• No results found

Hoofdstuk 5 Het tweefasenproces

5.4. Het onderzoek ter terechtzitting

Ten aanzien van zowel de huidige situatie als van het wetsvoorstel adviesrecht is in hoofdstuk 4 een probleem gesignaleerd met betrekking tot het horen als getuige van een slachtoffer. Bij overschrijding van het spreekrecht of als bewijs wordt aangedragen, kan het slachtoffer als getuige worden gehoord.108 Ten opzichte van de overige getuigen heeft hij dan echter een voorsprong: hij is aanwezig ter terechtzitting en heeft vooraf toegang tot het dossier. Zowel met plaatsing van spreekrecht als adviesrecht in de tweede fase wordt dit probleem weggenomen. Bewijs ten aanzien van de schuld van de verdachte kan immers niet meer worden aangeleverd in dit stadium; het slachtoffer kan eventueel in de eerste fase als ‘reguliere’ getuige worden gehoord, zonder dat hem voorafgaand aan die zitting inzage aan het dossier hoeft te worden geboden.

Tegenover het hierboven genoemde voordeel staan enkele processuele problemen. Hierbij speelt de haalbaarheid van de splitsing van het strafproces een belangrijke rol. In het WODC- rapport Naar een tweefasenproces? concluderen de onderzoekers voorzichtig dat invoering van de mogelijkheid van een tweefasenproces naar verwachting leidt tot langere doorlooptijden, een toename van werklast en een additioneel beroep op zittingscapaciteit.109 Daarbij wordt de precieze invulling van de splitsing een zeer ingewikkeld en langdurig proces waarbij wijzigingen in de wettelijke regeling onvermijdelijk zijn. De mate waarin de genoemde gevolgen zullen voorkomen zijn sterk afhankelijk van de wijze waarop het tweefasenproces vormgegeven wordt. Tegelijk zijn die gevolgen zeer slecht in te schatten, wat de vormgeving nog ingewikkelder maakt.

Ook bij de bespreking van de mogelijkheden om het strafproces op te splitsen in België zijn enkele bezwaren opgevoerd. De meeste bezwaren zijn organisatorisch van aard:

108 Resp. Letschert & Pemberton 2012 en Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van

slachtoffers en nabestaanden in het strafproces (inclusief MvT), online gepubliceerd op:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel- wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 2-3.

vertraging van het proces en de daarmee samenhangende hoge kosten. Uit de Duitse proef waarbij de zitting werd opgesplitst bleek dat de doorlooptijd van enkelvoudige kamers en lichte zaken bij meervoudige kamers inderdaad aanzienlijk steeg.110 Voor de zwaardere zaken bij meervoudige kamers gold dit echter niet, die duurden juist aanzienlijk korter dan vergelijkbare zaken in een éénfaseproces.

Een ander processueel argument tegen het tweefasenproces is dat het daad- en daderonderzoek slecht van elkaar te scheiden zijn, omdat persoonlijke informatie over de verdachte ook bij de schuldvraag van belang kan zijn. Uit de Duitse proef bleek echter dat persoonlijke informatie veel minder aan bod kwam in de eerste fase; het risico op dubbel werk lijkt daarmee niet bijzonder groot. Hiermee hangt een ander bezwaar samen: gevreesd wordt voor tegenstrijdigheid en incoherentie in de uitspraken over schuld en straf.111 Verder wordt als risico genoemd dat het aantal meewerkende en bekennende verdachten kan afnemen. In de eerste fase zal nog minder reden zijn om zich uit te laten over de zaak aangezien de strategie in die fase, door de afwezigheid van het eerder genoemde

Verteitigungsdilemma, volledig gericht kan zijn op vrijspraak.112

Tot slot kan in de huidige situatie een probleem ontstaan met betrekking tot benadeelde partijen. Dit probleem werd in paragraaf 3.2 besproken, waarbij het voorbeeld genoemd werd van een ontkennende verdachte die geconfronteerd wordt met een benadeelde partij die een bedrag vordert ter hoogte van de inhoud van de kluis, maar daarbij een hoger bedrag hanteert dan de verdachte in de kluis aantrof. De verdachte die ontkent, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende bewijs is, kan de vordering niet tegenspreken, maar loopt wel het risico dat deze wordt toegewezen indien onverhoopt toch een veroordeling volgt. Bij een aparte straftoemetingszitting, waar ook de vorderingen van benadeelde partijen kunnen worden behandeld, speelt dit probleem niet meer. De verdachte, die dan al schuldig is bevonden, kan zich dan vrijelijk verdedigen tegen de vordering van de benadeelde partij.

5.5. Conclusie

Voor de vraag of het tweefasenproces een oplossing kan bieden voor problemen die op dit moment spelen en die te verwachten zijn bij het adviesrecht, is de specifieke uitwerking van het tweefasenproces van belang. Om te voorkomen dat op de tweede zitting het gehele

110 Keulen e.a. 2013, p. 277. 111 Keulen e.a. 2013, p. 205. 112 Keulen e.a. 2013, p. 62-63.

feitelijk dossier nogmaals uitgebreid doorlopen moet worden, verdient een pure straftoemetingszitting de voorkeur, waarbij slechts de laatste vraag van 350 Sv wordt beantwoord. Bij de praktische invulling van het tweefasenproces komt het eerste probleem in beeld: de wijze van vonnissen. Om voor slachtoffers en verdachten een verandering te kunnen bieden, moet idealiter geen hoger beroep meer mogelijk zijn tegen het eerste vonnis, waarin de schuld van de verdachte wordt bepaald.

Voor het slachtoffer kan inpassing van het spreekrecht in een tweefasenproces betekenen dat een groot deel van de onduidelijkheid rond de grenzen van zijn verklaring wordt weggenomen. Verder kan ook de situatie dat de verdachte in de tweede fase inmiddels dader is voor het slachtoffer meer duidelijkheid en zekerheid bieden. Het gevaar dat een slachtoffer teleurgesteld achterblijft na afloop van het proces wordt daarmee kleiner. Het tweefasenproces biedt echter vooral voordelen voor de verdachte. Diens positie zal verbeteren door een zuiverder debat over schuld en over straf, waardoor het risico dat de rechter in een vroeg stadium oneigenlijk wordt beïnvloed waarschijnlijk kleiner is en er meer aandacht kan komen voor het straftoemetingsdebat. Ook biedt de splitsing van het proces een oplossing voor het probleem van het horen als getuige van een slachtoffer. Bij een spreek- of adviesrecht in de tweede fase hoeft dit niet meer te worden toegepast en het slachtoffer kan, indien nodig, in de eerste fase worden gehoord als reguliere getuige.

De meeste bezwaren tegen het tweefasenproces zijn praktisch en organisatorisch van aard. Voor de beste resultaten is de praktische invulling van het tweefasenproces van groot belang. Hiervoor bestaan vele mogelijkheden, terwijl de gevolgen van de te maken keuzes zeer moeilijk in te schatten zijn. Daarbij is een herziening van de wettelijke regeling onvermijdelijk, zodat dit een langdurig en ingewikkeld (politiek) proces zou zijn. Verder wordt gevreesd voor langere doorlooptijden en meer mogelijkheden tot vertraging. Ook bestaat er een belangrijk principieel bezwaar: bij inpassing van het huidige spreekrecht in de tweede fase zou de erkenning van slachtoffers vooral achteruit gaan, aangezien zij in de eerste fase nog niet ter zitting als slachtoffer erkend worden. Dit zou conflicteren met de bedoeling van het wetsvoorstel: het verbeteren van de rechtspositie van slachtoffers.

In zowel België als Duitsland hebben de onderzoeken en rapporten met betrekking tot het tweefasenproces niet tot wetgeving of wetsvoorstellen geleid, ondanks het feit dat in beide landen relatief veel voordelen werden gesignaleerd. Bovendien is het Nederlandse wetsvoorstel vooral ontstaan uit de overweging slachtofferrechten uit te breiden, en juist voor slachtoffers lijkt het tweefasenproces weinig voordelen te bieden. In ieder geval lijken de onzekere mogelijkheden van verbetering voor slachtoffers niet op te wegen tegen de

bezwaren tegen het tweefasenproces, zowel de processuele als die vanuit het oogpunt van slachtoffers. Om die redenen lijkt een tweefasenproces, ondanks de mogelijke voordelen, niet een op korte termijn haalbaar concept.

Conclusie

De hoofdvraag die aan deze scriptie ten grondslag ligt is de volgende: welke gevolgen heeft

het wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, waarbij een adviesrecht wordt ingevoerd in plaats van een tweefasenproces, voor de rechtspositie van slachtoffers en verdachten en voor het verloop van het onderzoek ter terechtzitting?

Het slachtoffer kreeg in 1995 voor het eerst een wettelijk vastgelegde rol in het strafproces, maar het spreekrecht liet nog op zich wachten tot 2005. Het uitgangspunt bij het spreekrecht is altijd geweest dat slachtoffers zich slechts mogen uitlaten over de gevolgen van het feit, de rechter kan daarmee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat. Dit uitgangspunt wordt verlaten met het nieuwe wetsvoorstel adviesrecht, dat in november 2013 werd gepubliceerd. Het voorstel houdt in dat slachtoffers de keuze krijgen: ofwel gebruik maken van het spreekrecht, zoals het nu geldt; ofwel gebruik maken van het adviesrecht, waarbij ook over de schuld van de verdachte en de strafmaat mag worden verklaard.

De belangen die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen zijn erkenning, zorgvuldige bejegening, toegang tot het recht, bescherming, ondersteuning, schadeloosstelling en herstel. Dit zijn stuk voor stuk belangen van het slachtoffer. De verdachte heeft ter zitting met name belang bij een zeker evenwicht, wat neerkomt op bescherming tegen de machtige vervolgings- en opsporingsinstantie die het Openbaar Ministerie is. Daarnaast is het voor de verdachte van groot belang dat zijn zaak wordt behandeld door een onpartijdige rechter.

Op dit moment vormt de onduidelijkheid rond het spreekrecht zowel een probleem voor het slachtoffer als voor de verdachte. De grenzen van het spreekrecht zijn voor veel van hen niet duidelijk. Bij slachtoffers kan dit leiden tot frustratie, een gebrek aan vertrouwen in de procedurele rechtvaardigheid en zelfs tot secundaire victimisatie. Valse verwachtingen met betrekking tot de mate van invloed die een slachtoffer heeft, kunnen bijdragen aan die negatieve gevoelens. Voor verdachten kan de onduidelijkheid met name twijfel veroorzaken over de objectieve en onpartijdige behandeling van zijn zaak, vooral als aan het slachtoffer in zijn ogen te veel ruimte wordt geboden om diens verklaring af te leggen.

Het wetsvoorstel adviesrecht roept meer vragen op dan het kan beantwoorden, en de memorie van toelichting bij het voorstel biedt nauwelijks antwoorden op deze vragen. De eerste vraag is essentieel voor de kwestie van het door slachtoffers gepercipieerde gebrek aan erkenning: biedt het adviesrecht daadwerkelijk een mogelijkheid voor slachtoffers om meer

invloed uit te oefenen op de uitkomst van een zaak? Als het antwoord ontkennend is, verandert er voor slachtoffers praktisch niets, behalve dat hun verwachtingen nog hoger zullen liggen. Als het antwoord bevestigend is, is dat goed nieuws voor slachtoffers die van het adviesrecht gebruik willen maken. Zij zullen dan daadwerkelijk een volwaardige rol kunnen spelen in het strafproces, wat tegemoet komt aan hun behoefte aan erkenning. Voor verdachten is een bevestigend antwoord echter minder wenselijk. Als de uitkomst van een zaak daadwerkelijk kan worden beïnvloed door het slachtoffer, komt dat de rechtsgelijkheid niet ten goede. Bovendien komt de kwetsbare positie van de verdachte, die ter zitting nog voor onschuldig moet worden gehouden, verder onder druk te staan door het toevoegen van een tweede partij die zijn schuld probeert aan te tonen.

De vraag is vervolgens of het tweefasenproces beter in staat zou kunnen zijn om een oplossing te bieden voor de problemen die op dit moment spelen, namelijk een gebrek aan erkenning van slachtoffers, onduidelijkheid rond het spreekrecht en de gevoelige positie van de verdachte. Met betrekking tot de erkenning van slachtoffers kan worden volstaan met een simpel ‘nee’. Plaatsing van het spreekrecht binnen de tweede fase van een gesplitste zitting levert geen betere erkenning op van het slachtoffer. Integendeel, de participatie van het slachtoffer wordt uitgesteld tot na de eerste fase, waardoor voor het slachtoffer het beeld kan ontstaan dat hij pas nadat de verdachte schuldig is bevonden officieel slachtoffer is.

Voor de onduidelijkheid voor slachtoffers die op dit moment rond het spreekrecht bestaat, biedt het tweefasenproces wel een oplossing. Het spreek- of adviesrecht zou dan uitgeoefend worden in de tweede fase: de straftoemetingszitting. Op de schuldvraag kan het slachtoffer dan zeker geen invloed meer hebben, de rechter houdt slechts rekening met de verklaring van het slachtoffer bij het bepalen van de strafmaat. Het risico op te hoge verwachtingen bij het slachtoffer zou daarmee verkleind kunnen worden. Ook voor de verdachte biedt dit een voordeel met betrekking tot zijn rechtspositie. Door splitsing van de zitting wordt het debat over schuld en straf zuiverder gevoerd, waardoor ook het risico op beïnvloeding van de rechter in het kader van de schuldvraag kleiner is.

Voor het onderzoek ter terechtzitting kan het tweefasenproces een voordeel bieden, maar vooral veel potentiële nadelen. Een verbetering kan behaald worden ten aanzien van het horen van het slachtoffer als getuige. In de huidige situatie gebeurt dat al sporadisch, maar dit is niet wettelijk vastgelegd en gebeurt dus naar eigen inzicht van de individuele rechter. Het wetsvoorstel beoogt het horen als getuige formeel te regelen. In theorie is dat goed nieuws, omdat daarmee meer duidelijkheid kan worden geboden, zowel voor getuigen en verdachten, als voor de rechter. Helaas blijkt niet uit de tekst van het voorstel, noch uit de tekst van de

memorie van toelichting, in welke gevallen precies voor verhoor als getuige kan worden gekozen of welke vorm dat moet krijgen. Ook gaat het voorstel voorbij aan het feit dat reguliere getuigen niet in de zittingszaal aanwezig zijn gedurende behandeling van het dossier, terwijl het slachtoffer daarbij wel aanwezig is en die het dossier zelfs al heeft kunnen bestuderen. Hiermee vormt het horen als getuige nauwelijks een waarborg voor het beginsel van hoor en wederhoor. Het tweefasenproces biedt hiervoor een oplossing, aangezien slachtoffers in de eerste fase als reguliere getuige kunnen worden gehoord, zonder dat zij aanwezig zijn bij de zitting of kennis hebben van het dossier.

Hier tegenover staan de nadelen van een tweefasenproces, die vooral praktisch van aard zijn. Door splitsing van de zitting ontstaat het risico op langere doorlooptijden, een toename van de werklast en minder meewerkende verdachten. Ook is de praktische uitwerking ervan een ingewikkelde kwestie waarvoor veel wetswijzigingen nodig zijn.

Het wetsvoorstel adviesrecht is duidelijk ontstaan vanuit het idee dat het slachtoffer meer erkenning en een meer volwaardige rol in het strafproces moet krijgen. In dat licht bezien, biedt het tweefasenproces onvoldoende vooruitgang om als een serieus alternatief voor het adviesrecht te worden gezien. Weliswaar zouden de mogelijkheden en beperkingen van het spreekrecht duidelijker worden en de rechtspositie van verdachten verbeteren, maar de rechtspositie van slachtoffers gaat er vooral op achteruit. Het wetsvoorstel adviesrecht lijkt op het eerste oog wellicht beter tegemoet te komen aan de erkenning van slachtoffers, maar doordat veel onderdelen ervan nog onduidelijk zijn, is moeilijk te zeggen hoe veel het wetsvoorstel daadwerkelijk zal betekenen voor slachtoffers, terwijl de rechtspositie van verdachten er vooral door zal verslechteren.

Bronnen

Literatuur Alta e.a. 2001

S. Alta, J. van Erp, A. Nienhuis, S. Verberk, M. Verberk, ‘Evaluatie regelgeving Terwee. De bevindingen van slachtoffers’, Justitiële Verkenningen 2001, nr.3, p. 20-30.

Ashworth 2010

A. Ashworth, Sentencing and Criminal Justice, Cambridge: Cambridge University Press 2010.

Ashworth & Redmayne 2010

A. Ashworth en M. Redmayne, The Criminal Process, Oxford: Oxford University Press 2010. Van der Bol 2013

B. van der Bol, ‘'Alle excuses zijn misplaatst als je doorrijdt na een ongeval'; InterviewAnton en Miranda Rog, ouders van de vorig jaar doodgereden Donnie’, NRC Handelsblad 27 juli 2013, (In het nieuws).

Ten Boom, Kuijpers & Moene 2008

A. ten Boom, K.F. Kuijpers, M. Moene, Behoeften van slachtoffers van delicten. Een

systematische literatuurstudie naar behoeften zoals door slachtoffers zelf geuit, Boom

Juridische Uitgevers/Intervict: 2008. Claassens 2012

J.C.A.M. Claassens, ‘Het slachtoffer in het strafproces’, Strafblad 2012, afl. 4, p. 241-262. Corstens 2011

G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011. Crijns

J.H. Crijns, ‘Straf(proces)recht’, KwartaalSignaal 123, p. 6973-6975. Denys 2006

S. Denys, ‘Een gesplitste uitspraak over schuld en straf: status quaestionis’, Nullum crimen, 2006, p. 346-369.

Van Dijk 2001

P. van Dijk, ‘Slachtoffers in de strafrechtspleging; enige recente ontwikkelingen’, Justitiële

Verkenningen 2001, nr.3, p. 31-42.

Van Dijk 2009

J.J.M. van Dijk, ‘De komende emancipatie van het slachtoffer: Naar een verbeterde rechtspositie voor gedupeerden van misdrijven’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2009 (9), 1, p. 20-39.

Van Dijk e.a. 2007

J.J.M. van Dijk, M.S. Groenhuijsen en F.W. Winkel, ‘Victimologie. Voorgeschiedenis en stand van zaken’, Justitiële verkenningen 2007, nr. 3, p. 9-29.

Duker 2003

M.J.A. Duker, Legitieme Straftoemeting. Een onderzoek naar de legitimiteit van de

straftoemeting in het licht van het gelijkheidsbeginsel, het democratiebeginsel en het beginsel van een eerlijke procesvoering (proefschrift Vrije Universiteit), Den Haag: Boom Juridische

Uitgevers 2003. Federova 2012

M.I. Federova, ‘EHRM-eisen aan het getuigenverhoor’, Strafblad 2012, 5, p. 337-348. Franken 2005

A.A. Franken, ‘De verdediging en het gedragskundig onderzoek’, Delikt en Delinkwent 2005, 6, p. 600-609.

Goodey 2005

J. Goodey, Victims and victimology. Research, policy, practice, Harlow, UK: Pearson 2005. Groenhuijsen 1989

M.S. Groenhuijsen, ‘De rode draad: goed nieuws voor slachtoffers van delicten’, Ars Aequi 1989, vol. 38, nr. 9, p. 740-751.

Groenhuijsen 1996

M.S. Groenhuijsen, ‘Het juridisch tekort in het strafrecht’, NJB 1996, 37, p. 1527-1537. Groenhuijsen & Letschert 2012

M.S. Groenhuijsen & R.M. Letschert, ‘Over spreekrecht plus en een twee fasen proces: Dilemma's bij een verantwoorde hervorming van het strafprocesrecht’, in: KLM Van Dijk:

Liber amicorum prof. dr. mr. J.J.M. van Dijk. M.S. Groenhuijsen, R.M. Letschert, & S.

Hazenbroek (red.). Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 137-151. Groenhuijsen & Pemberton 2007

M.S. Groenhuijsen en A. Pemberton, ‘Het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure. De implementatie van het Europees Kaderbesluit’, Justitiële verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007, p. 69-91.

Hoekendijk & Kommer 2011

G.P. Hoekendijk en M.M. Kommer, ‘Strafdoelen en tenuitvoerlegging: perspectief op een nieuwe verenigingstheorie?’, Sancties 2011, afl. 4, p. 212-222.

Kalidien & De Heer-de Lange 2013

S.N. Kalidien en N.E. de Heer-de Lange (red.), Criminaliteit en rechtshandhaving 2012.

Ontwikkelingen en samenhangen, WODC 2013.

Kampen e.a. 2013

M. Kampen, J. de Keijser & A. Schoep, ‘Het effect van de slachtofferverklaring op straftoemeting: een experimenteel onderzoek onder rechtenstudenten’, Tijdschrift voor

Criminologie 2013 (55) 1, p. 24-43.

Kelk 2003

C. Kelk, ‘Slachtofferverklaringen in woord en geschrift’, Delikt en delinkwent, vol. 33 (2003), afl. 2, p. 93-102.

Keulen e.a. 2013

B.F. Keulen, A.A. van Dijk, E. Gritter, N.J.M. Kwakman, K. Lindenberg, Naar een

tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een strafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffer en verdachte, WODC 2013.

Knigge 1988

G. Knigge, Het irrationele van de straf (oratie Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1988. Kool 2013

R.S.B. Kool, ‘‘Dry-eyed justice’? Over voor- en nadelen van een splitsing van het strafproces’, Ars Aequi 2013 1, p. 598-606.

Kool & Moerings 2001

R.S.B. Kool en M. Moerings, De Wet Terwee. Evaluatie van juridische knelpunten in: Pompe Reeks deel 34, Gouda Quint – Deventer: 2001.

Koopmans 2010

F.A.J. Koopmans, Het beslissingsmodel van 348/350 Sv, Deventer: Kluwer 2010. Korver 2012

R. Korver, Recht van spreken. Slachtoffers in het Nederlandse strafproces, Amsterdam: De Arbeiderspers 2012.

Langemeijer 2010

F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Deventer: Kluwer 2010. Lauwaert 2009

K. Lauwaert, Herstelrecht en procedurele waarborgen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu 2009. Lens e.a. 2010

K. Lens, A. Pemberton, M. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het

emotioneel herstel van slachtoffers?, Tilburg: Intervict 2010.

Letschert & Pemberton 2012

R. Letschert en A. Pemberton, ‘Uitbreiding spreekrecht’, NJB 2012/970, geraadpleegd via databank Kluwer Navigator.

Van Mierlo e.a. 2009

F. van Mierlo, A. Pemberton, R. van Tol, Van tevredenheid naar kwaliteit: een

meetinstrument voor de slachtofferzorg, Tilburg: Intervict 2009.

Sprack 2008

J. Sprack, A practical approach to criminal procedure, Oxford: Oxford University Press 2008.

Stoker 2013

Van Stokkom 2012

B. van Stokkom, ‘Wraak, recht en slachtofferbehoeften’, Tijdschrift voor Herstelrecht 2012 (12) 3, p. 46-63.

Verrijn Stuart 2007

H.M. Verrijn Stuart, ‘Van slachtofferisme naar veiligheidspopulisme’, Justitiële

verkenningen, jrg. 33, nr. 3 2007, p. 92-107.

Verstraeten 2005

R. Verstraeten, Handboek Strafvordering, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu 2005. De Vocht 2011

De Vocht, ‘Recht op een eerlijk proces bij: Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden [Vertaling], Artikel 6’, in: C.P.M. Cleiren & M.J.M. Verpalen (red.), T&C Strafvordering, geraadpleegd via databank Kluwer Navigator, bijgewerkt tot 01-07-2011.

De Wijkerslooth & Simonis 2001

J.L. de Wijkerslooth en J. Simonis, ‘Spreekrecht voor slachtoffers als onderdeel van een straftoemetingszitting’, NJB 2001,43, p. 2079-2083.

Wöretshofer 2013

Wöretshofer, art. 316 Sv, aant. 1c, in: T&C Strafvordering 2013, geraadpleegd via databank Kluwer Navigator, laatst bijgewerkt op 1 juli 2013.

Wyngaert 2006

C. van den Wyngaert, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, Antwerpen- Apeldoorn: Maklu 2006.

Regelgeving

Wet van 23 december 1992, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere