• No results found

onvolledigheden bevat.114

In de parlementaire geschiedenis115 is door de SP en de VVD gevraagd of de staatssecretaris kan aangeven wanneer de executeur wel of niet voldoende bewijs levert dat hem niets te wijten valt. De staatsecretaris antwoordt hierop dat hij dit aan de vrije bewijsleer wil overlaten. Wel geeft de staatssecretaris aan dat bij het beoordelen of een executeur niets te wijten valt rekening moet worden gehouden met de hoeveelheid kennis die de executeur van het fiscale recht heeft. Ook geeft de staatssecretaris aan dat een executeur die weet dat er verzwegen buitenlands vermogen aanwezig was of dit had moeten vermoeden, maar geen nader onderzoek heeft gedaan, zich niet kan beroepen op artikel 72 lid 2 SW. Eveneens raadt de staatssecretaris de executeurs aan de erfgenamen een verklaring af te laten leggen waarin zij verklaren dat alle informatie is gedeeld.

Ook geeft de staatsecretaris aan dat een executeur de door hem betaalde erfbelasting kan verhalen op de erfgenamen op grond van 6:150 van het BW.116 Echter vraag ik mij af of dit in de praktijk mogelijk is, aangezien de ontvanger de te betalen erfbelasting, met gebruik van alle hem tot beschikking staande middelen, reeds geprobeerd heeft te verhalen bij de erfgenamen alvorens de executeur aansprakelijk wordt gesteld.

Van Eijsen meent dat executeurs die i) niets wisten van het buitenlandse vermogen van de erflater en ii) evenmin behoorden te weten van het buitenlandse vermogen van de erflater niet aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond van artikel 47, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. 117

Eveneens meent Van Eijsen dat de verklaring van de executeur voldoende zou moeten zijn om zo aan te tonen dat hij niets wist van de onjuistheden in de aangifte. Wanneer de inspecteur twijfelt aan deze verklaring dient de inspecteur aannemelijk te maken dat de executeur ongeloofwaardig is. Ook meent hij dat het voldoen aan de tweede eis afhangt van de feiten en omstandigheden. Derhalve komt hij tot de conclusie dat wanneer een executeur doet wat van hem - rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden en met in achtneming van zijn deskundigheid en mate van professionaliteit - verwacht mag worden, hij niet de kans loopt aansprakelijk te worden gesteld118.

114 Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 9, p. 1 en 2 115 Kamerstukken 33003;33004;33006;33007, nr. D 116 Kamerstukken 33 004 nr. 5 117

Eijsden van, A. (2012) bezorgde executeurs WFR 2012/166 118

55

5.3 Tussenconclusie

Op grond van artikel 72 SW is de executeur vanaf 1 januari 2012 verplicht de aangifte erfbelasting in te dienen. Dit zorgt ervoor dat de executeur altijd aansprakelijk gesteld kan worden voor de verschuldigde erfbelasting. Daarnaast is de navorderingstermijn voor de erfbelasting onbeperkt geworden waardoor de executeur onbeperkt in tijd aansprakelijk gesteld kan worden. Deze gevolgen lijken extreem aangezien deze maatregelen zijn getroffen om het gebruik van de Edelweissroute onmogelijk te maken, een route waarvan niet duidelijk is of en zo ja hoeveel belastingplichtigen van deze route gebruik hebben gemaakt. Ik verwacht echter dat de gevolgen in de praktijk geringer zullen zijn dan waarvoor eerst gevreesd was. De executeur kan pas aansprakelijk worden gesteld wanneer de erfgenamen de belastingschuld niet voldoen en zij door de ontvanger in gebreke worden gesteld. De ontvanger zal de te betalen belasting pas verhalen bij de executeur indien hem geen andere mogelijkheid meer ter beschikking staat. Als de executeur vervolgens kan aantonen dat hem niets te wijten valt dan kan hij alsnog niet aansprakelijk gesteld worden. Derhalve vermoed ik dat een bonafide, nauwgezet werkende executeur niet zo snel aansprakelijk gesteld zal worden.

Verder ben ik van mening dat aan de executeur wel een boete voor het niet verzoeken van een uitnodiging voor het doen van aangifte kan worden opgelegd, maar geen boete voor het niet of niet tijdig doen van aangifte. Dit komt voornamelijk door het verschil van de letterlijke tekst van artikel 67ca AWR respectievelijk artikel 67a AWR.

56

6. Conclusie

In deze scriptie luidde de centrale vraag: zijn de wetswijzigingen, ingevoerd ter bestrijding van de zogenoemde “Edelweissroute”, binnen het Nederlands en Europees wettelijk kader gerechtvaardigd en proportioneel?

Door de wetswijzigingen is de navorderingstermijn in de erfbelasting onbeperkt geworden en is de praktijk van de executeur gewijzigd.

Of de wetswijziging van artikel 66 lid 3 SW (onbeperkte navorderingstermijn) proportioneel en gerechtvaardigd is, heb ik op twee manieren getoetst. Te weten:

• Is de onbeperkte navorderingstermijn opzichzelfstaand proportioneel en gerechtvaardigd? (hoofdstuk 3)

• is de eventueel beoogde terugwerkende kracht van de onbeperkte navorderingstermijn proportioneel en gerechtvaardigd? (hoofdstuk 4).

In hoofdstuk 3 heb ik de maatregel getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM en artikel 63 VWEU. Ik ben tot de conclusie gekomen dat een onbeperkte navorderingstermijn geen legitiem doel dient, daar een dusdanig vergaande maatregel niet in het algemeen belang is. Dit geldt temeer, omdat niet duidelijk is of onderzoek is gedaan naar het gebruik van de Edelweissroute en de belangen die hiermee gemoeid zouden zijn.

Indien de maatregel toch legitiem wordt geacht, meen ik dat de maatregel niet proportioneel is daar bij het invoeren van de maatregel weinig tot geen aandacht is besteed aan de reden van invoering. Dit blijkt onder andere uit het verschil tussen de uitvoerige overwegingen die in 1990 zijn gemaakt bij het invoeren van de verlengde navorderingstermijn en de summiere motivering bij deze wetswijzigingen. In het strafrecht geldt een onbeperkte verjaringstermijn slechts voor misdrijven waarop gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld (bijvoorbeeld moord) en op (kortgezegd) zedenmisdrijven ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Eigenlijk is het bespottelijk dat het ontgaan van erfbelasting op dezelfde manier wordt behandeld als deze twee delicten. Naar mijn mening laat dit eveneens goed zien dat de maatregel alles behalve proportioneel is. Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de onbeperkte navorderingstermijn in strijd is met zowel artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM als met artikel 63 VWEU.

In hoofdstuk 4 heb ik geconcludeerd dat de formeel terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Naar mijn mening zou een belastingplichtige erop moeten kunnen vertrouwen dat een verstreken navorderingstermijn daadwerkelijk is verstreken en de mogelijkheid tot navorderen van belasting niet door een wetswijziging kan herleven. Het

57