• No results found

Het uitdijende heelal voor de menselijke persoonlijkheid

In document Lezingen. Deel 2. Jozef Rulof (pagina 94-116)

Goedemorgen, mijn zusters en broeders. U krijgt vanmorgen de reis: de kringloop der aarde, en regelrecht door, naar uw universele ontwaking.

We zijn gebleven: toen de eerste mens zijn kringloop had volbracht. Ik wil dit vanmorgen met de geboorte van Christus verbinden. We zullen zien en beleven hoe het goddelijke bewustzijn op aarde kwam, hoe gij later kunt terugkeren om aan de mens iets te schenken, hoe gij zult ontwaken, hoe gij zult evolueren ten opzichte van vader-, moederschap, geest, ruimte en uw goddelijke afstemming.

Ik heb u verteld, de mens die zijn kringloop had volbracht; dat beleeft u aanstonds ook. Maar wij blijven even in contact met de eerste mensen, want daaruit zal de Christus geboren worden. Ik heb u verbonden met het ogenblik dat de mens zich vrij kon maken van de stoffelijke stelsels, dat hij terugkeerde naar zijn astrale wereld en legde intussen enige fundamenten vast, waardoor wij de mentaliteit, de bewuste persoonlijkheid voor het nú konden beleven, konden zien. We hebben gevraagd: wat weet de parapsycho-loog, wat weet de psychoparapsycho-loog, wat weet de Bijbel, wat weten de bewusten van deze wereld af, van de wetten achter de kist, de wetten van leven en dood, de wetten van de ruimte?

We hebben een reis gemaakt door de ruimte vanaf de maan, door de bij-planeten, terug keerden wij naar de aarde en nu hebben wij de hoogste le-vensgraad voor ons leven bereikt. Moeder Aarde is gereed, we hebben het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) betreden en nu zal het geschieden. We stonden te zoeken, we waren bezig om het licht van de ruimte af te vragen, af te tasten, en dat licht was verdwenen, de zon was weg.

De mens staat voor zichzelf. Wat ís de mens nu? Vergelijk die mensen niet, het prehistorische tijdperk niet, met het huidige stadium waarin gij leeft. Het huidige stadium: u hebt uw God leren kennen, u weet of u verkeerd of goed doet; u hebt de Christus moeten aanvaarden, u hebt uw Bijbel gekregen, u hebt kunsten en wetenschappen ontvangen. Kunsten en wetenschappen. Ge weet nu een kleinigheid van uw innerlijke leven af. Maar is dat zo? Is dat alle-maal waar? Gij moet en gij zult het kunnen aanvaarden – heb ik u mogen en kunnen verklaren – omdat de boeken u zijn geschonken. Gij kunt een eigen oordeel vormen, gij kunt de wetten beleven, gij ziet op aarde verschillende taferelen waardoor ge kunt vaststellen dat de mens achter de kist lééft. En dat kregen de eerste mensen die de kringloop der aarde hadden volbracht, kregen dat te beleven, kregen dat te zien; zij stonden er bovenop.

U beleeft vanmorgen uw goddelijke kringloop. We hebben het over een menselijke kringloop, over het (in) bezit nemen, het overwinnen van deze aarde. Maar wat is de aarde ten opzichte van het macrokosmische stelsel?

Niets, als slechts een vonk. En toch, door naar planeet naar planeet te gaan, ging de mens in organisme. U hebt, deze mens heeft miljoenen jaren geleefd.

Miljoenen jaren, miljoenen tijdperken, levens achtereen kreeg de mens om zich te kunnen evolueren.

Wat is universeel bewustzijn? Wanneer ge aanstonds de aarde gaat ver-laten, staat u voor een nieuwe wet: of u keert terug of ge gaat verder voor uw geestelijke persoonlijkheid. Hoe die persoonlijkheid is, doet er niet toe.

U zult zien dat wanneer ge de wetten van de ruimte, van Moeder Natuur harmonisch gaat beleven, dan gaat ge bewust verder en legt ge fundamenten voor uw innerlijk leven, uw astrale persoonlijkheid.

Deze mensen zochten naar de zon en dat is heel eenvoudig, die hadden ze verloren, die waren ze kwijt.

De wetenschap weet niet of de mens innerlijk denkt of uiterlijk denkt.

Waar begint het denken? Die machine kent men nog niet. Maar de mens die vrijkomt van ‘de kist’, die vrijkomt van dit organisme, die gaat wandelen, die denkt, die heeft zijn wereld en zijn ruimte naar zijn gevoel; en die men-sen hadden nog niets, die hadden alleen zichzelf, maar dat zelf ís alles, dat zelf is universeel goddelijk. Maar de mens moet de goddelijke stelsels door Moeder Natuur, door vader- en moederschap, moet de mens die gevoelens en gedachten, die karaktertrekken tot de ontwaking brengen. En dat is niet zo eenvoudig en toch – ik zei het zo-even – u staat er bovenop, u bent het zelf, u hebt dat in uw eigen handen.

De mens – vertelde ik u – kwam terug, hij kwam daar, hij werd wakker, hij ging zoeken, hij ging vragen: ‘Waar is die zon en waar zijn de anderen?’

Ja, waar zijn de anderen? Toen de mens ging denken, trok hij zichzelf reeds, stemde hij zichzelf reeds op het stoffelijke leven af, nietwaar? U beleeft nog dagelijks telepathische gevoelens, u kunt plotseling vertellen: ‘Ik voel ... díé komt’, en hij staat voor u. U kunt voelen wat er gebeuren gaat, u kunt in het verleden, u kunt in uw toekomst kijken en voelen. Dat is de sensitieve gevoelsmens. De mens die in contact komt met ander denken en voelen, die wordt aangetrokken, die wordt bezield, bestuwd. De mens die de eenheid krijgt met een ruimte wordt door dat leven aangetrokken. En zo werden de eerste mensen die hun kringloop der aarde hadden volbracht ... deze mensen kwamen naar de aarde terug, daalden in het organisme af – dat hebben we beleefd – de vrouw daalde in de moeder, de man in de man en nu staan wij ... beleven zij het stoffelijke leven vanuit de astrale wereld. Heel die mensheid, die miljoenen kinderen waren op dit ogenblik bezeten.

Hier kan ik niet bij stil blijven staan. Ik moet verder, want wij krijgen nu te zien de ziekelijke en de natuurlijke krankzinnigheid. Wat is natuurlijk en wat is krankzinnig? Naarmate de mens ontwikkelde ... dat zullen we aanstonds waarnemen, wanneer de geestelijke persoonlijkheid verder gaat, zullen we waarnemen en zien en vaststellen dat die ontwikkeling juist de afbraak be-tekent voor de massa, ook voor de enkeling. Want hoe meer de mens zich verruimt, des te dieper wordt het kwaad, de afbraak, de vernietiging voor zichzelf. Die mensen hadden nog niets, maar de eerste stoornissen – heb ik u verteld – het wedergeboren worden, de reïncarnatie was reeds aanwezig, want daar waren drie en daar waren vier kinderen. Tot dat ogenblik zijn we gekomen en nu gaan we verder.

We willen zien wat daar die mensen beleven, we willen beleven wat wij zelf voelen en wat er op ons afstormt wanneer wij die werelden zien, wanneer wij die werelden moeten overwinnen, waarna dan het universele (ont)waken tot ons komt, universele ontwaking. Universeel bewustzijn wil zeggen dat ge één zijt met de macrokosmos, dat ge dit alles kunt en zult moeten overwinnen, omdat de mens een goddelijke persoonlijkheid is, een goddelijke kern bezit.

Deze mensen kwamen terug naar de aarde en gingen zien dat ze die levens konden helpen, dat duurde eeuwen. Eeuwen en eeuwen beleefden zij het stoffelijke organisme, en indien gij dit niet kunt aanvaarden, kijk dan naar uw krankzinnigengestichten, uw psychopathie en gij weet het. Deze mensen waren bezeten in het goede, omdat de mens weer licht nodig had. Hij wilde het licht beleven van de ruimte, meer was er niet. Hij kreeg zijn eten en zijn drinken, hij was van zijn honger en zijn dorst niet vrij. Maar wat zegt het?

Ik heb u het beeld laten beleven hoe de eerste mens daar – toen we dat op die morgen hebben getekend – de eerste mens, het eerste embryonale leven, dat bestaan onderging. We moeten aanvaarden dat die allereerste cel meer bewustzijn, meer gevoel bezat dan de rest die nog – doordat de maan als moeder voor deze ruimte zich zou splitsen – aan het eigen leven kon begin-nen. We hebben gezien dat die eerste cellen tot evolutie kwamen: de weder-geboorte, de dood, de eerste liefde, vader-, moederschap, dat alles kent u nu.

En nu zien wij in deze onmetelijkheid, in die onzichtbare wereld die toch leven bezit, zien wij ook de eerste mensen die hun kringloop der aarde heb-ben verlaten, die de kringloop der aarde hebheb-ben bereikt en dat gevoelsleven bezitten. Ze gaan terug, ze komen tot eenheid, ze beleven de moeder, ze be-leven de vader. En na eeuwen komen de bewusten bij elkaar en zeiden: ‘Wij gaan een wandeling maken, we willen zien of er nog meer mensen leven.’ En nu beginnen zij om de aarde in bezit te nemen. Zij komen tot andere volken, ze leven allen nog in het oerwoud, steden zijn er nog niet. En waarachtig, daar leven mensen, daar leeft de hoogste graad, er zijn mensen zoals zij zijn.

En opnieuw dalen zij in die levens af, opnieuw beleven zij het stoffelijk or-ganisme, het denken en voelen, en stellen voor zichzelf vast: wanneer zij die mens gaan beschermen, dat er ontwaking, dat er warmte, dat er gevoel in hen komt. Gevoel ... ‘Eén verkeerde gedachte ...’, zegt de eerste, die het woord voert. Ik heb u verteld: ze kennen daar nog geen taal, maar ze kijken elkaar in de ogen. Ze maken elkaar duidelijk dat wanneer je die mensen beschermt voor verkeerde dingen, voor haat, kwaad en afbraak, dat ze een ander gevoel krijgen; een lichtend gevoel! Ja, wat gebeurt er nu ze deze mensen beleven, nu ze deze mensen opvoeren, tot de ontwaking brengen? Elke verkeerde ge-dachte plaatste hen op de aarde; ze kwamen niet vrij, ze voelden zich zwaar, ze waren waarlijk stoffelijk, ze bezaten die zwaartekracht. En toen zij die mens gingen beleven voor het goede, stegen zij boven zichzelf uit, voelt u?

Dat krijgt u aanstonds, straks, later, in andere tijdperken voor andere eeuwen te zien en dan stijgt waarlijk het betere, het gevoelige, het sensitieve, gees-telijke ik boven de stoffelijke wetten uit en krijgt u de overwinning van een levensgraad te zien en te beleven.

Zij gingen omhoog. Toen deze mensen de aarde hadden beleefd, wilden ze vaststellen waardoor die zon verduisterde. En toen zij die mensen beleefden en het goede deden, kregen zij het universele evenwicht in handen, ze wer-den vanzelf naar die ruimte gestuurd, omhoog, zij evolueerwer-den, zij ontwaak-ten. Waarom? Omdat ze begrepen dat zij eenzelfde, een eigen wereld en een ruimte hadden gekregen, dat de mens ... ze gingen voelen: wij leven daarin.

Wanneer er iets gebeurt en het lichaam wordt ziek en we moeten afscheid nemen van het organisme, dan zijn wij het denkende en voelende bewustzijn.

De mens stelde deze wetten voor zichzelf vast en dat is achter de kist moge-lijk. De mens beleefde de levenswetten voor ziel, geest en ruimte.

En dan komen ze, een tien, twintig mensen, mannen en vrouwen bijeen.

Hij zegt: ‘Kom, laten wij ons verplaatsen, we kunnen toch verdergaan.’ En ze gingen verder en eindelijk – het was nacht op aarde – stegen zij boven de aarde uit en kwam het licht terug. Ze begrepen: er is geen duisternis, nacht is er niet. Weer terug naar die aarde, weer beleefden zij de dag. Naarmate het licht in de ruimte verduisterde, trokken zij zich weer op en stelden de kring-loop voor de planeet vast. Toen ontwaakten deze zielen. Ze gingen begrijpen dat ze deel waren van deze ruimte, van dit universele ik.

En nu naar andere planeten. Duizendmaal keerden zij naar die aarde te-rug, duizendmaal beleefden ze opnieuw vader en moeder, zon en de aarde, nacht, licht en duisternis. Dat was hun eerste verkennen, dat was het eerste ontwaken, het ruimtelijke ontwaken in de mens. Wanneer de mens zich uni-verseel bewustzijn wil schenken, dan moet hij beginnen om zijn aarde, zijn innerlijk leven aan te voelen, eerst dan komt de bezieling voor de volgende

stap. En dat hebben deze mensen gekund. Toen ze eenmaal de aarde begre-pen, zeiden ze: ‘Kom, we gaan verder.’ Ze gingen naar andere planeten, ze gingen terug, verder. Was er leven? Neen, daar is geen leven. En langzaam-aan gingen zij naar de mlangzaam-aan, daardoor werden zij langzaam-aangetrokken. Dat leven gingen zij voelen, dat leven gingen ze begrijpen en toen ze daar aankwamen, het visstadium beleefden – de maan in volle werking – toen ging dat leven tot hen spreken. Kijkende, zoekende, belevende, daalden zij van graad naar graad af. Van graad naar graad gingen zij om die wetten, het vader- en moe-derschap in zich op te nemen en kregen zij reeds het aardse, het ruimtelijke, het maanbewustzijn in handen. Vanuit het visstadium keerden zij terug.

Elke graad trok die levens aan, élke graad, want ze hadden immers die levens beleefd, die toestanden, die lichamen. Die lichamen trokken de persoonlijk-heid aan en ondergingen zij een nieuw stadium. Langzaamaan keerden zij terug tot het begin van de schepping.

Zoals wij dat nu voor de kosmologie hebben beleefd en hebben moeten be-schrijven, keerden wij in het Al, vanuit ons bewustzijn, terug in de Almoeder, doch voor het stadium toen er nog geen zichtbaar leven was.

Deze mensen gingen vanuit zichzélf terug en dat zult ge aanstonds doen wanneer u achter de kist bent. Dan gaat ge vanuit uw eigen bewustzijn voe-len en denken, zo terug door de planeten. Of de meester zegt ineens: ‘Ik zal u plaatsen voor het goddelijke ogenblik, ik zal u plaatsen voor uw eigen universele goddelijke vader- en moederschap.’

Deze mensen moesten teruggaan. Ze beleefden miljoenen levensgraden, ze beleefden miljoenen levenswetten. Er was geen Bijbel, geen God, geen Chris-tus, zij hadden alleen zichzelf en het gezicht, het ontwaken, het beleven, het zoeken. De mens die nu zoekt, de mens die verlangt, de mens die voor de wetten staat, is nu universeel, goddelijk, ruimtelijk bezield. En wanneer u eenmaal door die wetten aangeraakt zijt, kunt ge u nimmer meer losmaken;

en ook zij niet. Langzaamaan keerden ze terug en staan thans voor het eerste embryonale leven.

De vonk, het leven dat wij hier tezamen hebben beleefd, beleven zij. Zij dalen erin af en langzaamaan is er geen leven meer. Zij komen terug tot de eerste nevelen en wat nu? En die nevelen lossen weer op en dan komen zij plotseling voor het ontzagwekkende gebeuren te staan dat die maan oplost;

er is geen stof meer.

U voelt wel, die evolutie moeten zij beleven, moeten zij volgen. En er is een snoer, een snoer dat hen verbindt met de Albron omdat zij lichaam na lichaam kunnen aanvaarden. Het menselijke organisme voert hen naar de levensgraden, de verdichtingstijden, het vader- en moederschap. En dan kun-nen zij zeggen: ‘Ja, dat zijn wij, dat ben ik.’ Ze denken terug, vandaar terug

naar de aarde, ze vliegen in gedachten, in gevoel door de ruimte, maar ze hebben de wetten leren kennen. En dan komt het ogenblik dat het univer-sum in een gouden waas is gehuld. Zij kijken in het gouden bewustzijn, dat wil zeggen: de zevende graad voor de ruimte, het openbaren van het vader-schap, en zuigen dat gevoelsleven in zich op. Er komen trillingen, er komt wéér beweging, de ruimte ontspant, het licht verwaast – ziet u? – langzaam.

Daarvoor heeft de ruimte dat beleefd, en ook zij gaan erop door, ook zij kunnen dat beleven, ook zij kunnen dat aanvaarden, want de waarachtigheid leeft boven en ín hen.

Nu begint zich de schepping te evolueren op de weg terug naar de Al-moeder. En wanneer dat ogenblik komt, wanneer de duisternis hen overvalt en zij de stilte voelen van dit ontzagwekkende leven, dan zijn ze één met de Almoeder vóórdat de schepping nog moest beginnen. Ze verplaatsen zich, ze kunnen gaan waarheen ze willen, ze hebben het licht. Ik heb u dat ogenblik laten beleven op een morgen. Ze zagen licht en ze waren toch in duisternis;

het vaderschap was er en het moederschap is er, ze zijn één. Ze fluisteren hun gevoelsleven elkaar toe.

En dan komt voor het eerst het goddelijke woord; de Almoeder laat het kind van zichzelf, voor zichzelf voelen en beleven. Het is alsof deze ruimte spreekt: ‘Voelt gij mij? Zijn wij één? Heb ik u gebaard?’

De stilte is ontzagwekkend ...

De mens voelt dat er een ontzagwekkende kracht aanwezig is waarvan hij deel uitmaakt. Maar de blik, het bewustzijn, het universele voelen en denken gericht ten opzichte van de schepping, de stoffelijke ontwaking, voert hen nu regelrecht naar de aarde terug en zien zij daar de bezeten mens, de mens die ze hebben beleefd, maar ook de menselijke, aardse, kosmische evolutie.

‘Kunt gij nu aanvaarden dat ge uit mij zijt geboren?’

Hier zijn miljoenen boeken over te schrijven en hier zullen wij moeten aanvaarden dat uit dit niets, wat dan niets is en tóch leven bezit, dat uit dit ontzagwekkende, diepe gevoelsleven dat dan de Almoeder is, álles wat de aarde, wat de ruimte, wat Moeder Natuur tot verdichting, tot verstoffelijking heeft gebracht, aanwezig moet zijn.

De mens is één met zijn God. Ja, maar wat ís God? Wat zij hebben kun-nen vaststellen is alleen leven, is ruimte, het zijn planeten, is verdichte en verharde stof; het zijn bomen, het zijn bloemen, de kinderen van Moeder Na-tuur, de dierenwereld is het. En zij zíjn daar, voelen zich één met die kracht, ze gaan zien, ze gaan voelen. Het is alsof het hart van deze ruimte opengaat.

Het is of het hart, de bloedsomloop, het zenuwstelsel van deze ruimte tot hun persoonlijkheid spreekt en dat gaan ze beleven, dat gaan ze zien, met hun ogen dicht. Maar in voelen en denken één, ondergaan zij de Albron,

het Alleven, het Allicht. Ja, dat licht hebben ze gekend. Ze beleven de Alziel, het Alvader- en het (Al)moederschap, want man en vrouw staan hier in de Almoeder hand in hand, één, en zijn tweelingzielen van één kleur, zielen van één levensgraad, stoffelijk en geestelijk en zullen dat de aarde schenken ééns en later, wanneer de mensheid die hoogte heeft bereikt.

En dan zegt de eerste meester in gevoel: ‘Ziet u, voelt gij dat wij uit dit alles zijn ontstaan, want wij hebben toch immers het embryonale leven beleefd?’

We moeten aanvaarden dat wij een universele weg hebben afgelegd, en dat zal ons universeel ontwaken voelen, en voor onze persoonlijkheid betekenen dat wij ook harmónisch zullen ontwaken. Dat zal betekenen dat wij één zijn met alles, met elke gedachte, hoe dit alles is ontstaan. De krachtbron zul-len we beleven wanneer we verdergaan, want ik voel: dit is oneindig. Wat is oneindigheid? Dat we graad na graad kunnen beleven, dat we vanuit embry-onaal visstadium ... Daar zijn we vis, we leven in de wateren, maar hier zijn

We moeten aanvaarden dat wij een universele weg hebben afgelegd, en dat zal ons universeel ontwaken voelen, en voor onze persoonlijkheid betekenen dat wij ook harmónisch zullen ontwaken. Dat zal betekenen dat wij één zijn met alles, met elke gedachte, hoe dit alles is ontstaan. De krachtbron zul-len we beleven wanneer we verdergaan, want ik voel: dit is oneindig. Wat is oneindigheid? Dat we graad na graad kunnen beleven, dat we vanuit embry-onaal visstadium ... Daar zijn we vis, we leven in de wateren, maar hier zijn

In document Lezingen. Deel 2. Jozef Rulof (pagina 94-116)