyse vond echter brede ingang bij meer therapeutisch georiënteerde psychologen en buiten de psychologie, bijvoorbeeld in films en romans.

4.1.2 Behaviorisme

In het begin van de 20ste eeuw kwamen veel psychologen tot de overtuiging dat introspec- tieve methoden geen wetenschappelijk bruikbare informatie konden opleveren. Als gevolg hiervan weigerden veel vooraanstaande psychologen om mentale constructen nog langer serieus te nemen. Psychologisch onderzoek richtte zich voortaan bij voorkeur op uiterlijk observeerbaar gedrag, een voorkeur die met de term 'behaviorisme' werd aangeduid. De brede aanhang die het behaviorisme wist te verwerven had belangrijke gevolgen voor de motivatiepsychologie. Enerzijds bleven motivationele principes de grondslag vormen van de behavioristische benadering, die zich vooral toelegde op het onderzoeken van gecondi- tioneerd gedrag (gedragsmatig leren als gevolg van beloning of straf). Anderzijds werden alle motivatie-concepten afgezworen die verwezen naar interne mentale toestanden, zoals doelen, wensen en intenties.

De behavioristen - die tot ongeveer de jaren zestig van de vorige eeuw dominant wa- ren in de psychologie - werden gekenmerkt door een strenge wetenschappelijke instelling.

Psychologische benaderingen die zich niet uitsluitend op uiterlijk observeerbaar gedrag richtten werden afgewezen en fel bestreden door de behavioristen. Met name het onder- zoek naar hogere, niet-elementaire motivationele functies zoals expliciet plannen en zingeving had hieronder te lijden. Toch was het behaviorisme uiteindelijk een theoretisch perspectief waarin een centrale rol werd ingenomen voor motivationele processen. Met name de lagere, meer elementaire motivationele functies die direct zijn verbonden met het zoeken van beloning en het vermijden van straf en gewoontevorming werden door de be- havioristen uitvoerig bestudeerd. Dergelijke conditioneringsprocessen vormen nog steeds de grondslag van veel hedendaags onderzoek naar motivationele processen, bijvoorbeeld onderzoek naar het conditioneren van angstreacties (Öhman en Mineka, 2000) en onder- zoek naar het aanleren van emotionele voorkeuren (De Houwer, Thomans en Bayens, 2001).

4.1.3 Cognitieve revolutie: de mens als gemankeerde computer

In de tweede helft van de 20ste eeuw vond opnieuw een belangrijke omslag plaats. Met de ontwikkeling van steeds slimmere computers begonnen psychologen zich te realiseren dat complexe mentale processen zich niet perse hoeven te onttrekken aan een wetenschappe- lijke analyse. Mentale toestanden kon je je nu immers (metaforisch) voorstellen als een soort 'software' die draait op de 'hardware' van onze hersenen. Deze omslag in de academi- sche psychologie staat bekend als de 'cognitieve revolutie'. Aanvankelijk had de cognitieve revolutie tot gevolg dat theorievorming over menselijke motivatie verder op de achter- grond raakte. Deze afwijzing van motivationele processen was waarschijnlijk een reactie op het behaviorisme, dat immers een allesoverheersende rol toekende aan geconditioneerde motivationele mechanismen. In hun afwijzing van het behaviorisme probeerden cognitieve psychologen om menselijk gedrag zoveel mogelijk te verklaren in termen van 'koude', niet- gevoelsmatige informatieverwerking.

Ook de dominante metaforen van de cognitieve psychologen stonden aanvankelijk een bestudering van motivationeel gedrag in de weg. De eerste generatie cognitieve psy- chologen nam aan dat de eigenschappen van seriële computers grotendeels van toepassing waren op menselijk gedrag. Gedrag werd vooral gezien als een functie van rationeel- analytische, bewuste informatieverwerking. Omdat computers geen emoties en motieven hadden, vond men het moeilijk om te geloven dat gevoelens voor mensen een belangrijke psychologische functie konden hebben. Gevoelens, emoties en motieven werden primair gezien als verstorende, irrationele factoren, en zeker niet als psychologische mechanismen die het gedrag op een adaptieve manier konden aansturen.

Veel cognitieve psychologen namen aan dat menselijk gedrag werd aangestuurd door het maken van bewuste, min of meer weloverwogen keuzes. Deze keuzen kwamen bij- voorbeeld tot stand door het inschatten van de verwachte waarde van een gewenste toestand en de kans dat de gewenste toestand bereikt kan worden. Omdat de rationeel- analytische weging van de verwachte waarde en de kans op succes bestaat uit het product van deze beide factoren, wordt deze benadering ook wel de expectancy-value benadering genoemd (Atkinson, 1957; Heckhausen, 1977). Mensen konden daarnaast natuurlijk ook andere bronnen van informatie in deze afweging betrekken, zoals de mening van anderen over hun gedragsalternatieven. Een van de bekendste sociaal-psychologische modellen van

gepland gedrag nam bijvoorbeeld aan dat gedrag tot stand komt door een afweging van verwachte waarde, kans op succes en sociale normen (Ajzen en Fishbein, 1980). Wanneer mensen te weinig tijd uittrekken voor zo'n zorgvuldige afweging, dan kunnen ze ook te- rugvallen op meer eenvoudige beslisregels. Ze kunnen bijvoorbeeld alleen maar kijken naar de verwachte waarde en de kansberekening achterwege laten. Een nóg spaarzamere optie zou zijn om simpelweg het alternatief te kiezen die toevallig of op basis van gewoon- tes het eerste in je opkomt. Het gebruik van dergelijke vuistregels of cognitieve heuristieken werd echter als een vorm van luiheid gezien (deze regels zijn immers niet vol- ledig rationeel!).

Met de ontwikkeling van steeds snellere computers bleek dat de sequentiële rekenca- paciteit van mensen eigenlijk verontrustend klein was in vergelijking met de rekencapaciteit van computers. Toch zagen de meeste cognitieve psychologen in dat men- sen in staat zijn tot allerlei gedrag waar zelfs de snelste seriële computer niet aan kan tippen. Ten opzichte van seriële computers zijn mensen (en andere dieren) vooral goed in het omgaan met onzekere situaties, waarin er van alles tegelijk gebeurt.

Langzamerhand begonnen de cognitieve psychologen in te zien dat het ogenschijn- lijk 'irrationele' gedrag van mensen wellicht toch nuttige aspecten zou kunnen hebben. Hiermee werd de weg geopend voor het onderzoeken van meer gevoelsmatige motivatio- nele processen met behulp van cognitieve methoden.

4.1.4 Langs de zijlijn: humanistische en existentiële psychologie

Zelfs tijdens de hoogtijdagen van het behaviorisme en de cognitieve revolutie bleef er bui- ten de mainstream psychologie aandacht bestaan voor hogere, niet-elementaire drijfveren zoals zelfontplooiing en zingeving. Dergelijke drijfveren werden met name binnen de hu- manistische en existentiële psychologie bestudeerd. Deze benaderingen onderzochten hoe mensen betekenis verlenen aan hun activiteiten en omgaan met belangrijke levensvragen zoals 'wat is de zin van het leven?' en 'ben ik vrij om mijn leven vorm te geven zoals ik dat zelf wil?' Mede dankzij de inspanningen van psychologen als Maslow en Rogers vonden deze benaderingen ingang bij een groot en dankbaar publiek.

De ideeën van de humanistische en existentiële psychologie werden aanvankelijk nauwelijks serieus genomen door psychologische onderzoekers. Meer recentelijk zijn er echter diverse benaderingen opgekomen die trachten om de humanistische en existentiële psychologie te funderen op empirisch/experimenteel onderzoek. De zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan (1985, 2000) analyseert bijvoorbeeld de omstandigheden waaronder mensen zichzelf optimaal kunnen ontplooien. De theorie baseert zich hierbij op de grond- beginselen van de humanistische psychologie. Ook de meer recente 'positieve psychologie', een stroming binnen de Amerikaanse psychologie die zich vooral wil richten op het onder- zoeken van de positieve ervaringen van mensen, is sterk verbonden met het humanistische gedachtengoed. Terror management theorie (Greenberg, Pyszczynski en Solomon, 1997), een benadering die doodsangst als een fundamentele oorzaak ziet van menselijk gedrag, is vooral geïnspireerd door de existentiële psychologie. Dankzij deze en soortgelijke benade- ringen zijn de ideeën van de humanistische en existentiële psychologie langzamerhand meer opgenomen in de experimentele psychologie.

4.1.5 Huidige stand van zaken

In de laatste twintig jaar van de 20e eeuw vond er een correctie plaats op de oorspronkelij- ke uitgangspunten van de cognitieve revolutie. In de eerste plaats kwam er vernieuwing vanuit de cognitieve wetenschappen zelf, die mathematische modellen ontwikkelden waarmee het mogelijk werd om parallelle informatieverwerking te beschrijven. Door deze modellen werd het duidelijk dat mensen naast seriële ook in staat zijn tot parallelle vormen van informatieverwerking, waarvan sommige bewust en andere onbewust zijn (Bargh en Ferguson, 2000; McClelland, McNaughton en O'Reilly, 1995; Read, Vanman en Miller, 1997). In de tweede plaats werden er belangrijke nieuwe ontdekkingen gedaan die nieuw licht wierpen op de werking van de hersenen. Deze ontdekkingen lieten onder meer zien dat de verwerking van emoties in de hersenen voor een belangrijk deel onafhankelijk ver- loopt van de bewuste cognitieve verwerking (LeDoux, 1995; Zajonc, 1998). In de derde plaats zijn er de afgelopen jaren nieuwe modellen ontwikkeld die het mogelijk maken om het gedrag van complexe, zelforganiserende systemen te beschrijven en te verklaren (No- wak, Vallacher, Tesser en Borkowski, 2000).

Dankzij deze ontwikkelingen zijn psychologen beter dan ooit in staat om een integra- le visie op motivatieprocessen te ontwikkelen, met zowel aandacht voor de elementaire als de hogere, meer complexe motivationele processen. Echter, ondanks deze toegenomen mogelijkheden hebben nog niet veel psychologen zich gewaagd aan het formuleren van een integratieve motivatietheorie. Dit is waarschijnlijk voor een deel te wijten aan de voortschrijdende specialisatie onder wetenschappers, die het steeds moeilijker maakt om een overzicht te krijgen van de hele motivatiepsychologie. Anderzijds is het gebrek aan een integratieve theorie waarschijnlijk evenzeer het gevolg van de complexiteit van motivatio- nele fenomenen. Menselijk gedrag zit ingewikkeld in elkaar, zodat het niet makkelijk is om een theorie te verzinnen waar alles in is te vatten.

Ook al bestaat er nog geen volledig uitgewerkte integratieve motivatietheorie, er zijn inmiddels wel ideeën over de richting waarin we ongeveer naar zo'n theorie kunnen gaan zoeken. De meest veelbelovende zoekrichting lijkt momenteel de functionele benadering van motivatie te zijn. Omdat deze benadering veel aanknopingspunten biedt voor het geven van een breed overzicht van de motivatiepsychologie, zullen we nu wat dieper ingaan op de grondbeginselen van de functionele benadering.

In document WAVE (Waarden in Vergelijking) (pagina 44-48)