• No results found

Persoonlijkheidsrechten: een beperking van het eigendomsrecht? : Een onderzoek naar de toepassing van een belangenafweging tussen de persoonlijkheidsrechten van de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk en het r

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Persoonlijkheidsrechten: een beperking van het eigendomsrecht? : Een onderzoek naar de toepassing van een belangenafweging tussen de persoonlijkheidsrechten van de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk en het r"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Persoonlijkheidsrechten: een beperking van het

eigendomsrecht?

Een onderzoek naar de toepassing van een belangenafweging tussen de

persoonlijkheidsrechten van de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk

en het recht op eigendom van de eigenaar van dat werk, met name toegespitst op

bouwwerken

D.A.C. Nijssen

Universiteit van Amsterdam – 11296275

Instituut voor Informatierecht (IViR)

Scriptie Master Informatierecht

Begeleid door prof. mr. P.B. Hugenholtz

8 januari 2018

(2)

1

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

“The reason why men enter into society is the preservation of their property.”

John Locke, 1690

(3)

2

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie ter afronding van de master Informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam.

De master Informatierecht kent een scala aan rechtsgebieden en onderwerpen die vandaag de dag zeer actueel zijn en daarom interessant om te volgen en verdieping in te zoeken. Gedurende het mastertraject heb ik veel kennis kunnen opdoen en mijn dank gaat dan ook uit naar de docenten van het Instituut voor Informatierecht (IViR), die met hun expertise en (praktijk)ervaring de stof op een enthousiaste en duidelijke manier hebben overgebracht. In het bijzonder wil ik prof. mr. P.B. Hugenholtz bedanken voor zijn begeleiding en feedback tijdens mijn masterscriptietraject.

Dominique Nijssen Haarlem, 8 januari 2018

(4)

3

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Inhoudsopgave

Abstract ... 4

Inleiding ... 5

Onderzoeksvraag ... 5

Methodologie ... 6

Hoofdstuk 1: Het recht op eigendom ... 8

1.1 Het eigendomsrecht in Nederland ... 8

1.2 Het eigendomsrecht als een fundamenteel recht... 10

1.3 Inbreuk via het persoonlijkheidsrecht ... 15

1.4 Tussenconclusie ... 15

Hoofdstuk 2: Het persoonlijkheidsrecht ... 16

2.1 Het auteursrecht ... 16 2.2 Persoonlijkheidsrechten ... 18 2.3 Droit au respect ... 21 2.4 Tussenconclusie ... 28 Hoofdstuk 3: Jurisprudentie ... 29 3.1 Sloop ... 29

3.2 Andere aantasting en wijziging ... 31

Hoofdstuk 4: Belangenafweging ... 36

4.1 Relativering droit au respect ... 36

4.2 Het recht op eigendom vs. de persoonlijkheidsrechten ... 36

4.3 Aanbeveling artikel 25 lid 1 Auteurswet ... 41

4.4 Tussenconclusie ... 41

Hoofstuk 5: Conclusie ... 43

Literatuur – en jurisprudentielijst ... 45

Literatuur ... 45

(5)

4

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Abstract

Het recht op eigendom wordt in het Burgerlijk Wetboek omschreven als het ‘meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben’. Deze omschrijving impliceert een onbeperkt genot van het eigendom. Echter lijkt via de persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht dit meest omvattende recht toch te kunnen worden beperkt. Deze persoonlijkheidsrechten geven de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk namelijk het recht zich te verzetten tegen wijzigingen in en aantastingen van het werk.

In deze scriptie wordt onderzocht onder welke omstandigheden een inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar van een auteursrechtelijk beschermd werk door de uitoefening van de persoonlijkheidsrechten van de maker van dat werk gerechtvaardigd is. In het bijzonder wordt ingegaan op bouwwerken aangezien veelal bij deze werken bovengenoemde rechten tegenover elkaar komen te staan. Het spanningsveld tussen het recht op eigendom en het persoonlijkheidsrecht wordt toegelicht en er wordt ingegaan op de wenselijkheid van een belangenafweging tussen deze twee rechten.

Uit de aard van zowel het eigendomsrecht als het persoonlijkheidsrecht volgt dat beide rechten fundamentele rechten zijn. Dit heeft tot gevolg dat het gaat om twee gelijke rechten en derhalve niet vaststaat welk recht bij een botsing van deze rechten dient te prevaleren. Om bovengenoemde vraag te kunnen beantwoorden wordt een vergelijking gemaakt tussen de wijze waarop het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) omgaat met geschillen aangaande deze twee rechten en de wijze waarop de Nederlandse rechter deze geschillen behandelt. Inzichtelijk wordt gemaakt dat het grootste verschil ligt in het al van niet toepassen van een belangenafweging.

Geconcludeerd wordt dat bij geschillen tussen het eigendomsrecht van de eigenaar van een auteursrechtelijk beschermd werk en het persoonlijkheidsrecht van de maker van dat werk altijd een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in acht dienen te worden genomen. Aangezien dit leidt tot het wegvallen van het onderscheid tussen de artikelen 25 lid 1 sub c en d van de Auteurswet wordt deze scriptie afgesloten met een aanbeveling tot wijziging van artikel 25 van de Auteurswet.

(6)

5

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Inleiding

Een recente zaak voor de rechtbank Den Haag laat zien dat het eigendomsrecht van de eigenaar van een auteursrechtelijk beschermd werk vergaand kan worden beperkt door de persoonlijkheidsrechten ofwel morele rechten van de auteur van dat werk. Het volgende was aan de orde:

In 1998 heeft architect Fons Verheijen het gebouw van het natuurhistorisch museum Naturalis te Leiden ontworpen. Inmiddels is het gebouw niet meer geschikt voor de gestegen bezoekersaantallen en de grotere tentoonstellingen. Een verbouwing is noodzakelijk. Verheijen verzet zich tegen de verbouwing en beroept zich op zijn persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht. De verbouwing zou een verminking van zijn werk opleveren. Hier botsen de eigendomsrechten van de eigenaar met de persoonlijkheidsrechten van de architect. De rechtbank oordeelde dat door de verbouwing het ontwerp van Verheijen in de kern wordt geraakt.De verandering vormt volgens de rechtbank een wezenlijke aantasting van het werk en daardoor een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van de maker. De rechtbank verbiedt het (verder) verbouwen.1

Het doet vreemd aan dat een architect geruime tijd na het afronden van een architectonisch werk, waarvoor hij werd betaald, zodanig vergaande zeggenschap over dit werk kan blijven behouden. Vanuit het perspectief van de eigenaar van dat werk moet dit moeilijk zijn te aanvaarden, aangezien zijn eigendomsrecht hierdoor wordt beperkt.

Toch prevaleert in deze en in veel zaken het belang van de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk boven het eigendomsrecht van de eigenaar van dat werk. Opvallend is dat, zoals ook het geval was in de Naturalis-zaak,2 in zaken waar bovengenoemde belangen

tegenover elkaar komen te staan niet altijd wordt toegekomen aan het maken van een belangenafweging. Op de spanning tussen het eigendomsrecht en het persoonlijkheidsrecht en de wenselijkheid van een belangenafweging wordt in deze scriptie ingegaan.

Onderzoeksvraag

In deze scriptie wordt het spanningsveld tussen het recht op eigendom en de persoonlijkheidsrechten van de maker nader toegelicht en uitgediept. Het uitgangspunt in deze scriptie is het eigendomsrecht en wordt beschreven vanuit het oogpunt van de eigenaar van een

1 Rb Den Haag, 25 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:555 (Naturalis) r.o. 4.18.

2 Rb Den Haag, 25 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:555 (Naturalis) r.o. 4.23. “Noch uit artikel 6bis lid 1 Berner Conventie, noch uit artikel 25 lid 1 sub d Auteurswet volgt volgens de rechter dat er hier een belangenafweging zou moeten plaatsvinden”.

(7)

6

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

auteursrechtelijk beschermd werk. Het recht op eigendom is immers ‘het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben’,3 en op het eerste gezicht zou een beperking

hiervan niet zomaar moeten kunnen plaatsvinden, althans niet zonder een deugdelijke belangenafweging.

De onderzoeksvraag is dan ook: Onder welke omstandigheden is een inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar van een auteursrechtelijk beschermd werk, in het bijzonder bouwwerken, door de uitoefening van de persoonlijkheidsrechten van de maker van dat werk gerechtvaardigd?

Methodologie

De beantwoording van bovengenoemde onderzoeksvraag zal plaatsvinden door middel van literatuur- en jurisprudentieonderzoek en heeft het uiteindelijke doel tot een kader van factoren te komen die in acht dienen te worden genomen bij de belangenafweging tussen enerzijds het eigendomsrecht en anderzijds de persoonlijkheidsrechten en te bepalen wanneer deze belangenafweging dient te worden gemaakt. De analyse in deze scriptie zal zich concentreren op Nederland en derhalve betrekking hebben op het Nederlandse recht. Europese wet- en regelgeving komen enkel aan bod wanneer dit van toepassing is op de uitleg van het Nederlandse recht.

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal in hoofdstuk 1 het eigendomsrecht uiteen worden gezet. Op descriptieve wijze wordt ingegaan op de inhoud van het eigendomsrecht zoals dat in het Nederlandse recht is vastgelegd en vervolgens wordt het toetsingskader dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert bij de beoordeling van een inbreuk op het fundamentele eigendomsrecht behandeld.

Hierop volgend worden in hoofdstuk 2 de persoonlijkheidsrechten zoals vastgelegd in de Auteurswet (Aw) belicht. Kort wordt ingegaan op het auteursrecht in het algemeen en vervolgens komen de persoonlijkheidsrechten uitgebreid aan bod.Specifieke aandacht gaat uit naar het zogenaamde droit au respect, oftewel de persoonlijkheidsrechten uit art. 25 lid 1 sub c en d Aw. Deze artikelen omvatten de twee persoonlijkheidsrechten die in geschillen veelal tegenover het eigendomsrecht komen te staan. Vervolgens wordt de aard van het persoonlijkheidsrecht besproken, hetgeen een belangrijke rol speelt in de latere afweging tegen het eigendomsrecht.

(8)

7

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

In hoofdstuk 3 wordt Nederlandse jurisprudentie aangaande geschillen tussen het persoonlijkheidsrecht en het eigendomsrecht behandeld en wordt een kader geschetst van de factoren die in de rechtspraak worden meegenomen bij de beoordeling van deze geschillen. In hoofdstuk 4 wordt het eerder geschetste toetsingskader van het EHRM vergeleken met de wijze waarop in de Nederlandse rechtspraak bovengenoemde geschillen worden beslecht. De conclusie wordt verwoord in het afsluitende hoofdstuk 5.

(9)

8

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Hoofdstuk 1: Het recht op eigendom

In dit hoofdstuk wordt het eigendomsrecht behandeld. Allereerst wordt kort ingegaan op het eigendomsrecht zoals dat is vastgelegd in het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW) en de Nederlandse Grondwet (GW) en daarna wordt het fundamentele recht op eigendom wat zijn grondslag vindt in het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM) nader toegelicht. De nadruk ligt op het toetsingskader dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert bij de beoordeling of een maatregel al dan niet in strijd is met het eigendomsrecht uit art. 1 EP EVRM.

1.1 Het eigendomsrecht in Nederland

Het recht op eigendom is een van de krachtigste rechten die een persoon kan hebben en daarmee een belangrijk recht in ons Burgerlijk Wetboek.4 Eigendom wordt wel de hoeksteen van de

vrijheid genoemd5 en is in vrijwel alle grondwetten in de wereld opgenomen. De Nederlandse Grondwet

De Nederlandse Grondwet (GW) formuleert slechts impliciet een grondwettelijke aanspraak op eigendom. Artikel 14 lid 1 GW bepaalt: “onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften” en biedt daarmee enkel garantie tegen onteigening. Dit artikel is echter niet van toepassing op de relatie tussen burgers onderling en leent zich daarom niet voor horizontale werking.6

Nederlands Burgerlijk Wetboek

Het eigendomsrecht is expliciet erkend in het Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW). Het BW omschrijft in artikel 5:1 lid 1 het begrip eigendom als “het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben”. Uit deze omschrijving volgt een tweetal kenmerken van eigendom.

In de eerste plaats kan alleen een zaak voorwerp van eigendom zijn. Een zaak is vatbaar voor bezit en het rechtsobject van een eigendomsrecht. Zonder zaak geen eigendom. Art. 3:2 BW omschrijft dit begrip als volgt: zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Uit deze stoffelijkheidseis volgt dat het desbetreffende object in de empirische wereld

4 Lindenbergh 2010, p. 10. 5 Asser 2008, p. 25.

(10)

9

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

moet bestaan. Daarmee wordt tevens de grens met het intellectuele eigendomsrecht aangegeven: het moet gaan om fysieke objecten en niet om intellectuele objecten.7

Een tweede kenmerk is dat eigendom onder de zakelijke rechten die een persoon op een zaak kan hebben, het meest omvattende is. Uit eigendom kunnen beperkte rechten worden afgeleid.8

Art. 3:2 BW omschrijft een beperkt recht als een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard. Voorbeelden van beperkte rechten zijn pand en hypotheek.

Met eigendom wordt een relatie tussen een persoon en een zaak aangeduid. De koper van een boek, een meubelstuk of een gebouw verkrijgt hiervan niet het auteursrecht, maar het eigendomsrecht op het stoffelijk exemplaar van ‘het verhaal’, ‘het ontwerp’ of ‘de architectuur’. Dit eigendomsrecht geeft exclusieve heerschappij over het object: de bevoegdheid om het object naar vrije wil te gebruiken. Ten aanzien van deze heerschappij kunnen echter bepaalde beperkingen gelden.

Beperkingen van het eigendomsrecht

Naast een relatie tussen de eigenaar en de zaak schept het eigendomsrecht ook een relatie tussen de eigenaar en anderen. Het eigendomsrecht is een exclusief recht en een eigenaar mag zijn zaak dus gebruiken met uitsluiting van anderen. Echter, de vrijheid van de eigenaar om met zijn zaak te doen wat hij wil, is niet onbegrensd. Uit het tweede lid van art. 5:1 BW volgt namelijk dat “het de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij staat van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen”.

Het eigendomsrecht in Nederland kent een drietal beperkingen.

In de eerste plaats mag het gebruik van de zaak niet in strijd zijn met de rechten van anderen. Hierbij gaat het om verleende persoonlijke rechten, zoals huur en pacht, maar ook om verleende zakelijke rechten, zoals vruchtgebruik en erfdienstbaarheden. Verder vallen hier ook andere rechten onder waarvan schending een onrechtmatige daad zou opleveren, zoals bijvoorbeeld het auteursrecht. Koopt iemand het eigendomsrecht op het stoffelijk exemplaar dan verkrijgt diegene een exclusief gebruiksrecht op dat stoffelijke exemplaar. Dit gebruiksrecht mag echter niet in strijd zijn met rechten van anderen, zoals het auteursrecht van de maker van het werk. In die zin beperkt het auteursrecht het eigendomsrecht van de koper. De koper en dus eigenaar

7 Van der Steur 2003, p. 302. 8 Asser 2008, p. 29.

(11)

10

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

van het stoffelijk exemplaar heeft niet het recht om dit exemplaar te verveelvoudigen en/of openbaar te maken; daarvoor is toestemming van de auteursrechthebbende nodig.9 Ook

wettelijke voorschriften, zowel in formele als in materiële zin, kunnen de eigenaar in zijn vrijheid beperken, denk hierbij bijvoorbeeld aan bepalingen uit het burenrecht of het omgevingsrecht. Als laatste kunnen ook regels van ongeschreven privaat- en publiekrecht het recht van de eigenaar beperken. Deze beperkingen verwijzen naar onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en naar misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW).10

“Het meest omvattende recht” is dus niet een onbeperkt recht en een eigenaar kan de bevoegdheden die hij aan dit recht ontleent niet naar willekeur uitoefenen.11

Inbreuk

In beginsel heeft een eigenaar het recht de hem toebehorende zaak vrij te gebruiken, maar dient zich daarbij wel aan bovengenoemde beperkingen te conformeren. Daarnaast zijn er aantastingen van het eigendomsrecht welke een eigenaar zich niet hoeft te laten welgevallen, omdat zij een inbreuk op zijn recht vormen. Enkele voorbeelden hiervan zijn: het verhinderen aan de rechthebbende de zaak te gebruiken zoals hem vrijstaat, het verrichten van handelingen waartoe de rechthebbende met uitsluiting van anderen bevoegd is, het beschadigen van de zaak die het voorwerp van de eigendom is of het verhinderen c.q. belemmeren van de uitoefening van de eigenaarsbevoegdheden.12 Tegen deze aantastingen kan de eigenaar opkomen met een

beroep op de onrechtmatige daad uit art. 6:162 BW en onder meer schadevergoeding eisen. 1.2 Het eigendomsrecht als een fundamenteel recht

Daar waar de Nederlandse Grondwet de eigenaar slechts een garantie tegen onteigening biedt, geeft art. 1 lid 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EP EVRM) de eigenaar het recht op ongestoord genot van zijn eigendom:

Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

9 Art. 1 Auteurswet.

10 Stolker, in T&C BW, art. 5:1 BW, aant. 3. 11 Asser 2008 p. 30.

(12)

11

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Deze bepaling heeft rechtstreekse werking in Nederland en beschermt de eigenaar tegen inbreuk op het ongestoord genot van zijn eigendom. Uit art. 1 EVRM volgt dat Nederland als verdragsluitende partij de genoemde rechten en vrijheden in de eerste titel van het EVRM behoort te verzekeren. Het internationale toezicht op de naleving hiervan wordt uitgeoefend door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), gezeteld in Straatsburg.

Voordat een beroep kan worden gedaan op art. 1 EP EVRM dient voldaan te zijn aan de ontvankelijkheidseisen neergelegd in art. 34 en 35 EVRM. Zo moeten onder andere alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput en dient het te gaan om een schending van het eigendomsrecht door de Staat of door toedoen van de Staat, bijvoorbeeld door het niet of niet voldoende bieden van rechtsbescherming tegen inbreuk. Het EVRM geldt in beginsel tussen de Staat en burgers, maar kan ook van belang zijn bij horizontale verhoudingen.13 Wanneer

grondrechten doorwerken in de relatie tussen particuliere partijen onderling wordt dit de horizontale werking van grondrechten genoemd.14

Toetsingskader van het EHRM

Het EHRM heeft voor de beoordeling of een maatregel in strijd is met artikel 1 EP EVRM een toetsingskader ontwikkeld. Pas wanneer is voldaan aan de onderstaande criteria is er sprake van een gerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht.

1. Is er sprake van eigendom?

Het eigendomsbegrip wordt door het EHRM ruim en autonoom uitgelegd.15 Dit houdt in dat

het begrip ‘eigendom’ een eigen betekenis heeft die losstaat van de interpretaties van het eigendomsbegrip in de rechtsstelsels van de verdragsstaten.16 Op deze manier garandeert het

EHRM dat art. 1 EP EVRM praktische en effectieve mensenrechtenbescherming kan bieden.17

Wil er sprake zijn van eigendom in de zin van art. 1 EP EVRM dan dient de betreffende persoon een ‘title to a substantive interest’ te hebben.18 Niet alleen fysieke goederen, maar ook andere

rechten en belangen die een economische waarde vertegenwoordigen kunnen eigendom in de zin van het EVRM vormen.19 Waar klassieke, tastbare eigendommen, zoals grond, onroerende

goederen en andere zaken altijd al binnen de reikwijdte van het eigendomsbegrip vielen, vallen

13 Barkhuysen, Van Emmerik en Ploeger 2005, p. 53. 14 Alberdingk Thijm en de Vries 2015, p. 176.

15 EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74 (Marckx/België), r.o. 50. 16 Sanderink 2015, p. 53.

17 Leijten 2016.

18 EHRM 5 januari 2000, nr. 33202/96 (Beyeler/Italië), r.o. 100. 19 EHRM 23 februari 1995 (Gasus).

(13)

12

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

inmiddels ook bijvoorbeeld nog onverdeelde erfenissen,20 aandelen21 en vermogensrechten22

onder het bereik. Aangezien het eigendomsbegrip door de jurisprudentie van het EHRM wordt vormgegeven en dus aan verandering onderhevig is, is er geen eenduidige definitie van wat eigendom is. Wel is duidelijk dat door het EHRM aan het eigendomsbegrip een ruime reikwijdte wordt gegeven.

In deze scriptie ligt de focus op bouwwerken, een klassieke vorm van het eigendomsrecht. De vraag of er sprake is van eigendom in de zin van art. 1 EP EVRM kan bevestigend worden beantwoord.

2. Is er sprake van een inbreuk?

Vervolgens dient te worden gekeken of er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht. Art. 1 EP ERVM onderscheidt drie hoofdregels: het algemene beginsel van ongestoord eigendomsgenot, bescherming tegen ontneming van eigendom en de mogelijkheid van regulering van eigendom.23 De inmenging in het kader van het onderwerp van deze scriptie is

niet zo zeer de ontneming van eigendom, de meest vergaande inmenging, maar een minder vergaande inmenging namelijk: de regulering van eigendom. Daarvan is sprake wanneer de gebruiksmogelijkheden van de eigendom worden beperkt, zonder dat echter de beschikkingsmogelijkheid daarover (geheel) verloren gaat.24

3. Is de inbreuk in het eigendomsrecht gerechtvaardigd?

Wanneer er sprake is van een inmenging in het eigendomsrecht dan dient door het EHRM te worden vastgesteld of deze inmenging gerechtvaardigd is. Hiervoor wordt een algemeen toetsingskader gehanteerd dat van toepassing is op alle vormen van inmenging25.

Een gerechtvaardigde inmenging op het eigendomsrecht dient te voldoen aan onderstaande drie criteria:

Is de inmenging bij wet voorzien?

Iedere inbreuk op het eigendomsrecht dient een rechtvaardiging te kennen in de wet (‘lawfulness’). De wettelijke basis van de inmenging mag zowel geschreven als ongeschreven recht betreffen.26 Het EHRM toetst marginaal of een bepaling in overeenstemming is met het

20 EHRM 28 oktober 1987 (Inze).

21 EHRM 12 oktober 1982, nr. 8588/79 en 8589/79 (Bramelid en Malström t. Zweden). 22 EHRM 20 juli 2004 (Bäck).

23 EHRM 23 september 1982 (Sporrong en Lönnroth/Zweden), r.o. 61. 24 Barkhuysen, Van Emmerik en Ploeger 2005, p. 61.

25 EHRM 5 januari 2000 (Beyeler/Italië) r.o. 108-114.

(14)

13

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

nationale recht. Het wordt in de eerste plaats aan de nationale rechter overgelaten om regels van nationaal recht te interpreteren en het EHRM conformeert zich vaak aan het oordeel van de nationale rechter.27 Essentieel is dat de wet een voldoende basis moet bieden opdat de beperking

van overheidswege niet willekeurig zou kunnen gebeuren. Deze voorwaarde is ook vervuld wanneer een algemene norm van intern recht in voldoende mate door de rechtspraak is uitgewerkt.28

De wettelijke basis dient aan drie vereisten te voldoen: de bepaling moet voldoende toegankelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn (‘sufficiently accessible, precise and foreseeable’).29 Aan het toegankelijkheidsvereiste is voldaan indien het voor de burger mogelijk

is over voldoende of adequate gegevens te beschikken waaruit kan worden afgeleid dat de betreffende regel van toepassing is.30 De burger dient op de hoogte te kunnen zijn van het recht

en het recht dient gepubliceerd of tenminste raadpleegbaar te zijn.31

De vereisten van nauwkeurigheid en voorzienbaarheid hangen met elkaar samen. Deze vereisten houden in dat de regel met voldoende precisie dient te zijn vormgegeven om de burger in staat te stellen redelijkerwijs, zo nodig met passend advies, de rechtsgevolgen van een bepaalde handeling in te schatten, zodat hij hierop zijn gedrag kan afstemmen.32 Tevens omvat

deze rechtsgeldigheidseis dat elke maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel.33

Dient de inmenging een gerechtvaardigd algemeen belang?

Indien is vastgesteld dat de inmenging rechtsgeldig is, wordt vervolgens getoetst of de schending van het eigendomsrecht heeft plaatsgevonden in het algemeen belang. Dit vereiste houdt in dat de inmenging een legitiem doel (‘legitimate aim’) moet dienen.34 Het oordeel of

sprake is van inmenging in het algemeen belang wordt door het EHRM doorgaans aan de nationale autoriteiten gelaten: “Because of their direct knowledge of their society and its needs, the national authorities are in principle better placed than the international judge to appreciate

27 Vande Lanotte en Haeck 2005, p. 127. 28 Vande Lanotte en Haeck 2005, p. 127.

29 EHRM 22 september 1994, nr. 13616/88 (Hentrich/Frankrijk), r.o. 42. 30 EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74 (Sunday Times/United Kingdom), r.o. 49. 31 Vande Lanotte en Haeck 2005, p. 129.

32 EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74 (Sunday Times/United Kingdom), r.o. 49. 33 EHRM 24 november 2005, nr. 49429/99 (Capital Bank AD/Bulgarije), r.o. 134. 34 EHRM 5 januari 2000 (Beyeler/Italië) r.o. 111.

(15)

14

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

what is ‘in the public interest”.35 De nationale autoriteiten genieten dus een zekere

beoordelingsvrijheid bij de beoordeling van wat onder het algemeen belang valt en het EHRM sluit zich doorgaans bij dit oordeel aan, tenzij een redelijke onderbouwing ontbreekt.36

Is deze inmenging proportioneel?

Bij het laatste criterium gaat het EHRM na of er een rechtvaardig evenwicht (‘fair balance’) bestaat tussen het individuele belang van de eigendomsgerechtigde en het met de maatregel in kwestie gediende algemene belang.37 Getoetst wordt of er voldoende evenredigheid bestaat

tussen het ingezette middel en het nagestreefde doel. Om na te gaan of een dergelijk evenwicht bestaat of dat op een minder ingrijpende wijze hetzelfde doel had kunnen worden bereikt, worden de verschillende betrokken belangen in hun geheel onderzocht.

Wanneer het algemene belang waarop een beroep wordt gedaan niet zwaarwegend is dan is er geen sprake van een ‘fair balance’. Daarnaast houdt de ‘fair balance’ in dat een inmenging in het algemeen belang moet plaatsvinden en geen onevenredige last (‘individual and excessive burden’) op de betrokkene mag leggen.38 Naarmate de inmenging zwaardere negatieve

gevolgen heeft voor de betrokkene, dient er een ruimere compensatie te worden geboden voor het creëren van een ‘fair balance’.39

Wanneer de inmenging aan de hiervoor genoemde criteria voldoet, betekent dit dat er sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht. Ook andere EVRM-rechten kunnen een beperking van het eigendomsrecht uit art. 1 EP EVRM vormen, zoals bijvoorbeeld het recht op privacy uit art. 8 EVRM.

Het recht op eigendom is ook in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vastgelegd. De formulering van dit artikel is iets gemoderniseerd ten opzichte van art. 1 EP EVRM, maar stemt, overeenkomstig art. 52 lid 3 EU Handvest,40 overeen met de

inhoud en reikwijdte van het EVRM. Het Handvest dient uitgelegd te worden in

35 EHRM 21 februari 1986 (James and others) r.o. 46.

36 EHRM 21 februari 1986 (James and others) r.o. 46, zie ook EHRM 7 december 1976 nr. 5493/72 (Handyside/United Kindom) r.o. 48.

37 EHRM 5 januari 2000 (Beyeler/Italië) r.o. 114.

38 EHRM 23 september 1982 (Sporrong en Lönnroth) r.o. 73. 39 Barkhuysen, Van Emmerik en Ploeger 2005, p. 63.

40 Art. 52 lid 3 EU Handvest: Voorzover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt.

(16)

15

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

overeenstemming met gelijkluidende bepalingen uit het EVRM en relevante jurisprudentie van het EHRM.41

1.3 Inbreuk via het persoonlijkheidsrecht

Een eigenaar heeft de exclusieve bevoegdheid over het gebruik van de zaak. Je zou zeggen dat onder gebruik ook het wijzigen, vernietigen of op andere manier aantasten van de zaak vallen. Dit is echter niet het geval. Via de zogenaamde persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht is het voor de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk mogelijk zich te verzetten tegen de wijzigingen of andere aantastingen die de eigenaar in de zaak aan wil brengen.42

De vraagt die hier rijst, is of deze mogelijkheid, om via de persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht het eigendomsrecht te beperken, dient te worden gezien als een inbreuk op het recht op eigendom. Gesteld kan immers worden dat het eigendomsrecht hier in de kern wordt geraakt.43

1.4 Tussenconclusie

Het eigendomsrecht is een fundamenteel recht, een mensenrecht, en kent een ruime bescherming. Inmenging in dit eigendomsrecht is pas toelaatbaar op het moment dat is voldaan aan de criteria van het EHRM:

I) de inmenging dient voorzienbaar te zijn bij wet;

II) de inmenging dient plaats te vinden in het algemeen belang; III) de inmenging dient proportioneel te zijn.

In hoeverre de persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht een beperking vormen op het recht op eigendom wordt in het navolgende uiteengezet.

41 Alberdingk Thijm en de Vries 2015, p. 175. 42 Art. 25 Auteurswet.

(17)

16

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Hoofdstuk 2: Het persoonlijkheidsrecht

Om verder in te kunnen gaan op de vraag of de persoonlijkheidsrechten uit het auteursrecht inbreuk maken op het recht op eigendom, worden in dit hoofdstuk het auteursrecht en de daarbinnen vallende persoonlijkheidsrechten nader uiteengezet.

2.1 Het auteursrecht

Het auteursrecht in Nederland is geregeld in de Nederlandse Auteurswet van 1912 (Aw). Nederland is tevens verdragspartij bij de Berner Conventie. Dit internationale verdrag heeft tot doel de internationale bescherming van werken van letterkunde, wetenschap of kunst te verzekeren en biedt een minimale bescherming. Artikel 1 van de Nederlandse Auteurswet luidt als volgt:

Het auteursrecht is het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.

Het auteursrecht ontstaat automatisch door het maken van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Formaliteiten zoals het inschrijven in een register of het betalen van taksen zijn geen vereisten bij het verkrijgen van een auteursrecht. In het auteursrecht draait alles om het werkbegrip.44 Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen dient aan

de volgende drie vereisten te worden voldaan:

I) Het werk dient voor menselijke waarneming vatbaar te zijn.45 Echter, wat niet tot

uitdrukking is gebracht en dus niet kan worden waargenomen is moeilijk te beschermen. Derhalve is een enkel idee niet vatbaar voor auteursrechtelijke bescherming.46

II) Het werk dient een eigen, oorspronkelijk karakter te hebben en moet het persoonlijk stempel van de maker dragen.47 Om van een werk te kunnen spreken dient er sprake

te zijn van een zekere creativiteit, een eigen intellectuele schepping van de auteur,48

en het werk mag niet zijn ontleend aan een ander werk.49

44 Spoor, Verkade en Visser 2005, p. 57.

45 HR 16 juni 2006, NJ 2006/585 (Lancôme/Kecofa). 46 HR 28 juni 1946, NJ 1946/712 (Van Gelder/Van Rijn). 47 HR 4 januari 1991, NJ 1991/608 (Van Dale/Romme). 48 HvJ 16 juli 2009, NJ 2011/288 (Infopaq).

(18)

17

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

III) Vormgeving die louter technisch of functioneel bepaald is, is van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten.50 Het auteursrecht strekt zich niet uit tot het technisch

domein, iets wat voortvloeit uit de bewoordingen ‘letterkunde, wetenschap of kunst’ uit art. 1 Aw. Voortbrengselen die technisch bepaald zijn kunnen worden beschermd via het octrooirecht.

Het auteursrecht beschermt de geestelijke creatie (het corpus mysticum) en niet het stoffelijk voorwerp waarin zij is belichaamd (het corpus mechanicum).51 Object van auteursrechtelijke

bescherming is niet het gebouw, maar de onlichamelijke (geestelijke) schepping die in het gebouw is neergeslagen.

Wanneer een gebouw wordt verkocht dan wordt alleen het eigendomsrecht op dat gebouw overgedragen, maar niet het auteursrecht op de architectuur. Wil bijvoorbeeld de eigenaar van het gebouw het gebouw in miniatuurvorm op de markt brengen dan is daarvoor toestemming van de auteursrechthebbende vereist.

Het auteursrecht op een werk wordt toegekend aan de maker van dat werk.52 De maker is degene

die de geestelijke creatie tot stand heeft gebracht en niet de vervaardiger van het stoffelijk exemplaar. In het geval van een gebouw is dus de architect de maker en niet de aannemer die het gebouw heeft gebouwd. De Auteurswet kent enkel aan de maker de bevoegdheid toe het werk openbaar te maken of te verveelvoudigen.53 Dit worden de exploitatierechten van de

auteur genoemd. Met deze rechten kan de maker derden verbieden zijn werk te verveelvoudigen en openbaar te maken, maar hij kan ook voorwaarden stellen waaronder derden zijn toestemming wel krijgen. Op deze exclusieve rechten van de auteursrechthebbende zijn in de wet echter een aantal beperkingen opgenomen.54

Het auteursrecht gaat over bij erfopvolging en is vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht.55 Het auteursrecht is geen oneindig geldend recht. Het auteursrecht op een werk

eindigt 70 jaar na de dood van de maker.56

50 HR 16 juni 2,006, NJ 2006/585 (Lancôme/Kecofa). 51 Spoor, Verkade en Visser 2005, p. 60.

52 Art. 1 Aw. 53 Art. 12-14 Aw.

54 Denk hierbij aan beperkingen in het belang van het de pers, onderwijs en wetenschap en eigen gebruik. 55 Art. 2 Aw.

(19)

18

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Naast de exploitatierechten worden aan de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk ook zogenaamde persoonlijkheidsrechten toegekend. Met deze rechten verkrijgt de maker bepaalde bevoegdheden ter bescherming van de band tussen maker en werk. Hieronder worden de persoonlijkheidsrechten, ook wel het droit moral of morele rechten genoemd, nader toegelicht.

2.2 Persoonlijkheidsrechten

De exploitatierechten van de maker zien op de bescherming van materiële belangen. Maar de maker heeft met betrekking tot zijn werk ook immateriële belangen. Deze immateriële belangen worden beschermd door de persoonlijkheidsrechten van de maker (droit moral) die zijn neergelegd in de Auteurswet. Artikel 25 lid 1 van de Auteurswet, gebaseerd op art. 6bis van de Berner Conventie, kent de auteur de volgende rechten toe:

a. Het recht zich te verzetten tegen openbaarmaking van het werk zonder vermelding van zijn naam of andere aanduiding als maker, tenzij het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid;

b. Het recht zich te verzetten tegen de openbaarmaking van het werk onder een andere naam dan de zijne, alsmede tegen het aanbrengen van enige wijziging in de benaming van het werk of in de aanduiding van de maker, voor zover deze op of in het werk voorkomen, dan wel in verband daarmede zijn openbaar gemaakt;

c. Het recht zich te verzetten tegen elke andere wijziging in het werk, tenzij deze wijziging van zodanige aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid; d. Het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.

Het auteursrecht is vatbaar voor overdracht. De persoonlijkheidsrechten blijven echter ondanks de overdracht van de auteursrechten bij de maker. Het uitgangspunt is dat de maker belang heeft bij het behouden van een zekere zeggenschap over zijn werk, ook wanneer er geen sprake meer is van een vermogensrechtelijke band. Dit belang komt voort uit het idee dat het werk altijd de schepping van de maker blijft en daarmee mede zijn reputatie als auteur bepaalt.57

Persoonlijkheidsrechten zelf zijn dan ook niet vatbaar voor overdracht, maar komen specifiek toe aan de auteur en de bij uiterste wilsbeschikking door de auteur aangewezen nabestaanden.

(20)

19

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Dit houdt in dat de persoonlijkheidsrechten vervallen na het overlijden van de auteur, tenzij hierover bij testament iets anders is bepaald. Het is dan ook belangrijk goed het onderscheid tussen de auteursrechthebbende en de maker voor ogen te houden. In beginsel is dit dezelfde persoon, maar dit behoeft niet zo te blijven.

Vier categorieën persoonlijkheidsrechten

De persoonlijkheidsrechten van de auteur kunnen in vier categorieën worden onderverdeeld, te weten:

I) rechten met betrekking tot naamsvermelding op het werk;

II) rechten aangaande het verzet tegen het aanbrengen van wijzigingen in het werk;

III) rechten inzake verzet tegen misvorming, verminking en andere aantasting van het werk; IV) het recht van de maker zelf wijzigingen aan te brengen in het werk.

Het recht op naamsvermelding is omschreven in art. 25 lid 1 onder a Aw en wordt ook wel droit à la paternité genoemd. We zien hier de erkenning van het ‘vaderschap’ van de maker van het werk. Het recht houdt in dat de maker zich mag verzetten tegen de openbaarmaking van zijn werk zonder dat zijn naam daarbij wordt vermeld of een andere aanduiding van hem als maker wordt gedaan, dit behoudens een redelijkheidscorrectie. Met deze redelijkheidstoets heeft de wetgever willen voorkomen dat aanspraken op naamsvermelding zouden worden geïntroduceerd waar deze ongebruikelijk zijn, of waar deze een te zware last zouden leggen op de openbaarmaker.58 Uit art. 25 lid 1 onder b Aw volgt dat naast het recht op naamsvermelding

van zichzelf als auteur de maker ook het recht heeft zich te verzetten tegen de openbaarmaking van zijn werk onder een andere naam dan de zijne. Ditzelfde geldt voor de benaming of titel van het werk zelf.

Art. 25 lid 1 onder c Aw geeft aan de maker het recht zich te verzetten tegen elke andere wijziging in het werk, tenzij het verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid (droit au respect). Het kan namelijk ook hierbij zo zijn dat in voorkomende gevallen een wijziging wenselijk wordt geacht met het oog op een bepaalde exploitatie, een redelijkheidstoets dient dit uit te wijzen. Zo is er bijvoorbeeld geen verzet mogelijk tegen het corrigeren van taalfouten in een boek door de uitgever.

Art. 25 lid 1 onder d Aw bepaalt dat de maker het recht heeft zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen

(21)

20

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid (droit au respect). Het verschil tussen de in art. 25 lid 1 onder c Aw genoemde (redelijke) wijziging van het werk en de hier bedoelde aantasting is sterk afhankelijk van een subjectieve perceptie en daarbij geldt voor beide rechten een andere toets.

In de volgende paragraaf zullen deze twee persoonlijkheidsrechten nader worden belicht, mede met het oog op de inbreuk die met deze rechten kan worden gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar.

Het droit de repentir zoals neergelegd in art. 25 lid 4 Aw bepaalt dat de maker, ook na overdracht van het auteursrecht, bevoegd blijft in het werk zodanige wijzigingen aan te brengen als hem naar de regels van het maatschappelijk verkeer te goeder trouw vrijstaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het wijzigen van wetenschappelijke werken bij de herdruk daarvan. De redelijkheid en billijkheid dienen tot richtsnoer bij dit ‘recht tot inkeer’ van de maker. Zo kan een schilder bijvoorbeeld niet met zijn penseel het museum in en uit lopen om daar zijn tentoongestelde oeuvre bij te werken.59

Ongeschreven persoonlijkheidsrechten

Artikel 25 Aw is niet limitatief. In de doctrine en de jurisprudentie wordt ook ruimte gelaten voor ongeschreven persoonlijkheidsrechten. Dit volgt bijvoorbeeld uit de zaak waarin sprake was van een overeenkomst tussen zendgemachtigde KRO en Frenkel, de maker van een documentairefilm. Frenkel had deze documentairefilm gemaakt in opdracht van KRO. KRO ging echter niet over tot uitzending van de film, terwijl dit wel was overeengekomen. De Hoge Raad oordeelde dat gekeken dient te worden naar de aard van de overeenkomst en dat KRO daarbij geen absolute, discretionaire vrijheid had om te beslissen het werk wel of niet openbaar te maken, nu de gerechtvaardigde belangen en de morele rechten van de maker zijn genegeerd.60

De aanspraak op uitzending of publicatie van een werk of de plaatsing van een kunstwerk61 zijn

in de jurisprudentie aangemerkt als ongeschreven persoonlijkheidsrechten van de auteur. Al wordt in de literatuur deze niet-publicatie ook wel onder de term ‘aantasting’ uit art. 25 lid 1 sub d geschoven.62

59 Van Lingen 2007, p. 123.

60 HR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672 (Frenkel/KRO). 61 HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1366 ( De 9e van Oma).

(22)

21

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018 Afstand

Uit het derde lid van art. 25 Aw volgt dat van bepaalde morele rechten afstand kan worden gedaan, omdat dit voor een behoorlijke exploitatie van het werk gewenst kan zijn. Zo kan op de aanspraak op naamsvermelding verbintenisrechtelijk afstand worden gedaan tussen contractspartijen. Verder kan door de auteur afstand worden gedaan van de rechten zich te verzetten tegen wijzigingen door anderen in de titel of op het werk. Van het recht zich te verzetten tegen verandering van de naam van de auteur en tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk kan geen afstand worden gedaan. De afstand van morele rechten geschiedt bij overeenkomst. Meestal is dit dezelfde overeenkomst in welke ook het auteursrecht wordt overgedragen of een licentie wordt afgegeven.

2.3 Droit au respect

De gevallen waarin het recht op eigendom en de persoonlijkheidsrechten tegenover elkaar komen te staan betreffen veelal de rechten neergelegd in de artikelen 25 lid 1 sub c en sub d Aw, ook wel het droit au respect genoemd. Hieronder zullen deze twee persoonlijkheidsrechten nader worden toegelicht en uitgediept.

Art. 25 lid 1 sub c Auteurswet

De maker van een werk heeft, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, het recht zich te verzetten tegen elke andere wijziging in het werk, tenzij deze wijziging van zodanige aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid.

Uit bovenstaand artikel zijn twee elementen met name van belang. De term ‘wijziging’ en de redelijkheidstoets die in het geval van een wijziging dient te worden toegepast.

Wijziging

Volgens de Hoge Raad is van het aanbrengen van een wijziging in een werk sprake indien men de desbetreffende geestelijke schepping in gewijzigde vorm weergeeft.63 Het werk zelf (het

corpus mysticum) is een abstractie en kan dus niet worden veranderd, alleen het exemplaar kan worden gewijzigd. Echter een wijziging in een exemplaar is niet altijd als een wijziging in het werk te beschouwen. Zo is het evident dat een uitgever bij het drukken van een boek niet bepaalde hoofdstukken mag weglaten, maar iemand die uit een gekocht boek een pagina scheurt, kan niet worden verweten hiermee een wijziging aan te brengen in het werk. Onder wijzigingen vallen niet alleen veranderingen, maar ook aanvullingen en andere toevoegingen.64

63 HR 11 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC1793, NJ 1983, 323. 64 Van Lingen 2007, p. 118.

(23)

22

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Bij een wijziging wordt er anders dan bij een aantasting niet gekeken naar wijzigingen van de omgeving om het werk, maar naar het werk zelf. Tevens kan niet worden opgetreden tegen onopzettelijke wijzigingen in een werk. Een musicalspeelster die een lied vals inzet of een toneelspeler die een deel van zijn tekst vergeet kan hier middels het persoonlijkheidsrecht van de maker niet op aan worden gesproken.65

Redelijkheidstoets

Wanneer is bepaald dat er sprake is van een wijziging in het auteursrechtelijk beschermde werk dient vervolgens een redelijkheidstoets te worden toegepast. Het verzet tegen een wijziging wordt in strijd met de redelijkheid geacht wanneer de belangen van de eigenaar zwaarder wegen dan de belangen van de auteur. Een van de uitgangspunten bij deze redelijkheidstoets is dat indien de gebruikseisen veranderen, het mogelijk moet zijn wijzigingen aan te brengen in het oorspronkelijk (bouw)werk. De oorspronkelijk ontwerper zal zich in het algemeen niet tegen deze wijzigingen kunnen verzetten, tenzij de wijzigingen een misvorming, verminking of andere aantasting van het (bouw)werk vormen, waardoor nadeel zou kunnen worden toegebracht aan de eer of de naam van de ontwerper of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.66

Niet elke wijziging is onrechtmatig tegenover de maker. Een wijziging in de essentie van het werk zal echter snel als onrechtmatig worden beoordeeld.67

Een voorbeeld van een wijziging waar een auteur zich in alle redelijkheid niet tegen kan verzetten is het overbrengen van een boek in een nieuwe spelling. Bovendien dient rekening te worden gehouden met contractuele afspraken. Wanneer een maker bijvoorbeeld is overeengekomen dat van zijn boek een toneelvoorstelling wordt gemaakt, dan is het onvermijdbaar dat er daarbij wijzigingen zullen worden aangebracht in de teksten en lengte van het verhaal.

Art. 25 lid 1 sub d Auteurswet

De maker van een werk heeft, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.

65 Van Lingen 2007, 119.

66 Hof ‘s-Hertogenbosch 5 november 1997, IER 1998, 1, ECLI:NL:GHSHE:1997:AK3838. 67 Van Lingen 2007, p. 118.

(24)

23

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Uit bovenstaand artikel zijn twee elementen met name van belang. De termen ‘misvorming, verminking of andere aantasting’ en de reputatietoets die in deze gevallen dient te worden toegepast.

Misvorming, verminking en aantasting

Als ingrepen in het werk worden in dit artikel ‘misvorming, verminking en aantasting’ onderscheiden. Van misvorming is bijvoorbeeld sprake wanneer een kleurig lichtkunstwerk zonder toestemming of informatie verstoord wordt door zogenaamde straatkunst.68 Enkele

voorbeelden van verminking zijn: het oververven van een muurschildering in wit,69 het plaatsen

van zonwering, waardoor het gebouw zijn representatief karakter verliest,70 en het veranderen

van een foto.71

Het is voor een aantasting van een werk niet nodig dat in het stoffelijk werk zelf iets veranderd is. Het werk kan reeds worden aangetast indien het wordt gepubliceerd in een minderwaardige vorm of sfeer of tentoongesteld in een omgeving van minder allooi, zodat het de reputatie van de maker nadeel zou kunnen berokkenen.72 Het gaat dan meer om de context waarin het werk

wordt geplaatst.

In een rechtszaak werd bepaald dat het vervangen van rode vloerbedekking door blauwe vloerbedekking een aantasting van de in de betreffende zaal aanwezige plafondschildering oplevert, omdat deze was afgestemd op de rode vloerbedekking.73

Ook kan het werk worden aangetast in geval van wijziging van de ruimte om het werk heen door plaatsing van andere objecten daarin dan er voorheen stonden. Zo kan de maker van een kunstwerk zich verzetten tegen plaatsing van een fontein nabij zijn werk indien daardoor aan het ruimtelijk effect van zijn werk afbreuk wordt gedaan.74 Het feit dat een werk in de privésfeer

wordt gebruikt, bijvoorbeeld een schilderij, doet er niet aan af dat sprake kan zijn van een aantasting, dan wel een wijziging.75

Een voorbeeld van iets wat niet kan worden aangemerkt als een “misvorming, verminking of andere aantasting” is een parodie op een auteursrechtelijk beschermd werk, gezien het gebruik

68 Rb Rotterdam 10 september 1998, IER 1999, 3, ECLI:NL:RBROT:1998:AK3931 (Struyken/NAI). 69 Rb. Amsterdam 15 november 1978, Auteursrecht 1979/2.

70 Pres. Rb. Leeuwarden 12 juli 1988, IER 1988, 36 ECLI:NL:RBLEE:1988:AK1862.

71 Vzr. Rb. Amsterdam 18 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1482 (Vincent Mentzel/InBev). 72 Van Lingen 2007, p. 120.

73 Vzr. Rb. Groningen 10 september 2004, AMI 2004/6, 21.

74 Hof Den Bosch 24 februari 1993, ECLI:NL:GHSHE:1993:AD1836, NJ 1993, 440. 75 Rb. Amsterdam 15 november 1978, Auteursrecht 1979/2.

(25)

24

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is en welk de maker ingevolge de wet zal hebben te dulden.76 Reputatietoets

De maker kan zich alleen verzetten tegen een misvorming, verminking of aantasting wanneer dit nadeel toebrengt aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. Met de termen ‘nadeel aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid’ wordt de integriteit van (de naam van) de maker bedoelt. Een maker wenst niet geassocieerd te worden met een werk dat niet in overeenstemming is met zijn oorspronkelijke bedoeling. Bij deze reputatietoets worden een aantal factoren in overweging genomen. Zo wordt er onder meer gekeken naar de aard van het werk, eventuele contractuele relaties tussen de auteur en de eigenaar van het werk, de bestemming van het werk, de status die het werk heeft in het oeuvre van de auteur en de omvang en schaal van de aantasting.77 Sloop

Een vreemde eend in de bijt is het fenomeen van totale vernietiging ofwel sloop. Gesteld kan worden dat sloop de ultieme aantasting van een werk is en dat een maker zich daarom ook tegen vernietiging van zijn werk kan verzetten, bijvoorbeeld de vernietiging van een bouwwerk. De Hoge Raad oordeelde in de Jelles/Zwolle-zaak78 echter anders. De architect Jelles heeft in 1967

het Wavin-gebouw, eigendom van de gemeente Zwolle, ontworpen. De gemeente wil het terrein rond het Wavin-gebouw her ontwikkelen en het Wavin-gebouw slopen. De vraag die rijst is of sloop dient te worden aangemerkt als een aantasting van een werk zoals neergelegd in art. 25 lid 1 onder d Aw.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de sloop van een gebouw in het algemeen niet wordt aangemerkt als een door de maker op grond van zijn persoonlijkheidsrecht te verhinderen beschikkingshandeling van de eigenaar. Aan deze opvatting ligt met name ten grondslag dat een andere opvatting ten gevolge zou hebben dat een architect met een beroep op zijn persoonlijkheidsrecht de afbraak van het door hem ontworpen gebouw in beginsel steeds zou kunnen blokkeren indien hij door die afbraak reputatieschade lijdt, ook al zou het voornemen tot afbraak zijn ingegeven door een wijziging van bestemming, inzichten of opvattingen waarmee het voortbestaan van dat gebouw niet te verenigen zou zijn. Een zo vergaande bescherming van de belangen van de architect, ten nadele van de eigenaar van het door hem

76 Hof Amsterdam, 13 september 2011, r.o. 4.16, ECLI:NL:GHAMS:2011:BS7825. 77 Quaedvlieg 2014 p. 41-44.

(26)

25

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

ontworpen gebouw, zou tot maatschappelijk moeilijk te aanvaarden gevolgen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de totale vernietiging van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd, niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van art. 25 lid 1, aanhef en onder d, Aw.

Hij voegt hieraan toe dat dit niet betekent dat het de eigenaar van een voorwerp waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd steeds vrijstaat dat voorwerp aan vernietiging prijs te geven en dat de belangen van de maker aan de beschikkingsmacht van die eigenaar steeds ondergeschikt zijn. De vernietiging van een exemplaar van het werk kan immers misbruik van zijn bevoegdheid door de eigenaar opleveren in gevallen als in art. 3:13 lid 2 BW bedoeld, dan wel anderszins onrechtmatig jegens de maker zijn. Van zodanig misbruik of anderszins onrechtmatig handelen zal eerder sprake zijn, naarmate er minder exemplaren van dat werk bestaan. Gaat het om unieke exemplaren, zoals veelal bij gebouwen het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van de maker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.79

In de literatuur worden ten aanzien van vernietiging van een werk verschillende standpunten ingenomen. Een van de opvattingen luidt dat art. 25 lid 1 sub d Aw in het geheel niet op vernietiging van werken van toepassing is, omdat aantasting van de reputatie van de maker slechts mogelijk zijn wanneer het werk (in verminkte vorm) voortbestaat80 of zoals geoordeeld

werd in de zaak Jelles/Zwolle, dit tot een te absolute bescherming van de belangen van de auteur zou leiden.

Een andere opvatting is dat vernietiging wel onder art. 25 lid 1 sub d Aw valt en onder het begrip ‘aantasting’ wordt begrepen, maar hier wordt bij de reputatietoets een belangenafweging toch mogelijk geacht met het oog op de ongewenstheid van eeuwigdurende bescherming tegen vernietiging van werken.81

79 HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7830 r.o. 4.1-4.6 (Jelles/Zwolle).

80 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 1990, NJ 1991, 443, AMI 1992, p. 34, IER 1991, p. 63 m.nt. SdW (Lenartz/Gemeente Sittard).

(27)

26

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Aan de ene kant zou dus kunnen worden geconcludeerd dat sloop los dient te worden gezien van het droit moral, maar aan de andere kant wordt ook de opvatting dat de vernietiging van een (bouw)werk valt onder een aantasting van dat werk aangehangen.

Verschillende toetsen

In het voorgaande zijn de twee persoonlijkheidsrechten van de auteur, die samen het droit au respect vormen, besproken. De grens tussen een wijziging en aantasting van een werk is moeilijk om op een objectieve manier vast te stellen. De rechter zal in het algemeen dan ook zijn oordeel over de oorspronkelijkheid van het werk mee laten wegen in de beantwoording van de vraag naar de ernst van de ingreep in een werk en of die ingreep een, soms redelijke, wijziging dan wel een ongeoorloofde aantasting oplevert.82

Het grootste verschil tussen de beide persoonlijkheidsrechten zit in de extra toets die dient te worden toegepast. In art. 25 lid 1 onder c Aw is dat de redelijkheidstoets en in artikel 25 lid 1 onder d Aw betreft dit de zogenaamde reputatietoets. Deze lijn volgend zou dit inhouden dat om te kunnen spreken van een onredelijke wijziging en dus een inbreuk op het persoonlijkheidsrecht van de maker, er een belangenafweging dient plaats te vinden tussen enerzijds de belangen van de eigenaar en anderzijds de belangen van de maker van het auteursrechtelijk beschermde werk. Echter, om te kunnen spreken van een misvorming, verminking of andere aantasting van het werk dient er enkel nadeel voor de maker te zijn en wordt aan een belangenafweging niet toegekomen. De reputatietoets zal leiden tot andere resultaten dan de redelijkheidstoets. Zo zullen financiële gevolgen voor de eigenaar meer van belang zijn bij een belangenafweging dan in de specifieke context van de eer en reputatie van de auteur.83

Dit is vreemd. Hiervoor werd uiteengezet dat de grens tussen een wijziging en een misvorming, verminking of aantasting niet altijd scherp te trekken is, maar toch wordt er aan dit onderscheid een groot gewicht gehangen. Die leidt tot een evident vervolg namelijk het wel of niet maken van een belangenafweging.

De persoonlijkheidsrechten van de maker gedragen zich als een verschijningsvorm van de onrechtmatige daad en derhalve zou ook bij het droit au respect een afweging van belangen moeten plaatsvinden.84

82 Gielen e.a. 2014, p. 503. 83 Quaedvlieg 2014, p. 45-46. 84 Quaedvlieg 1992, p. 42 en 59.

(28)

27

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018 Aard persoonlijkheidsrechten

Persoonlijkheidsrechten beschermen de creativiteit van de maker, het persoonlijk stempel, en daarmee de band tussen maker en werk. Het gaat hierbij om de persoonlijke inbreng van de maker zelf en daarom doen wijzigingen van een ander afbreuk aan de authenticiteit ofwel integriteit van het werk.85 In onze cultuur wordt creatief werk hooggewaardeerd. Kunst wordt

gezien als de graadmeter van het geestelijk klimaat in de samenleving, fungeert als spreekbuis en opent deuren die anders gesloten zouden blijven.86 Het persoonlijkheidsrecht beschermt dus

niet alleen een waarde voor de auteur, maar ook een waarde voor de samenleving, een algemeen belang. Dit is allicht ook de reden dat het persoonlijkheidsrecht voortduurt tot na de dood van de maker.

Beredeneerd kan worden dat het persoonlijkheidsrecht, net als het eigendomsrecht, een fundamenteel recht is. Het persoonlijkheidsrecht van de auteur kan worden beschouwd als een bijzondere uitwerking van de rechtsbescherming van de persoon.87 Het recht op privacy zoals

neergeld in art. 8 EVRM beschermt ons privéleven tegen inmenging van de Staat en anderen. Maar dit recht bevat een dubbelaspect. Met betrekking tot het recht op privacy kan worden gesproken over een relationeel en een informationeel privacyrecht. Met relationele privacy doelen we op de persoonlijke levenssfeer en het recht om met rust gelaten te worden en bij informationele privacy gaat het om het zelfbeschikkingsrecht met betrekking tot de informatie die over het individu in omloop is.88 Een aspect van die informationele privacy is iemands

reputatie of eer en goede naam. Iemands reputatie is van oudsher een belangrijke waarde die nuttig en noodzakelijk is voor deelname in de maatschappij. Verlies of beschadiging van die waarde kan ernstige morele (gevoelens van spijt en schaamte) en economische (afwijzing bij sollicitaties) consequenties hebben. Het individu dient zelf te bepalen welke informatie hij van binnen naar buiten wil brengen om die reputatie te voeden.89

In de rechtspraak van het EHRM wordt de aantasting van de reputatie of eer en goede naam gezien als een inbreuk op de persoonlijke integriteit en dus op de persoonlijke levenssfeer.90

Art. 8 EVRM kan echter niet worden ingeroepen indien het verlies aan reputatie een voorzienbaar gevolg is van eigen handelen.91 Er kan pas een beroep worden gedaan op het recht 85 Quaedvlieg 1992, p. 56. 86 https://cultuurhelden.nl/2014/12/04/de-rol-van-kunst-in-de-samenleving/. 87 Van Lingen 2007, p. 112. 88 Dommering 2010, p. 6. 89 Dommering 2010, p. 7.

90 EHRM 15 november 2007, nr. 12556/03 (Pfeifer/Oostenrijk). 91 EHRM 7 februari 2012, nr. 39954/08 (Axel Springer/Duitsland).

(29)

28

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

op privacy wanneer de reputatieschade zo ernstig is dat de persoonlijke integriteit zou worden geschaad.92 Dat schending van iemands reputatie niet altijd hoeft te leiden tot schending van

iemands integriteit lijkt echter een onjuiste opvatting,93 aangezien de reputatie en integriteit van

een persoon nauw met elkaar in verband staan. 2.4 Tussenconclusie

De persoonlijkheidsrechten van de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk zijn onder te verdelen in vier categorieën: het recht op naamsvermelding, het recht van de maker zelf wijzigingen aan te brengen in het werk, het recht zich te verzetten tegen het aanbrengen van wijzigingen in het werk en het recht zich te verzetten tegen misvorming, verminking en andere aantasting van het werk. Deze laatste twee rechten worden het droit au respect genoemd en dit zijn de rechten die in geschillen veelal tegenover het eigendomsrecht van de eigenaar van het werk komen te staan.

Beide persoonlijkheidsrechten bieden de auteur een grond om op te treden tegen ingrepen in zijn werk, maar hanteren hierbij een andere extra toets. Een wijziging in het auteursrechtelijk beschermde werk dient te voldoen aan de redelijkheidstoets, welke een belangenafweging inhoudt, en wil een misvorming, verminking of aantasting van het werk toelaatbaar zijn dan dient deze de reputatietoets te doorstaan. Opvallend is dat niet in beide gevallen een belangenafweging plaatsvindt, terwijl het verschil tussen een wijziging of aantasting van een werk maar moeilijk te bepalen is.

Aangaande de aard van het persoonlijkheidsrecht volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat iemands reputatie of eer en goede naam valt onder het fundamenteel recht op privacy. Op de gevolgen die dit heeft voor de geschillen tussen het recht op eigendom en de persoonlijkheidsrechten wordt in hoofdstuk 4 teruggekomen.

92 EHRM 21 september 2010, nr. 34147/06 (Polanco Torres) en EHRM 30 maart 2010, nr. 20928/05 (Petronov/Moldavië).

(30)

29

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018

Hoofdstuk 3: Jurisprudentie

In dit hoofdstuk worden enkele uitspraken en arresten uit de Nederlandse jurisprudentie toegelicht waarin een conflict speelde tussen de eigendomsrechten en de persoonlijkheidsrechten op een auteursrechtelijk beschermd werk. Deze geschillen doen zich veelal voor bij bouwwerken, aangezien deze werken zich lenen voor stoffelijk bezit. Uit onderstaande analyse komt naar voren in hoeverre er in deze gevallen een belangenafweging plaatsvindt en welke factoren en omstandigheden er in acht worden genomen.

3.1 Sloop

In de eerder aangehaalde zaak Jelles/Zwolle heeft de Hoge Raad beslist dat de maker op grond van zijn persoonlijkheidsrechten niet met succes op kan treden tegen de vernietiging van zijn werk. Toch blijkt uit de rechtspraak dat een beroep op persoonlijkheidsrechten soms wel wordt gehonoreerd. Een analyse van de uitspraken waarin een beroep op persoonlijkheidsrechten werd gehonoreerd is hier op zijn plaats.

Lenartz en gemeente Sittard

Lenartz heeft in opdracht van de gemeente Sittard een kunstwerk, een fontein, vervaardigd, maar de fontein functioneert van meet af aan niet goed. De gemeente heeft in het begin herstelwerkzaamheden aan het kunstwerk verricht, maar is nu voornemens het in verval geraakte kunstwerk te slopen. Lenartz ziet dit als een aantasting van zijn werk. Het Hof deelt deze mening niet en stelt dat Lenartz onder deze omstandigheden in redelijkheid niet van de gemeente kan vergen dat zij het kunstwerk in stand houdt. Het is volgens de rechtbank niet vanzelfsprekend dat de koper van een kunstwerk meer verplichtingen op zich neemt dan alleen de betaling van de koopprijs.94

Staal en Beurspassage Amsterdam

Staal is de ontwerper van het Metropoolgebouw in Amsterdam gekend vanwege de opvallende gevelwand aan de openbare weg. Eigenaar de Beurspassage is van mening dat het hoekgebouw niet meer behoorlijk is te exploiteren en noodzakelijk vervangen dient te worden en wil de gevels van het gebouw afbreken. Staal ziet dit als een aantasting van zijn werk en derhalve een inbreuk op zijn persoonlijkheidsrechten. De rechter volgt hem hierin en oordeelt dat er reële alternatieven voorhanden zijn waarbij de gevels behouden kunnen blijven, nu hier niet aan is voldaan wordt de sloop inbreuk makend geacht.95

94 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 1990, ECLI:NL:GHSHE:1990:AD1304 NJ 1991, 443.

(31)

30

Masterscriptie D.A.C. Nijssen – 8 januari 2018 Koetsier en NV Schiphol

Koetsier heeft in opdracht van NV Schiphol een wandschildering gemaakt in het toenmalige kantoorgebouw van de KLM. Bij de verhuizing van KLM naar een nieuw kantoor heeft NV Schiphol de beschilderde panelen verwijderd en vernietigd. Koetsier stelt dat dit een schending is van zijn droit au respect. Het Hof volgt hem hierin niet en oordeelt dat de maker van een werk dat uitsluitend bestemd is voor een bepaald voorwerp of een bepaalde omgeving en daaraan stoffelijk en esthetisch is aangepast, heeft te aanvaarden dat, indien dat voorwerp of die omgeving ophoudt te bestaan, het werk dat lot deelt.96

Maker X en gemeente Groningen

Maker X heeft in opdracht van de gemeente Groningen het kunstwerk De Virtuele Boteringepoort ontworpen en gerealiseerd. Al kort nadat het kunstwerk in werking werd gesteld, bleek dat het kunstwerk kwetsbaar was door het ontwerp en de gebruikte technische voorzieningen en dat daardoor onvoorziene terugkerende onderhoudskosten moesten worden gemaakt om het kunstwerk volledig werkend te houden. Om deze reden verwijdert de gemeente het kunstwerk. De verwijdering van het kunstwerk wordt gezien als een totale vernietiging, waarvan de geoorloofdheid moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria, genoemd in artikel 3:13 BW (misbruik van bevoegdheid).97 De belangen van partijen worden afgewogen.

De financiële last van herstel en onderhoud zijn in het licht van de door de maker aangevoerde belangen, belang voor zijn oeuvre en reputatie, een gegronde reden voor verwijdering van het kunstwerk. De gemeente heeft geen misbruik van haar bevoegdheid gemaakt, noch anders onrechtmatig of onzorgvuldig gehandeld.98

X tegen CRI residence Amstelveen

De eigenaar van Kantorenpark De Bovenlanden in Amstelveen is voornemens het complex een woonbestemming te geven en heeft zonder voorafgaand overleg met de architect een ingrijpende transformatie gepland. In deze zaak stelt de architect dat sprake is van een aantasting in de zin van art. 25 lid 1 sub d Aw. Hij stelt dat door de handhaving van de grondstructuur en het casco het gebouw herkenbaar blijft als zijn voormalige werk. Van een totale vernietiging is volgens de architect geen sprake. Duidelijk is dat de architect dit standpunt inneemt om zo aan de werking van het Jelles/Zwolle-arrest te ontkomen. De rechter is het hier echter niet mee eens en oordeelt als volgt: “Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van totale vernietiging is het uitgangspunt niet of het casco blijft staan, maar of kenmerkende

96 Hof Amsterdam 16 juni 1997, ECLI:NL:GHAMS:1977:AD3288, NJ 1978, 218. 97 HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7830, IER 2004/19, (Jelles/Zwolle). 98 Hof Arnhem-Leeuwarden, 16 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4136.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

[27] Teneinde het zekere voor het onzekere te nemen, wordt voorts voorgesteld dat de rechter het bevel tot voorlopige hechtenis niet kan schorsen indien het betrekking heeft op

(…) Bovendien is het voor slachtoffers en hun verwanten en bekenden alsook voor het publiek vaak onverteerbaar dat de verdachte weer binnen de kortste keren op straat staat.” 25

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds

Omdat de arbeidsmarkt voor HBO-Rechten kwantitatief nog slechts beperkt in kaart is gebracht, ligt de nadruk in dit onderzoek juist op dit aspect: welke functies kunnen in

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat