• No results found

Het vader- en moederschap voor het universum

In document Lezingen. Deel 2. Jozef Rulof (pagina 46-71)

Goedemorgen, mijn zusters en broeders. We gaan beginnen vanmorgen met ‘Het vader- en moederschap voor het universum’. Maar u hebt de eerste lezingen gezien en beleefd hoe al het leven door de Almoeder, het Allicht, het Alleven, de Algeest, het Alvader- en Moederschap is gebaard, zich heeft vergeestelijkt en verstoffelijkt. Hierdoor – hebben wij gezien – kwam het universum tot leven.

U ziet nu dat bord hier en dat is dan het lege universum. Er was toen nog geen leven aanwezig, dat wil zeggen: geen zichtbare stof, alles was ijle plasma, protoplasma. De mens vraagt zich af: ‘Wat is dat nu weer?’ Maar heeft men in die Albron, in dat eerste bestaan kunnen denken? Wist die Albron, die Almoeder onherroepelijk wat uit haar leven vergeestelijkt en verstoffelijkt zou worden? Dat moeten wij aanvaarden en hebt u te aanvaarden; zo diep uw stoffelijke kosmos is, het leven op aarde, elke vonk van God in de natuur, dat alles leefde in dat protoplasma, in dat leven, in die ziel, die Alziel, het Allicht, dat nu uiteindelijk wil zijn de Alliefde.

Door deze zittingen krijgt u aanstonds de vraag: wat hebt u ervan? En die vragen hebben wij gesteld. Wij komen vanzelfsprekend tot de maatschappij terug om te kijken wat u voor ziel, voor geest en persoonlijkheid bent. God heeft een persoonlijkheid. Wat weet de Bijbel, wat weet uw dominee, uw psy-choloog, uw astronoom van de persoonlijkheid God af? Niets! Ja, dit is een deel: men bidt en Hij is altijd bij u. U bent het zélf, zeggen wij. Een bloem is een deel, is een part, van God, van Zijn licht, van Zijn leven, van Zijn kleurenrijk. Wat is alles niet door de natuur, door de mens, door de ruimte geschapen? Wat is dat allemaal?

Wanneer u het huidige stadium betreedt en u gaat neerzitten bij en u aan-vaardt de colleges van uw professor, dan kunt u gaan vragen stellen. U wordt ook een geleerde, maar u weet nóg niets.

‘Wat is ziel?’

‘Ik weet het niet.’

Wat is geest? God als geest? De mens als geest? Gaat u maar aan ... Doet u maar aan psychologie, hij weet het niet. Wat is dat? Hoe heeft God, hoe heeft de Almoeder zich geopenbaard?

We hebben nu een vijfhonderdtal, zeshonderdtal lezingen gegeven. U hebt een zestien, een veertien, een vijftien, een twintig boeken. U kunt nu eigen-lijk beginnen om te gaan vragen: wie ben ik, wat ben ik, hoe ben ik? Wat vertegenwoordig ik als mens van de goddelijke liefde? Wij maken u hierdoor

duidelijk dat gij een godheid zijt. De mens haalt smalend zijn schouders op, maar u bent Goden – dat zult u moeten aanvaarden – ook al hebt u nu nog de dierlijke, de voordierlijke, de menselijke afstemming. Wat is een hemel, wat is een sfeer, wat is een hel, wat is het vagevuur? Voelt u, moeten we we-ten. Als u achter de kist komt, staat u bovenop al deze vragen en dan komt het erop aan: hebt u lief, hebt u waarlijk het gevoel om het leven van God in de ruimte, in de natuur lief te hebben?

Ik heb u verklaard en kunt ge aanvaarden: de maatschappij heeft voor uw leven geen betekenis indien u geen gevoel hebt. Ja, u hebt gevoel, de maat-schappij heeft gevoel, de massa heeft gevoel; maar naar de afbraak, de ver-nietiging. De mens staat open om zichzelf voor het dierlijke te beschermen, maar het dier ín hem voedt hij elk ogenblik. Mooi is dat ... en toch bidt men.

De sferen, de God van al het leven weet hoe u bent, hoe u ziet, hoe u kijkt, hoe u voelt, hoe u liefde geeft, hoe en wat u weet van het universele vader- en moederschap. Een insect kan u vertellen, wanneer u dat diertje nadert, hoe uw gevoelsleven is, maar de mens zelf weet het niet.

We zullen beginnen. Ik gaf u verleden het beeld hoe de macrokosmos is ontstaan. U leeft en zweeft in de ruimte. Maar de mens kan zich niet van de aarde losmaken, die aarde is hard. Jazeker, wij zweven in de ruimte. De as-tronoom zegt: ‘We zweven met een vaart van dertig kilometer in een seconde door de ruimte en om de zon heen.’ Daar heeft de mens voor geleden; Galilei werd erdoor geslacht, omdat hij wijsheid bracht. Maar wat wil dat zeggen dat ge in die ruimte leeft? Het dringt niet tot de massa door. Die aarde ... ja, dat is de aarde, maar u gaat eens van die aarde weg. U zult eens dit universum overwinnen en waardoor wordt u duidelijk gemaakt door de tekeningen, door de lezingen.

We zijn op de maan geboren. De maan is stervende. De maan heeft niets te betekenen, noch voor de Bijbel, noch voor de geleerde. Ze weten het niet!

Wij staan machteloos. Wij komen met een wijsheid die honderdduizenden jaren de mensheid kan opvangen; tot aan het einde van dit universum is deze wijsheid. Men haalt de schouders op. Mag men doen, kan men doen, maar de God van al het leven leeft in u. En dat zullen wij u overtuigen, dat zal in uw leven moeten ontwaken. Ge zult, wanneer ge die sterren en planeten be-wandelt, zult ge moeten zeggen: ‘Dat hoort mij toe. Maar niet door afbraak!’

U kunt kijken en dankbaar zijn dat het leven voor u zichzelf als een zelfstan-digheid heeft kunnen verstoffelijken. En nu kunt ge neerliggen en zeggen:

‘Mijn God, ik ben blij, ik ben zo gelukkig dat ik tot het leven behoor.’ Dat krijgt u toch eerst achter de kist, want de mens wil hier geen narigheid. De mens heeft hier ellende, hij heeft afbraak, vernietiging. Wat hebt u, geluk?

Vertel aan de meester, vertel aan de ruimte dat u geluk bezit. Wat zei

Chris-tus, wat hebben de apostelen gedaan?

Dit alles (bord) dus, mijn zusters en broeders, is toen de schepping nog moest beginnen. Dat is een groot bord, maar dat is het universele, zo was het ook. Die stippels die u ziet, dat witjes en dat donkertjes, die schaduwtjes, dat was er niet. We hebben tezamen die ruimte beleefd, we waren erin, we hoorden de klank, de stilte van voor de schepping. Er was geen wind, geen storm, geen regen, dat moest alles nog geboren worden. Er was niets daarin dat kon storen, er was alleen ijl plasma. Ik heb u zon en maan laten zien. Dit alles hier (bord) trad weer naar voren toen het universum zich had gesplitst.

De mens die hier nog nooit is geweest, moet dit even vasthouden. De mens die hier dit nog niet heeft beleefd, moet de boeken nog lezen. Ik ga hierop door, ik kan er niet bij blijven stilstaan, anders sta ik heel deze winter stil; bij al die cursussen, leerstellingen, colleges staan we op één punt. Je kunt op één punt duizend jaar blijven staan en vandaar uit de ganse schepping ontleden, maar u wilt meer beleven. Ik hoop vanmorgen door dit universum te komen om u de Vierde Kosmische Graad te laten zien. En dan gaan we langzaam-aan hoger en hoger tot in het Al, waar de mens God is, gelijk God, God zal zijn in gevoel, in licht, in leven, in kracht, in liefde, als licht, vader, moeder.

Dit is het astrale heelal, dat heeft zich gesplitst. Eerst was het een gouden licht – dat is het vaderlijke gezag van de schepping, voor de schepping, God als licht, God als liefde, als baring en schepping – en dat splitste zich en toen kwam er weer duisternis. Maar hier (bord) kwam er een zacht licht naar vo-ren en dat is de zon geworden. Zachtjes, want er was alleen maar een lichte uitstraling in het begin van de schepping waar te nemen, toen de zon zich ging verdichten. Maar dat wil betekenen – dat heb ik u verleden verteld – dat het vader- van het moederschap zich vrijmaakte, weet u dat nog? Maar de mens komt niet, u komt niet uit dat embryonale bestaan. Hier (bord) komt de maan. Dat splitsen dat was hier in die hele ruimte en die krachten – wij hebben dat gezien toen wij in het Al waren, in de Almoeder, toen was er toch een licht – en dat was baring en schepping. En het licht scheidde zich van de baring. Zo zien wij dat die ruimte zich moest splitsen en zou splitsen. En dat wil niets anders zeggen dan dat het vaderschap zich vrijmaakte van het moederschap. Het vaderschap kreeg zelfstandigheid, ook het moederschap;

en dat bezit u nu nog. U bent vader en moeder, of u had één lichaam beleefd, zoals de Rozenkruisers de mens willen vertellen: ‘Er is een tijd geweest dat de mens zichzelf kon bescheppen en bebaren.’ Dat is kletspraat, kletspraat, nonsens zijn dat.

Hier (bord) krijgt u dus de maan. Ik heb u laten zien ... Nu gaan we aan-stonds beginnen, u gaat aanaan-stonds beginnen om het universum op te bou-wen en dan kunt u zien dat het universum niets meer en niets anders en niet

anders wil zijn dan vader- en moederschap. Maar nu komen wij hier, toen de zon zich ging verdichten, de eerste straling. In het universum is er nu een licht gekomen, dat heeft reeds miljoenen jaren geduurd. Alleen om dat beetje licht dat de zon kreeg, die verdichtingen, dat duurde miljoenen jaren volgens uw tijd. En toen was er nóg niets, toen was er alleen maar een lichtje in het universum. Maar intussen had de astrale planeet zich vergeestelijkt.

Nu komt u natuurlijk in de war met uw huidige stadium. Wanneer we over de maan spreken, dan ziet u haar zoals nu, dat is verharde stof. Maar dit is plasma, dit is ziel, dit is geest. Begrijpt u dit? Als u dat vasthoudt, dan kunt u geen fouten meer maken. Maar u moet niet vanuit dit stadium ... Hier blij-ven we nu, nu denkt u zichzelf uit deze ruimte weg, u moet deze ruimte niet meer zien. U bent hier wel, maar u voelt en u ziet u geestelijk-astraal voor het ontstaan van uw eigen leven, want het gaat om uzelf. U bent nu mens, maar u was eens in de wateren een embryo en dat gaan we zien.

Dit heeft al miljoenen jaren geduurd, maar daar zegt de Bijbel niets van.

Hier kunnen we reeds vragen gaan stellen. Wanneer de Bijbel eens geschre-ven wordt – wij hebben de eerste vijf, zes boeken van de nieuwe Bijbel in han-den, dat moeten er duizend worhan-den, André heeft er reeds vier, vijf bijna af, gereed voor uw drukker – dan moet de Bijbel beginnen met dít en verklaart de Bijbel eerst: God als licht, God als vader, God als ziel, God als geest, God als elementale wetten, God als harmonie, God als rechtvaardigheid. Wat is, hoe is de goddelijke rechtvaardigheid op uw wereld, voor uw wereld? Wat weet u ervan? Niets. Waarom zijn er ziekten? Waarom zijn er krankzinni-gen? Is dat geen onrechtvaardigheid? Waarom wordt de mens zo geslakrankzinni-gen?

Waarom is er een chaos op aarde? Waarom vertelt de één van een God die liefheeft en een ander van een God die haat? Heeft het boeddhisme, het mohammedanisme, hebben al die sekten iets te betekenen ten opzichte van Gene Zijde, uw ziel, uw geest, Christus? Ja, wat wilt u? Wat weet de mens ervan? Wat is uw theoloog nu? Niets. Wat weet hij van dit stadium af? Niets.

Wat is uw psycholoog? Wat weet hij van ziel? Niets. Van de geest? Niets.

Wat zijn uw geestelijke faculteiten voor nu? Zij staan op een dood punt en komen er nooit uit en er nooit vanaf. Waarom? Omdat men de reïncarnatie, het leven achter de kist nog niet kan aanvaarden, want voor de geleerde heet het nog altijd: de ziel – als kind – is voor het eerst op deze wereld. En Mozart kroop op tweejarige leeftijd, op driejarige leeftijd reeds naar de piano. Een ander kind zegt: ‘Mama, als ik groot ben, word ik zanger en ik zing.’ En dit kind wil op tweejarige leeftijd, driejarige leeftijd reeds schilderen en tekenen.

Kan dat wanneer u álles moet overwinnen? Ja, ik kan stilstaan in het huidige stadium; ik ga ook telkens terug om vergelijkingen te maken. Wat weet de mensheid, wat weet de geleerde hiervan af?

Hier (bord) in dit stadium kwam ontwikkeling; de maan zou zich verdich-ten naarmate de zon sterker werd, ziet u? Maar hier is nog geen verdichting, dit zijn nog astrale, geestelijke bollen: dit is vader-, dit is moederschap. Maar hier zijn al ... hier zijn ... God splitste zich in myriaden deeltjes. Hier leven dus myriaden delen, groot en klein. Macro- en microkosmos zijn nu nog één, maar de macrokosmos zal de microkosmos scheppen en dat bent u. Dus die planeten zullen hetzelfde doen wat God, wat de Almoeder, de Albron in, voor haar leven heeft gekund, de Almoeder voor haar leven heeft kun-nen baren en scheppen. Dat zal ook de microkosmos moeten doen, dat wil zeggen: wanneer die cellen een zelfstandigheid hebben gekregen. En dát, en die toestand, dat ogenblik daarin waren wij en dat hebt u niet begrepen, dat voelde ik.

Wat krijgen wij nu? Hier komt na: die zon, die broeiing, die stuwing van de Almoeder, dat gaat door. Dat vaderschap zal zich verdichten en wordt eens de zon in het universum, zoals gij nu het universum beleven kunt en naar het vaderschap kijkt. En dat is nu de zon, dat is vaderschap voor de ruimte – de maan is al dood – maar wij beginnen bij het begin: de maan is de moeder. Nu zullen wij aanstonds zien dat dit hele ganse, onmetelijke, oneindige universum niets meer is dan een vader en een moeder. En dat is alles. En u zult zien hoe eenvoudig of eigenlijk alles is wanneer u dat begin-stadium maar kent.

Dit ging miljoenen jaren door en toen kwam er verdichting en toen kwam hier (bord) kwamen nevelen, ziet u? Dat ging weer weg, dat was astraal, on-zichtbaar, zachtjes. Maar hier in het midden – dus u ziet hier de omvang even van de macrokosmische bol – maar in dit midden, in dit midden daarvan daar komt er leven. Daar komen er nevelen, want het begin van de schep-ping is ontstaan door verdichtingen, nevelen die zich hebben verdicht. Dat werden wolken, hier (bord). Op de palm van uw hand kon u het leven in de macrokosmos leggen en het behoorde u toe. Meer leven was er niet, kón ook niet. En toen kwam er ... toen kwam er een afscheiding. Die wolken die gingen zich zo verdichten – heb ik u verklaard – zoals u nu nog in de ruimte kunt waarnemen. Wanneer er een onweer komt, een verdichting, en de regen valt, is dit de afscheiding zoals dat in het begin van de schepping is gebeurd.

Is dat duidelijk? De geleerde moet u het zo verklaren, want die wetten kan men reeds beleven.

Maar hier heb ik het embryonale leven getekend. Nu komen wij op het ogenblik dat de eerste cellen, het eerste embryo gereed is en nu komen wij tot vader- en moederschap. Ik zal dat embryo iets groter tekenen, dan kunt u het beter zien. Zo was het. Dit is nu, dit moet de mens worden; en dit wórdt de mens. Die twee cellen als embryo leven daar in het midden van de maan.

En dat zijn er op een ogenblik honderdduizenden, nietwaar? Als er eerst ...

Als er een druppel water valt, vallen er over een ruimte miljoenen. Dat was natuurlijk in het begin op die plek, dat plekje daar, het hárt van de maan als moeder, de eerste báring hier, dat was natuurlijk daar niet mogelijk, want dat levenscentrum kon die ruimte niet ineens verdichten. Is dat duidelijk? Dus u krijgt een aantal verdichtingen als cellen te zien; en die mensen – dat dan eens mensen zouden worden, later – dat waren de eerste embryonale cellen, waardoor de mens, het dier en later Moeder Natuur geboren zou worden.

Ik zal u nu deze twee levens verklaren. U houdt dat astraal vast, we hebben nog geen stof, ziet u? We hebben nog geen stof, dat moet later eerst komen.

Dat komt straks, dan praten wij en spreken wij over het huidige stadium.

Onthoud dit. Wanneer u mij hoort en ik zeg ‘huidige stadium’, dan heb ik met ú te maken, dan beleven wij de kosmos zoals die nu is. Maar wanneer we spreken over het beginstadium van de schepping in embryonaal bestaan, dan zijn we híérmee bezig, en dan komt u niet in de war.

Die cellen – daar waren er duizenden en duizenden – die het eerst waren verdicht, een graad van gevoel hadden gekregen alleen om nu die schepping te vertegenwoordigen, wat moesten die doen? Die beleefden hetzelfde als de macrokosmos heeft beleefd, want in die cel leeft alles. In dit celletje daar – u kunt het nu duidelijk zien, maar u kunt het, u had het daar niet kunnen waar-nemen, zo microkosmisch, zo nietig en klein – in die kleine, kleine vonk, die nietige cel, daarin leven nu en ligt vast, de goddelijke eigenschappen die de Albron bezit. Neemt u dat aan? Dat moet u aanvaarden. Daarin liggen al de eigenschappen, daarin ligt de persoonlijkheid van God vast. Alles, alles wat God heeft ligt daarin en moet zich vergeestelijken en verstoffelijken. En nu zullen wij beleven hoe dat ging, dan krijgt u uw maan vanmorgen mee naar huis. Kunt u er vanmiddag mee spelen, kan de vader de moeder wijsmaken dat hij op de maan was. U lacht? In de sferen lacht men ook.

Deze kindertjes die kwamen bijeen; zie, toen zij volwassen waren zouden zij elkaar aanraken en dat komt nu. Die zouden zich splitsen omdat zij tot die eenheid kwamen. Dichter en dichter naderen zij elkaar en ineens zuigen deze levens zich aan elkaar vast. En wat gebeurt er nu? Dat is het ogenblik van één-zijn. Eerst kwam, eerst komt het vader- ... ziet u, nu komt ... nu beleven deze twee cellen het allereerste wat de Almoeder heeft beleefd, het eigenlijke één-zijn van God als vader en als moeder, de Almoeder die vader en moeder is, waardoor God is geboren.

U hebt de naam ... Wij kunnen nu weer naar de aarde terugkeren indien we willen. U hebt de naam God gekregen. Ga nu eens luisteren naar een do-minee, naar de katholieke kerk. Ga naar het Oosten: Allah. Ga naar Egypte:

de Godin en de Goden, een stuk steen is nu een godheid; dat is waar. Ze

waren er dichtbij daar, dichter dan nu, dichter dan de universiteiten nu aan bewustzijn bezitten. Dat is allemaal gebeurd. Maar de mens kent die afstem-ming nog niet.

Die twee cellen die komen dus bij elkaar, omdat die bron ook één is en omdat die cellen het hoogste bewustzijn voor baring en schepping hebben

Die twee cellen die komen dus bij elkaar, omdat die bron ook één is en omdat die cellen het hoogste bewustzijn voor baring en schepping hebben

In document Lezingen. Deel 2. Jozef Rulof (pagina 46-71)