• No results found

Hoofdstuk 4: Belangenafweging

4.2 Het recht op eigendom vs de persoonlijkheidsrechten

Hieronder wordt aan de hand van het toetsingskader van het EHRM getoetst in hoeverre de persoonlijkheidsrechten een inbreuk vormen op het recht op eigendom en welke omstandigheden er bij deze toetsing van belang zijn. Daarnaast wordt er gekeken naar hoe het EHRM omgaat met een botsing van fundamentele rechten. Als laatste wordt de wijze van toetsen van het EHRM vergeleken met hoe er in de Nederlandse rechtspraak met een geschil

110 Rb Den Haag, 25 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:555 r.o. 4.27 (Naturalis). R.o. 4.27 luidt letterlijk: Indien daarentegen een geval onmiskenbaar wel thuishoort in de toets van artikel 25 lid 1, aanhef en onder d Aw, omdat sprake is van een misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, zoals in het onderhavige geval, is de afweging van belangen al gemaakt en wint het belang van de architect het in beginsel van het belang van de maker indien aan de nadere voorwaarde van aantasting van de eer of de naam is voldaan. Ik neem aan dat dit naar alle waarschijnlijk een verschrijving van de rechter is, de rechter zal in plaats van het woord maker, het woord eigenaar hebben bedoeld.

111 Gielen e.a. 2014, p. 504. 112 Quaedvlieg 1992, p. 19.

37

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

tussen het eigendomsrecht en het persoonlijkheidsrecht wordt omgegaan. Hierbij worden de factoren die bij de belangenafweging tussen enerzijds het eigendomsrecht en anderzijds de persoonlijkheidsrechten in acht dienen te worden genomen in kaart gebracht.

Toetsingskader EHRM

In hoofdstuk 1 is het toetsingskader dat het EHRM hanteert bij een inbreuk op het eigendomsrecht uiteengezet. Om te kunnen spreken over een inbreuk op het eigendomsrecht dient er allereerst sprake te zijn van eigendom. Hiervoor werd al vastgesteld dat bouwwerken een klassieke vorm van het eigendomsrecht betreffen en daarmee aan deze eerste eis is voldaan. Als tweede eis geldt dat er sprake moet zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht. Persoonlijkheidsrechten vormen een inmenging op het eigendomsrecht, omdat de gebruiksmogelijkheden van de eigendom worden beperkt. De derde en belangrijkste vraag die vervolgens moet worden gesteld is of de inmenging op het eigendomsrecht gerechtvaardigd is. Om dit te kunnen beoordelen hanteert het EHRM een algemeen toetsingskader: de inmenging dient bij wet te zijn voorzien, de inmenging dient een gerechtvaardigd algemeen belang te dienen en de inmenging dient proportioneel te zijn. De persoonlijkheidsrechten zijn vastgelegd in de Nederlandse wet en zijn voldoende toegankelijk, nauwkeurig en voorzienbaar. Over of de inmenging een gerechtvaardigd algemeen belang dient, kan worden gezegd dat kunst in onze cultuur hoog gewaardeerd wordt en het persoonlijkheidsrecht daarmee ook een waarde voor de samenleving beschermd. Het bestaan van een algemeen belang wordt doorgaans in de rechtspraak snel aangenomen.113 Bij het laatste criterium wordt er nagegaan of er een

rechtvaardig evenwicht bestaat tussen de in het geschil zijnde belangen. Er wordt getoetst of er voldoende evenredigheid bestaat tussen het ingezette middel en het nagestreefde doel. Specifiek wordt gekeken of er geen onevenredige last op de betrokkenen komt te liggen. Deze laatste factoren zullen in het geval van een inmenging door het persoonlijkheidsrecht een rol kunnen spelen. Zo zal worden nagegaan of een eigenaar bijvoorbeeld op een minder ingrijpende manier wijzigingen met eenzelfde doel kan bewerkstelligen en aan de andere kant zal worden afgewogen in hoeverre er door het werk niet te wijzigen een excessieve (financiële) last ontstaat aan de kant van de eigenaar.

Uiteraard kan een zaak pas worden voorgelegd aan het EHRM op het moment dat alle nationale middelen zijn uitgeput. Echter om een vergelijking te kunnen maken tussen de manier van toetsen van het EHRM en die van onze Nederlandse rechters is de werkwijze van het EHRM in

113 EHRM 21 februari 1986 (James and others) r.o. 46, zie ook EHRM 7 december 1976 nr. 5493/72 (Handyside/United Kindom) r.o. 48.

38

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

kaart gebracht. Tot dusver heeft er nog geen zaak gediend bij het EHRM inzake het eigendomsrecht en de persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht.

Botsing van fundamentele rechten

Zoals in hoofdstuk 2 aan de orde kwam kunnen zowel het recht op eigendom als de persoonlijkheidsrechten worden beschouwd als een fundamenteel recht, een grondrecht. Op het moment dat in een geschil deze twee rechten tegenover elkaar komen te staan spreken we van een botsing van fundamentele grondrechten. Er is geen vaste hiërarchie in grondrechten. Om te beslissen welk grondrecht prevaleert dient een afweging plaats te vinden van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.114 De hier gehanteerde term 'botsing' impliceert

bovendien dat zeker een van beide grondrechtdragers een al dan niet vergaande inbreuk op zijn recht moet dulden.115

De jurisprudentie op fundamenteel niveau bevat geen arresten inzake geschillen tussen het eigendomsrecht en persoonlijkheidsrechten. Omdat de persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht specifieke rechten zijn die alleen zien op auteurs is het lastig een vergelijking te maken met een soortgelijk recht. Het recht dat wellicht het dichtst in de buurt komt is het portretrecht. Het portretrecht beschermt de geportretteerde tegen ongerechtvaardigde publicatie van zijn of haar portret en daarmee samenhangend zijn eer en goede naam.116 Het portret valt

onder het recht op privacy. Enkele omstandigheden die bij een botsing met het portretrecht in aanmerking worden genomen zijn: de aard van het gepubliceerde, de ernst van de gevolgen, de mate waarin hetzelfde doel op een andere manier bereikt had kunnen worden en de mogelijke beperking van het nadeel voor de betrokkene.117

Nederlandse jurisprudentie

Het EHRM weegt bij zijn beoordeling alle ter zake dienende omstandigheden van het geval tegen elkaar af. Dit betekent dat iedere beslissing inzake een botsing van fundamentele rechten maatwerk is, omdat tussen deze rechten niet een vaste rangorde bestaat.

In de Nederlandse rechtspraak wordt in gevallen waarin sprake is van een wijziging in een werk (art. 25 lid 1 sub c Aw) een belangenafweging toegepast. Maar deze belangenafweging blijft achterwege in gevallen waarin art. 25 lid 1 sub d in het geding is. Echter is bij bouwwerken een belangenafweging juist van belang, aangezien een bouwwerk ten opzichte van een ander

114 HR 18 januari 2008, NJ 2008, 274. 115 Nieuwenhuis 2015, p. 22.

116 Art. 20 en 21 Auteurswet.

39

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

auteursrechtelijk werk, zoals bijvoorbeeld een boek, iets bijzonders heeft. Van een bouwwerk bestaat namelijk meestal maar één exemplaar. Het gebouw is dus het corpus mechanicum en het corpus mysticum in één. Wellicht dat hierdoor een ingreep in een bouwwerk snel wordt aangemerkt als een aantasting. Wanneer er ezelsoren of scheuren in een boek worden aangebracht, wordt dit niet aangemerkt als aantasting, maar eerder gezien als een compliment aan de auteur aangaande zijn verhaal. Dit omdat er nog veel meer exemplaren van dit boek zijn. Echter bij een bouwwerk of een kunstwerk gaat dit niet op, daar is een aantasting van het exemplaar tegelijk een aantasting van het creatieve werk.

In het vorige hoofdstuk is de jurisprudentie omtrent de geschillen tussen het recht op eigendom van de eigenaar van een auteursrechtelijk beschermd werk en het persoonlijkheidsrecht van de maker van dat werk aan bod gekomen. Dit onderzoek heeft geleid tot het inzichtelijk maken van een aantal afwegingen die bij de beoordeling van dergelijke geschillen door de rechter worden gemaakt.

De rechter kijkt naar de oorspronkelijkheid en kwaliteit van het werk. Hoe oorspronkelijker een werk of hoe groter het representatief karakter, hoe eerder sprake is van een aantasting van dat werk.

Ook wordt de aard van het werk in acht genomen: betreft het louter een artistieke uiting of heeft het werk ook een gebruiksfunctie. Bij veranderende gebruikseisen of bij de verandering van de functie van het werk zijn wijzigingen in het werk eerder redelijk en toelaatbaar. Zo moest de architect van een schoolgebouw met één lokaal zich laten welgevallen dat daar een tweede lokaal aan werd toegevoegd, aangezien dit door de eisen van de tijd noodzakelijk was geworden.118

Verder wordt er gekeken in hoeverre de eigenaar reële alternatieven, waarmee de eigenaar hetzelfde doel kan bereiken en de belangen van de auteur niet worden geschaad, in overweging heeft genomen.

De tijd speelt ook een rol. Indien gebruikseisen zijn veranderd en er voldoende tijd is geweest om het werk behoorlijk te documenteren dan zal dit een wijziging sneller rechtvaardigen. Ook wanneer de tijd uitwijst dat een werk meer onderhoud vergt dan redelijk is, kan het tijdsverloop een rechtvaardiging voor de wijziging met zich brengen. Wanneer door de auteur te lang wordt

40

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

stilgezeten voordat hij een beroep op zijn persoonlijkheidsrechten doet, kan dit stilzitten de auteur worden aangerekend.

Uiteraard dient ook het nadeel dat de auteur ondervindt aan de wijziging te worden afgewogen tegen het nadeel dat de eigenaar ondervindt aan het niet wijzigingen van het werk. Hierbij dient met name rekening te worden gehouden met kosten en onderhoudsverplichtingen.

Wanneer sprake is van contractuele afspraken tussen partijen dienen deze altijd in acht te worden genomen. Partijen kunnen in een overeenkomst afspraken maken aangaande de bestemming van het werk en de voorwaarden en condities van de opdracht. Ook kan een maker in een contract een bepaalde toestemming aangaande zijn werk verlenen of afstand doen van (een deel van) zijn persoonlijkheidsrechten. Een contract kan bepaalde belangen dus al vooropstellen.

Bij de belangenafweging die dient te worden toegepast bij een beroep op persoonlijkheidsrechten speelt ook de aard van het exemplaar een rol. Gaat het om een aantasting van een uniek kunstwerk of een in grote oplagen vervaardigd fabrieksproduct. Wanneer het gaat om een belangrijk werk uit het oeuvre van de maker waarvan het aantal exemplaren beperkt is, is het belang van de maker zich te verzetten tegen de aantasting groter. Indien het echter gaat om een werk dat voor grote oplagen of zelfs voor massaproductie bestemd is, vervaagt het legitieme belang bij verzet tegen aantasting. Zoals hierboven besproken gaat het in de geschillen tussen auteur en eigenaar veelal om bouwwerken en kunstwerken. En van deze werken is vaak maar één of een beperkt aantal exemplaren vervaardigd.

Vergelijking

Wanneer we de werkwijze van het EHRM vergelijken met hoe de Nederlandse rechters geschillen omtrent het eigendomsrecht en het persoonlijkheidsrecht beoordelen zien we een in het oog springend verschil. Het EHRM past in alle gevallen een belangenafweging toe, terwijl in de Nederlandse rechtspraak deze belangenafweging bij een misvorming, verminking of aantasting van een werk achterwege blijft. Er wordt in die gevallen enkel gekeken naar het nadeel dat wordt toegebracht aan de reputatie van de auteur. Waar in de Nederlandse rechtspraak wel een belangenafweging wordt toegepast komt deze belangenafweging voor een grotendeels overeen met die door het EHRM wordt toegepast. Alle ter zake dienende omstandigheden van het geval worden in aanmerking genomen. Dit betekent dat deze zaken per geval bekeken en beoordeeld worden. Uit de besproken jurisprudentie volgt dan ook dat

41

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

hier niet een duidelijke lijn in te herkennen is, de beoordeling is immers afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

De twee rechten die in deze scriptie centraal staan, het eigendomsrecht en het persoonlijkheidsrecht, kunnen beide worden gezien als een fundamenteel recht en dienen gelijk te worden behandeld. Derhalve wordt in deze scriptie gepleit voor de toepassing van een belangenafweging bij ieder geschil omtrent eigendomsrechten en het droit au respect. Bij deze belangenafweging dienen alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen en dient getoetst te worden of er niet op een van beide betrokkenen een excessieve last komt te liggen.