• No results found

Het wetsvoorstel adviesrecht : de gevolgen voor slachtoffers, verdachten en het onderzoek ter terechtzitting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het wetsvoorstel adviesrecht : de gevolgen voor slachtoffers, verdachten en het onderzoek ter terechtzitting"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Het wetsvoorstel adviesrecht

De gevolgen voor slachtoffers, verdachten en het onderzoek ter terechtzitting

Auteur: D.I. Doornbos

Studentnummer: 5938104

Master: Publiekrecht: Strafrecht Begeleider: Mr. M. Steen

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding   4  

Hoofdstuk  1    De  rechten  en  belangen  van  slachtoffers   7  

1.1.  Wettelijke  rechten   7  

1.2.  Internationaalrechtelijke  rechten   10  

1.3.  Belangen   11  

1.4.  Conclusie   14  

Hoofdstuk  2    De  rechten  en  belangen  van  verdachten   16  

2.1.  Artikel  6  EVRM   16  

2.1.1.  De  onschuldpresumptie  en  nemo  tenetur   16  

2.1.2.  Equality  of  arms   17  

2.1.3.  De  onpartijdige  rechter  en  artikel  271  lid  2  Sv   18  

2.2.  Bewijs   18  

2.3.  Strafoplegging   19  

2.4.  Conclusie   20  

Hoofdstuk  3    De  huidige  problematiek  rond  het  slachtofferspreekrecht   21  

3.1.  Het  slachtoffer   21  

3.2.  De  verdachte   25  

3.3.  Conclusie   27  

Hoofdstuk  4    Het  wetsvoorstel  adviesrecht  slachtoffers   29  

4.1.  Het  adviesrecht   29  

4.2.  Beëdiging  als  getuige   34  

4.3.  Overige  elementen  van  het  wetsvoorstel   36  

4.4.  Conclusie   37  

Hoofdstuk  5    Het  tweefasenproces   39  

5.1.  Het  tweefasenproces   39  

5.2.  Het  slachtoffer   41  

5.3.  De  verdachte   42  

5.4.  Het  onderzoek  ter  terechtzitting   44  

5.5.  Conclusie   45  

Conclusie   48  

Bronnen   51  

(3)

Regelgeving   54  

Kamerstukken   55  

Jurisprudentie   55  

(4)

Inleiding

In de rechtszaal bestaat een even klassiek als fragiel evenwicht. De verdachte krijgt de kans zich te verdedigen tegen de door het OM namens de maatschappij uitgesproken aanklacht. Een onpartijdige rechter hoort beide partijen aan en velt zijn oordeel. Het is moeilijk voor te stellen hoe een slachtoffer binnen dit systeem een volwaardige rol kan krijgen zonder dit evenwicht te verstoren. Er zijn dan drie partijen, waarvan er twee aan dezelfde kant lijken te staan; het slachtoffer vertegenwoordigt zichzelf, het openbaar ministerie vertegenwoordigt de samenleving en beide partijen richten zich op de bestraffing van een strafbaar feit.

De wens van slachtoffers om deel uit te maken van het strafproces is desalniettemin begrijpelijk. Het feit is hun aangedaan, de dader moet worden gestraft voor hun genoegdoening. Dit is ten dele waar. In de klassieke leer heeft het strafrecht meerdere strafdoelen: vergelding (individueel en maatschappelijk) en preventie (generaal en speciaal). Vergelding namens het slachtoffer speelt inderdaad een rol, maar het is niet de enige factor waar een rechter rekening mee houdt bij zijn beoordeling. De vraag is bovendien of de rechter niet oneigenlijk beïnvloed kan worden door een verklaring van een slachtoffer op de zitting, door de slachtofferverklaring (onbewust) mee te wegen bij de beantwoording van de schuldvraag.

Het slachtofferspreekrecht wordt des te problematischer als men in rekenschap neemt dat de persoon in het beklaagdenbankje geen dader maar verdachte is. Nog niet is vastgesteld dat de vergeldingsdrang van het slachtoffer zich richt op de juiste persoon. Dat vaststellen is nu juist een van de doelen van het proces. In dat stadium is voor het slachtoffer een belangrijke rol weggelegd als getuige.

Wat de rechter in het algemeen bij het bepalen van de straf in ieder geval doet, is rekening houden met de gevolgen van de daad. Hierover kan het slachtoffer verklaren. Het probleem in de huidige situatie is dat over de schuldvraag pas een beslissing wordt genomen tegelijk met de strafmaat. Het gevaar blijft dan dat de verklaring van het slachtoffer een oneigenlijk effect zal hebben op de beantwoording van de schuldvraag, doordat die het toch al moeizame evenwicht tussen OM en verdachte zou kunnen doen overslaan richting OM.

In het licht van het recent opgelaaide maatschappelijk debat over spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden (onder andere naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak

(5)

tegen Robert M. in 20111) wordt gezocht naar een werkbare oplossing voor alle partijen.

Staatssecretaris Teeven opperde in dit kader recentelijk het idee om een tweefasenproces in te voeren.2 In een tweefasenproces wordt het onderzoek ter terechtzitting opgesplitst; de eerste fase bestaat uit de beantwoording van de schuldvraag, in de tweede fase wordt over de strafoplegging beslist. Veel van de bestaande bezwaren tegen het slachtofferspreekrecht zouden worden weggenomen met het beperken van het spreekrecht tot de tweede fase van het proces. Van beïnvloeding van de rechter met betrekking tot de schuldvraag is dan immers geen sprake meer.

Staatssecretaris Teeven heeft in het kader van zijn ideeën over het tweefasenproces het WODC de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid van het invoeren van een tweefasenproces, waarbij de gevolgen voor de positie van slachtoffers centraal staat. In september 2013 zijn de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt.3 Naar aanleiding van deze resultaten liet Teeven zijn plannen met betrekking tot de splitsing van het strafproces varen. In plaats daarvan heeft hij een wetsvoorstel ingediend om slachtoffers naast spreekrecht – waarin slechts over de gevolgen van het feit mocht worden verklaard – ook een adviesrecht toe te kennen. 4 Op grond daarvan zouden slachtoffers, eventueel vertegenwoordigd door een raadsman, zich ook mogen uitlaten over de schuld van de verdachte en over de strafmaat. Het onderzoek door het WODC was vooral gericht op de mogelijkheden van het invoeren van een tweefasenproces. Weliswaar werd daarbij ook de wenselijkheid van de uitbreiding van het spreekrecht behandeld, maar dit bleef bij gesprekken met in totaal 15 juristen uit de advocatuur, het openbaar ministerie en de rechterlijke macht. 5

Waarom de staatssecretaris deze ingrijpende wijziging niet uitgebreider heeft laten onderzoeken is onduidelijk. Over de mogelijke gevolgen van dit voorstel voor het proces en voor verdachten laat Teeven zich in de Memorie van Toelichting nauwelijks uit. Zo blijft er veel onduidelijk omtrent de rechtspositie van verdachten en de processuele uitwerking van het voorstel. Deze scriptie zal die onduidelijkheid trachten weg te nemen om zo een inschatting te kunnen maken van de gevolgen van de wetswijziging als die wet zou worden. Ook wordt gekeken naar de vraag of het adviesrecht wellicht beter op zijn plek zou zijn in het kader van

1 Rechtbank Amsterdam 21 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6148.

2 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2011-2012 33 176, nr. 9. 3 Keulen et al. 2013.

4 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html.

(6)

een tweefasenproces, vanuit het perspectief van slachtoffers en verdachten alsmede vanuit processueel oogpunt.

De hoofdvraag die deze scriptie zal trachten te beantwoorden is de volgende: welke gevolgen

heeft het wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, waarbij een adviesrecht wordt ingevoerd in plaats van een tweefasenproces, voor de rechtspositie van slachtoffers en verdachten en voor het verloop van het onderzoek ter terechtzitting?

Hierbij zullen allereerst zowel de (internationaalrechtelijke) rechten en belangen van slachtoffers als die van verdachten in kaart worden gebracht. Omdat deze scriptie is toegespitst op het spreekrecht tijdens het onderzoek ter terechtzitting zullen alleen die rechten en belangen worden besproken die daar van belang zijn (hoofdstuk 1 en 2). Vervolgens wordt gekeken welke problemen in de literatuur worden gesignaleerd met betrekking tot het huidige systeem van spreekrecht (hoofdstuk 3). Hierna wordt het nieuwe wetsvoorstel uitgebreid besproken. Daarbij wordt onderzocht wat de gevolgen ervan zijn voor de rechtspositie van slachtoffers en verdachten en voor het verloop van het onderzoek ter terechtzitting. (hoofdstuk 4). Tot slot worden de voor- en nadelen in kaart gebracht voor de rechtspositie van slachtoffers en verdachten en voor het onderzoek ter terechtzitting bij plaatsing van het spreek- of adviesrecht in de tweede fase van een gesplitst strafproces (hoofdstuk 5).

(7)

Hoofdstuk 1 De rechten en belangen van slachtoffers

Voor een goed begrip van het recente wetsvoorstel adviesrecht is het van belang de voorgeschiedenis en de huidige situatie van slachtofferrechten in Nederland te kennen. Daarom zal worden aangevangen met een inventarisatie van de bestaande rechten van slachtoffers op het onderzoek ter terechtzitting. Deze zullen in kaart worden gebracht zoals ze zijn neergelegd in zowel Nederlandse wetgeving als in het internationaal recht. Verder worden de belangen van slachtoffers, die al dan niet tot wetgeving hebben geleid, in kaart gebracht. Deze worden gezocht in de (wetenschappelijke) literatuur. Dit wordt bezien vanuit het perspectief van de slachtoffers zelf en hun vertegenwoordigers; schrijvers die voorstander zijn van (meer) rechten voor slachtoffers.

1.1. Wettelijke rechten

Voor en kort na de tweede wereldoorlog ligt de aandacht van het strafrecht vooral bij de verdachte.6 Het strafproces had als primaire doelen generale en specifieke preventie en resocialisatie van de dader. Vanaf de jaren 60 van de twintigste eeuw neemt de aandacht voor slachtoffers van delicten toe.Deze verandering ten opzichte van de periode ervoor wordt toegeschreven aan twee maatschappelijke factoren. Ten eerste komt de vrouwenbeweging op, die in de mensenrechten haar kans ziet de positie van vrouwen te versterken. De toegenomen aandacht voor mensenrechten resulteert in meer erkenning van het slachtoffer als drager van die rechten. De tweede factor is het steeds mondiger worden van de burger. Er ontstaat een vraag naar meer restorative justice, gericht op herstel en bemiddeling, in plaats van de voornamelijk dadergerichte aanpak van voorheen.

De eerste wettelijke regeling waarin de toenemende aandacht voor slachtoffers in het strafproces weerklonk, was de wet Terwee, van 23 december 1992.7 Deze wetswijziging kwam voort uit het rapport van de commissie Terwee die de positie van het slachtoffer moest herwaarderen. De nieuwe wetsartikelen richtten zich met name op verruiming van de mogelijkheden voor slachtoffers om schadevergoeding te krijgen binnen het strafproces. Of dat mogelijk was hing vanaf toen af van de complexiteit van de vordering, in plaats van een maximum bedrag. Ook werd de schadevergoedingsmaatregel in het leven geroepen. Deze kan worden opgelegd door de rechter en wordt vervolgens geïnd door het openbaar ministerie.

6 Van Dijk e.a. 2007, p. 3-5.

(8)

Hieruit blijkt dat een slachtoffer toen vooral werd gezien als een benadeelde partij, zoals titel IIIA van het wetboek van strafvordering dan ook luidde na de wetswijziging. Professor Groenhuijsen8 schreef al in 1989 dat de symbolische waarde van een aparte titel voor het slachtoffer niet mocht worden onderschat. Hiermee kreeg het slachtoffer voor het eerst een eigen positie, als ‘insider’, in het strafproces.9 Uit een evaluatie van de wet Terwee gepubliceerd in Justitiële Verkenningen in 2001 blijkt inderdaad dat de wijziging heeft gezorgd voor meer tevredenheid onder slachtoffers en meer vertrouwen in de Nederlandse rechtsstaat. Daarbij wordt echter ook geconstateerd dat er nog altijd veel ontevredenheid en gebrek aan vertrouwen bestaat.10 In de politiek is eind jaren negentig dan ook al enige tijd een discussie aan de gang over het toekennen van spreekrecht aan slachtoffers.11

De discussie over het slachtofferspreekrecht werd beslecht door het Europees Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure van 15 maart 2001 die lidstaten verplichtte wetgeving te creëren die slachtoffers de mogelijkheid zou geven gehoord te worden tijdens de procedure.12 De implementatie van het Kaderbesluit volgde bij wet van 21 juli 2004, die per 1 januari 2005 in werking trad.13 Het nieuwe artikel 302 Sv gaf slachtoffers, of een beperkte kring van hun nabestaanden, het recht om op zitting een verklaring af te leggen bij feiten met een strafbedreiging van 8 jaar of meer en bij de in lid 2 genoemde delicten. Deze verklaring was bedoeld om slachtoffers formeel de mogelijkheid te geven om te kennen te geven welke gevolgen het ten laste gelegde feit bij hen te weeg heeft gebracht. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling om een visie te kunnen geven over de verdachte of over de strafmaat. Of, zoals de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel het verwoordt: “Het slachtoffer zou zich bij een dergelijke verklaring kunnen ontpoppen als een schaduw officier van justitie, hetgeen ongewenst voorkomt.”14

Met de op 1 januari 2011 in werking getreden Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wvps)15 kreeg de rol van het slachtoffer zijn huidige vorm.

8 Hoogleraar aan de toenmalige Katholieke Universiteit Brabant, in 1985 promoveerde hij cum laude

met zijn proefschrift Schadevergoeding voor slachtoffers van delicten in het strafgeding, Ars Aequi Libri 1985. 9 Groenhuijsen 1989, p. 740-751. 10 Alta e.a. 2001, nr.3. 11 Van Dijk 2001, p. 38-42. 12 2001/220/JHA. 13 Stb. 2004, 382. 14 Kamerstukken II 2000/01, 27 632, nr. 3.

15 Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van

Strafrecht ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, Stb. 2010, 1. Zie ook KB van 13 juli 2010 Stb. 2010, 291.

(9)

De regels met betrekking tot het slachtofferspreekrecht werden neergelegd in titel IIIA met als nieuwe titel ‘Het Slachtoffer’. Hierbij werd een nieuw criterium ingevoerd voor de ontvankelijkheid van een vordering benadeelde partij. Voorheen werden vorderingen behandeld die ‘eenvoudig van aard’ waren. Dit is ten behoeve van de benadeelde partij uitgebreid zodat een vordering alleen niet-ontvankelijk kan worden verklaard als deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (art. 361 lid 3 Sv). Verder zijn enkele rechten opgenomen die met name zien op informatieverstrekking, zowel vanuit het openbaar ministerie richting het slachtoffer als andersom (voeging van stukken).

Zeer recent is het spreekrecht uitgebreid zodat meer mensen dit recht kunnen uitoefenen.16 Ten eerste is sinds 1 september 201217 de kring van nabestaanden die op zitting kunnen spreken uitgebreid. Ten tweede mogen nu ook wettelijk vertegenwoordigers (met name ouders) van jonge slachtoffers spreekrecht uitoefenen. Uit de Memorie van Toelichting bij de wet blijkt dat nadrukkelijk niet wordt afgeweken van het uitgangspunt dat slechts over de persoonlijke gevolgen (of in het geval van een vertegenwoordiger, over de gevolgen voor het slachtoffer) kan worden gesproken.18 De uitbreiding moet dus worden gezien als een kwantitatieve, niet als een kwalitatieve.

Met betrekking tot de begrenzing van het spreekrecht voor slachtoffers is het van belang een uitspraak te bespreken van de Hoge Raad van 11 oktober 2011.19 De kwestie die speelt in dit arrest is of een slachtofferverklaring die op schrift was gesteld, door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch als steunbewijs mocht worden gebezigd via artikel 339 Sv lid 1 sub 5 (schriftelijke bescheiden). De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Ook al treedt het slachtoffer niet op als getuige, geen enkele rechtsregel staat aan het gebruik van zijn verklaring als bewijsmiddel in de weg, mits de bewijsregels van artikel 339 Sv en verder worden gevolgd en de verklaring buiten artikel 302 Sv (oud, nu art. 51e Sv) om wordt vastgelegd in een schriftelijk bescheid. Dat de Hoge Raad hiervoor geen beletselen vindt in de wet is begrijpelijk, daarin is niet duidelijk te lezen dat dit niet mag. Het arrest lijkt echter wel problematisch in het licht van de memories van toelichting bij de wetgeving op dit gebied, waarin steeds wordt herhaald dat slechts over de gevolgen kan worden verklaard en niet over de feitelijke gebeurtenissen van het strafbare feit.20 Daaruit zou logischerwijs geen bewijs

16 Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het

spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Stb. 2012, 345.

17 KB van 16 augustus 2012, Stb. 2012, 370. 18 Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 3.

19 Hoge Raad 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359. 20 Zie bijvoorbeeld: Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 3 (MvT).

(10)

moeten voortvloeien. De positie van slachtoffers is in dat opzicht niet geheel duidelijk. Dit arrest zal in de volgende hoofdstukken uitgebreider aan bod komen.

Het nieuwe wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven beoogt een zodanige wijziging van het slachtofferspreekrecht dat de begrenzing zoals die altijd is gehanteerd komt te vervallen. Met de invoering van een adviesrecht voor slachtoffers, zullen zij zich niet langer hoeven te beperken tot de gevolgen van het feit. Slachtoffers kunnen dan een advies uitbrengen over de schuld van de verdachte en over de strafmaat. De veranderingen die uit het wetsvoorstel voortvloeien en de gevolgen ervan, worden uitgebreid besproken in hoofdstuk 4.

1.2. Internationaalrechtelijke rechten

Het Europees Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure van 15 maart 200121 was het eerste internationaalrechtelijke instrument dat regels omtrent de rechtspositie van slachtoffers oplegde aan lidstaten. Voor die tijd was er slechts soft law op dit gebied, waaraan slachtoffers direct noch indirect rechten konden ontlenen. Zo was er een aantal resoluties van de Verenigde Naties en aanbevelingen van de Raad van Europa.22 Het kaderbesluit verplichtte niet expliciet tot het invoeren van slachtofferspreekrecht, maar wel het recht om gehoord te worden in het strafproces. In Nederland werd dit geïmplementeerd in de vorm van het slachtofferspreekrecht.

In een verslag met betrekking tot dit kaderbesluit gaf de Europese Commissie te kennen dat de wetgeving van de meeste landen niet voldeed aan de eisen van het kaderbesluit. Mede hierom, maar ook omdat een verdergaande bescherming van de rechtspositie van slachtoffers gewenst was, werd ter vervanging van het oude kaderbesluit een nieuwe richtlijn aangenomen (het instrument kaderbesluit was inmiddels afgeschaft). Deze richtlijn trad in werking op op 15 november 2012.23 De Commissie en de Raad waren van mening dat de doelstellingen van het eerdere kaderbesluit, hoewel dat tot verbeteringen had geleid, nog niet waren behaald.24 Het spreekrecht wordt met deze richtlijn echter niet verder uitgebreid. Het recht om gehoord te worden, zoals neergelegd in het nieuwe artikel 9 van de richtlijn, ziet nog altijd vooral op communicatie met een bevoegde autoriteit en op het aanbrengen van bewijs,

21 Kaderbesluit van 15 maart 2001, 2001/220/JHA. 22 Groenhuijsen & Pemberton 2007, p. 69-91.

23 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling

van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, PB L 315/57 2012-11-14.

24 Voorstel voor een Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming

(11)

deze rechten worden al gedekt door de Nederlandse wetgeving in artikel 51b Sv. Met het nieuwe wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven kiest de Nederlandse regering, in ieder geval op het vlak van het spreekrecht, voor een beleid dat veel verder gaat dan de Europese minimumnormen. Verder worden in de richtlijn andere rechten van slachtoffers, zoals bescherming, informatie, bemiddeling en bijstand, nader ingevuld en uitgebreid. Lidstaten moeten op 16 november 2015 aan deze richtlijn voldoen.

1.3. Belangen

Voor beantwoording van de vraag of de positie van slachtoffers verbetert of verslechtert door het beperken van het spreekrecht tot de tweede fase is het niet alleen nodig om de rechten van slachtoffers in kaart te brengen. De mogelijkheid is namelijk reëel dat slachtoffers belangen hebben die (nog) niet terug te vinden zijn in wettelijke of verdragsrechtelijke rechten. Daarom wordt hier een beeld geschetst van de belangen van slachtoffers zoals die op dit moment in de samenleving bestaan. Hiervoor wordt gekeken naar zowel normatieve literatuur als objectieve onderzoeken. Zowel de term behoefte als de term belang zal in het navolgende worden gehanteerd. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat belangen ontstaan uit behoeften.

Een gebruikelijke visie op slachtofferbelangen is dat deze voortkomen uit een behoefte aan wraak; omdat hun leed is aangedaan, moet ook aan de dader leed worden toegevoegd.25 Tegelijk wordt wraak over het algemeen gezien als een primitieve behoefte. Een belangrijk doel van het strafrecht is om de wraak van de samenleving (waaronder het slachtoffer) te kanaliseren en daarmee eigenrichting te voorkomen. Door deze juridische vertaling kan het voorkomen dat slachtoffers vinden dat de bestraffing van de dader niet aan hun behoeften tegemoetkomt doordat zij er niet of nauwelijks bij worden betrokken. Betrokkenheid bij het strafproces is daarom voor slachtoffers een wezenlijk belang, waaruit veel andere belangen voortvloeien. In een artikel naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak uit 2012 omschreven hoogleraren Letschert en Pemberton het als volgt: “Een Leitmotif in de ontwikkeling van slachtofferrechten is dat een strafbaar feit niet alleen een inbreuk op een abstracte rechtsorde is, maar ook een schending van de rechten en persoonlijke integriteit van een concreet persoon, het slachtoffer.”26

Naast wraak is herstel, compensatie van schade, een belangrijke behoefte van slachtoffers. Het uitgangspunt dat de dader moet opdraaien voor de door hem veroorzaakte

25 Van Stokkom 2012, p. 46-63. 26 Letschert & Pemberton 2012.

(12)

schade is een algemeen geaccepteerd idee. Dit in essentie civielrechtelijke concept bestaat van oudsher in de vorm van de onrechtmatige daad (art. 6:162 BW en art. 1401 BW (oud)). Zoals is gebleken uit de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is het belang van herstel van schade het eerste dat erkenning kreeg in de wettelijke regeling van de benadeelde partij. Hiermee werd uiting gegeven aan het idee dat slachtoffers van strafbare feiten bescherming en ondersteuning behoeven.27 Ook emotioneel herstel kan een behoefte zijn voor slachtoffers. Hierbij kan gedacht worden aan excuses van de verdachte, maar ook aan een vorm van afsluiting die het strafproces kan betekenen. In die zin wordt aan het spreekrecht een therapeutische functie toegekend.

Overigens kan niet zonder meer worden gezegd dat het spreekrecht bijdraagt aan emotioneel herstel, Letschert en Pemberton betogen in een artikel uit 2012 dat het spreekrecht te beperkt is, zodat een therapeutische functie er niet aan kan worden toegeschreven.28 Zij zien het spreekrecht eerder als een middel om het slachtoffer een gevoel van procedurele rechtvaardigheid te geven. Ook wordt in de wetenschap het idee geopperd dat het spreekrecht juist een mogelijke oorzaak van emotionele schade is.29 Deze zogenaamde secundaire

victimisatie zal in hoofdstuk 3 uitgebreider aan bod komen.

Uit de genoemde basisbehoeften komen enkele belangen voort die het beste gekarakteriseerd kunnen worden als processuele belangen. Deze richten zich met name op erkenning in het strafproces en op een juiste bejegening door het openbaar ministerie en de rechter. Volgens victimoloog Van Dijk gaat het daarbij niet zozeer om de erkenning van het aangedane leed, maar eerder om erkenning van hun gerechtvaardigde woede jegens de dader.30 Er kan dus worden gesteld dat dit belang samenhangt met de behoefte aan

(gerechtvaardigde) wraak. Die erkenning speelt een belangrijke rol, veel slachtoffers willen behandeld worden als een zelfstandige procespartij. In die rol heeft het slachtoffer belang bij de mogelijkheid tot het geven van input in de strafzaak waar ook gevolgen aan (kunnen) worden verbonden. Een verderstrekkend belang is dat van invloed of beslismacht, een deel van de slachtoffers zou met het spreekrecht de uitkomst van de zaak willen beïnvloeden.31 Alleen dit laatstgenoemde belang heeft (nog) geen formele plek in het Nederlands strafprocesrecht. Over de vraag of beslismacht daadwerkelijk een wens is van slachtoffers bestaat overigens geen consensus. In een rapport van het WODC uit 2009 wordt besproken

27 Kool & Moerings 2001, p. 10. 28 Letschert & Pemberton 2012. 29 Van Dijk 2009, p.24.

30 Van Dijk 2009, p.25. 31 Lens e.a. 2010, p.86.

(13)

dat er grote verschillen bestaan in de behoeften van slachtoffers, maar dat slachtoffers de beslissingsbevoegdheid over het algemeen liever aan een neutrale partij overlaten.32 De

behoeften van slachtoffers en de daaraan gekoppelde (processuele) belangen werden in kaart gebracht in een onderzoek dat werd gedaan in opdracht van de directie Sanctie- en Preventiebeleid van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Zie onderstaande figuur voor een overzicht hiervan.

Figuur: geuite behoeften tegen de achtergrond van de gebruikte theorieën.33

In het spreekrecht komen meerdere van de in de figuur genoemde belangen samen. De invoering van het spreekrecht is, blijkens de Memorie van Toelichting bij de eerste wettelijke regeling van het spreekrecht, mede gebaseerd op twee belangen van slachtoffers. Ten eerste kan het spreekrecht bijdragen aan het emotioneel herstel van het slachtoffer door verwerking van het feit en door een gevoel van erkenning. Ten tweede wordt gelegenheid geboden om de

32 Van Mierlo e.a. 2009, p. 23-24.

(14)

rechter op de hoogte stellen van de gevolgen zodat die daarmee rekening kan houden in zijn beslissing (informatieverschaffing).34

In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel adviesrecht benadert staatssecretaris Teeven het onderwerp vooral vanuit het perspectief van de slachtoffers. De belangen van slachtoffers die hij ten grondslag legt aan het wetsvoorstel zijn de volgende: erkenning en zorgvuldige bejegening (waaronder informatie); toegang tot het recht; bescherming; ondersteuning; schadeloosstelling en herstel.35 Dit zal uitgebreider aan bod komen in hoofdstuk 4.

1.4. Conclusie

Nadat de eerste wettelijke regeling die de benadeelde partij een eigen plek gaf in het strafproces in 1995 van kracht werd, zijn de rechten van slachtoffers steeds verder uitgebreid. Het spreekrecht voor slachtoffers en hun nabestaanden werd in 2005 ingevoerd en gold als implementatie van een Europese kaderbesluit uit 2001 dat de rechten van slachtoffers in Europa moest verbeteren. In 2012 werd een nieuwe wetswijziging van kracht die het spreekrecht uitbreidde. Het uitgangspunt dat slachtoffers slechts over de gevolgen van een strafbaar feit kunnen verklaren is met deze wijziging niet verlaten. Het nieuwe wetsvoorstel adviesrecht dat in november 2013 is gepubliceerd beoogt de invoering van een nieuwe vorm van het spreekrecht waarvoor die beperkingen niet gelden. Als slachtoffers adviesrecht krijgen, betekent dit dat zij zich mogen uitlaten over de schuld van de verdachte en over de strafmaat.

Mede in verband met de gebrekkige implementatie in een aantal landen van het kaderbesluit uit 2001, kwam de Europese Commissie in 2012 met een nieuwe richtlijn die moet leiden tot een betere bescherming van de rechten van slachtoffers. De Nederlandse wet biedt al een mate van bescherming die voldoet aan de richtlijn, zodat wetswijzigingen waarschijnlijk niet nodig zijn. Met het wetsvoorstel adviesrecht kiest de Nederlandse regering voor een beleid dat veel verder gaat dan de Europese minimumnormen.

Naast een behoefte aan wraak voor wat hun is aangedaan, is voor slachtoffers een wezenlijke behoefte dat zij erkenning krijgen in het strafproces. Het geven van input, waarbij idealiter ook enige mate van invloed kan worden uitgeoefend op het strafproces, en het ontvangen van informatie zijn belangen die hieruit voortkomen. Daarnaast hebben

34 Langemeijer 2010, p. 79-80.

35 Slachtofferbeleid. Brief van de staatssecretaris van veiligheid en justitie, Kamerstukken II 2012/13,

(15)

slachtoffers behoefte aan financieel en emotioneel herstel. Het spreekrecht is ingevoerd met als doel uiting te geven aan de behoefte aan erkenning en de behoefte aan emotioneel herstel, hoewel deze therapeutische functie van het strafproces omstreden is. Het nieuwe wetsvoorstel is gebaseerd op erkenning en zorgvuldige bejegening (waaronder informatie), toegang tot het recht, bescherming, ondersteuning en schadeloosstelling en herstel.

(16)

Hoofdstuk 2 De rechten en belangen van verdachten

Voor de beoordeling of de rechten en belangen van verdachten zouden worden geschonden als gevolg van slachtofferspreekrecht in de tweede fase van het strafproces is het van belang een inventarisatie te maken van die rechten en belangen. Hierbij worden alleen de voor het onderzoek ter terechtzitting van belang zijnde rechten en belangen besproken. Zowel het internationaal recht als het Nederlands (strafproces)recht zal worden behandeld. Omdat bewijsregels en regels omtrent de beraadslaging en uitspraak ten dele zijn bedoeld ter bescherming van de verdachte, zullen deze worden besproken in paragraaf 2.2. en 2.3.

2.1. Artikel 6 EVRM

Veel van de rechten van verdachten vloeien voort uit artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Aan dit artikel wordt getoetst bij beantwoording van de vraag of verdachte een fair trial heeft gehad. In het algemeen dient artikel 6 EVRM ervoor burgers te beschermen tegen willekeur in het optreden door de overheid. Omdat deze scriptie zich richt op het spreekrecht ter terechtzitting, zijn slechts de rechten van belang die gelden voor verdachten op het onderzoek ter terechtzitting. Achtereenvolgens zullen de volgende elementen van artikel 6 EVRM worden behandeld: de onschuldpresumptie, nemo tenetur, equality of arms en de onpartijdige rechter.36 De meeste van deze rechten zijn ook neergelegd in het Nederlandse Wetboek van Strafvordering (Sv), waar dat het geval is zullen die artikelen tegelijk met het in 6 EVRM neergelegde recht worden besproken.

2.1.1. De onschuldpresumptie en nemo tenetur

Een van de basisrechten van verdachten in strafzaken is de onschuldpresumptie, en daarmee samenhangend het beginsel van nemo tenetur, dat inhoudt dat een verdachte nooit hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling.37 Dit komt op de terechtzitting tot uiting in het zwijgrecht; een verdachte hoeft geen vragen te beantwoorden op zitting. Ook de bewijsregels zijn gebaseerd op de onschuldpresumptie, specifieker de besluitvorming van de rechter. Op grond van de in artikel 6 EVRM neergelegde onschuldpresumptie moet een rechter bij twijfel namelijk altijd vrijspreken. Dat dit uitgangspunt voortvloeit uit de onschuldpresumptie werd

36 De Vocht 2011.

37 Het Europees Hof bepaalde in de zaak Funke dat het recht niet te hoeven meewerken aan de eigen

veroordeling en het zwijgrecht deel uitmaken van het recht op een eerlijk proces: Case of Funke v. France, EHRM 25 februari 1993, 10828/84, NJ 1993, 485.

(17)

door het Europees Hof voor de rechten van de mens bepaald in de zaak Barberà.38 De

onschuldpresumptie houdt daarnaast in dat een overheidsfunctionaris zich ervan moet onthouden om een verdachte als schuldig aan te merken voordat dat overeenkomstig de wet is bewezen.39 In artikel 271 Sv lid 2 is dit beginsel neergelegd ten aanzien van de rechter. 2.1.2. Equality of arms

Het evenwicht tussen partijen in de rechtszaal en in het vooronderzoek is in het EVRM neergelegd in het equality of arms beginsel.40 Dit beginsel bedoelt te verzekeren dat de verdediging dezelfde of gelijkwaardige middelen en mogelijkheden heeft als het openbaar ministerie. Voor de terechtzitting betekent dit dat altijd gestreefd moeten worden naar een gelijkwaardige positie van verdachte en openbaar ministerie. In de praktijk zal de verdachte daarom beschermd moeten worden tegen het machtige openbaar ministerie dat in het vooronderzoek vele onderzoeksmiddelen tot zijn beschikking heeft. Om de positie van verdachten in het algemeen enigszins te verbeteren ligt de bewijslast altijd primair bij het openbaar ministerie, zoals het EHRM bepaalde in de eerder genoemde zaak Barberà. De verdachte moet daarbij een effective opportunity to challenge the evidence against him geboden worden.41 Hieraan draagt het onmiddellijkheidsbeginsel bij, op grond waarvan alle

bewijsmiddelen op zitting moeten worden besproken, zodat de verdediging de mogelijkheid heeft erop te reageren. Ook heeft de verdachte het recht op hoor en wederhoor bij getuigen. Dit ligt besloten in artikel 6 EVRM, zo heeft het hof bepaald in de zaak Brandstetter: “[The law] should ensure that the other party will be aware that observations have been filed and will get a real opportunity to comment thereon”.42 Daarbij is het van groot belang dat de geloofwaardigheid van de getuige en de betrouwbaarheid van zijn verklaring door de verdediging getoetst kan worden.43 Deze toets wordt idealiter ingevuld door twee elementen:

het observeren van de getuige ter zitting en het kunnen aanvechten van diens verklaring door het stellen van vragen.44

38 Case of Barberà, Messegué and Jabardo v. Spain, EHRM 6 december 1988, 10590/83, ro. 77. 39 Case of Böhmer v. Germany, EHRM 3 oktober 2002, 37568/97, ro. 54.

40 Zie bijvoorbeeld: Case of Borgers v. Belgium, EHRM 30 oktober 1991, 12005/86, NJ 1992, 73. 41 Zie bijvoorbeeld: Case of Sievert v. Germany, EHRM 19 juli 2012, 29881/07, ro. 58.

42 Case of Brandstetter v. Austria, EHRM 28 augustus 1990, 11170/84; 12876/87; 13468/87, ro. 67. 43 Case of Kostovski v. The Netherlands, EHRM 20 november 1989, 11454/85, NJ 1990, 245. 44 Federova 2012, p. 340.

(18)

2.1.3. De onpartijdige rechter en artikel 271 lid 2 Sv

Artikel 6 EVRM vereist dat een verdachte wordt berecht door onpartijdige rechters. Deze onpartijdigheid valt uiteen in twee vormen: de subjectieve en de objectieve. Subjectieve onpartijdigheid draait om de vraag of de rechter daadwerkelijk partijdig is. Bij de objectieve variant gaat het om de schijn van partijdigheid, hiervoor hoeft daadwerkelijke partijdigheid niet te worden aangetoond, maar is het voldoende als de schijn van partijdigheid bij de verdachte is (of kan zijn) ontstaan. In de zaak Hauschildt verwoordt het Europees Hof het als volgt: “(…) even appearances may be of a certain importance. What is at stake is the confidence which the courts in a democratic society must inspire in the public and above all, as far as criminal proceedings are concerned, in the accused.”45 In de Nederlandse wet is de rechterlijke (objectieve) onpartijdigheid vastgelegd in artikel 271 lid 2 Sv. De verdachte heeft de mogelijkheid dit artikel af te dwingen door middel van het rechtsmiddel wraking, neergelegd in artikel 512 Sv.

2.2. Bewijs

Ook in de bewijsregels komen de rechten van verdachten naar voren. Deze regels zijn ervoor bedoeld de rechter een wettelijk kader te bieden waarbinnen hij zijn beslissing neemt, zodat willekeur en rechtsonzekerheid zo veel mogelijk voorkomen worden. De beslissing van de rechter om de tenlastelegging bewezen te verklaren moet altijd plaatsvinden op grond van wettig bewijs.46 Bovendien moet de rechter uit dit bewijs ook de overtuiging hebben bekomen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De wettige bewijsmiddelen worden limitatief opgesomd in artikel 339 Sv: eigen waarneming van de rechter, verklaringen van de verdachte, verklaringen van een getuige, verklaringen van een deskundige en schriftelijke bescheiden. De overtuiging van de rechter moet worden geput uit de wettige bewijsmiddelen. Als de rechter niet overtuigd is, moet vrijspraak volgen. Dit beginsel van in dubio pro reo betekent dat alleen als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het feit door verdachte is begaan tot bewezenverklaring kan worden overgegaan, de enkele waarschijnlijkheid is in ieder geval niet voldoende.

In beginsel valt een slachtofferverklaring niet onder één van de categorieën bewijsmiddelen. Dat blijkt niet zonder meer uit artikel 339 Sv, maar is af te leiden uit de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging. In het vorige hoofdstuk kwam het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2011 al aan de orde. Voor de bewijsregels is dit arrest van

45 Case of Hauschildt v. Denmark, EHRM 24 mei 1989, 10486/83, ro. 48. 46 Corstens 2011, p. 674-723.

(19)

belang aangezien een slachtofferverklaring neergelegd in een schriftelijk bescheid als steunbewijs gebezigd mag worden, mits buiten artikel 51e Sv om opgesteld. Het uitgangspunt van de wetgever, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting van de meest recente wijziging in het spreekrecht, is echter nog altijd dat slachtoffers zich slechts over de gevolgen van het feit mogen uitlaten en niet over het feit zelf of over de dader.47 Na dit arrest lijkt voldoende te zijn dat een slachtoffer zijn verklaring buiten artikel 51e opstelt en indient, bijvoorbeeld door een verzoek te doen de verklaring aan het dossier toe te voegen via artikel 51b lid 2 en zo bewijs aan te leveren. De problematiek die hierdoor kan ontstaan wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3. Het nieuwe wetsvoorstel adviesrecht brengt voor het eerst verandering in het uitgangspunt dat door slachtoffers slechts over de gevolgen van het feit mag worden verklaard, dit wordt nader besproken in hoofdstuk 4.

2.3. Strafoplegging

Tot slot komt de strafoplegging door de rechter aan bod. Hoewel het slachtoffer daar geen directe invloed op kan uitoefenen, kan zijn verklaring wel meespelen bij het bepalen van de hoogte van de straf. Ook hier is de invloed van de verklaring beperkt, er bestaan enkele waarborgen om voor verdachten enige rechtsgelijkheid in de opgelegde straffen te creëren. De rechter heeft zich in ieder geval te houden aan de wettelijke strafmaxima. Voor meer eenheid bestaan daarnaast de oriëntatiepunten straftoemeting, jaarlijks samengesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin zijn voor veel strafbare feiten adviezen vastgelegd voor de strafmaat. Deze zijn niet bindend, de rechter heeft veel vrijheid om de straf te bepalen, waarbij kan worden gekeken naar de persoonlijke omstandigheden en de ‘persoon’ van de dader en de schadelijkheid van het feit (waaronder de gevolgen ervan).48

Met betrekking tot die laatste factor kan de rechter dus gebruik maken van een slachtofferverklaring, waarin het slachtoffer zich uitlaat over de gevolgen zoals hij die heeft ondervonden.

Het wetsvoorstel adviesrecht creëert een situatie waarin de rechter bij het bepalen van de straf niet alleen te maken heeft met de eis van de officier van justitie, maar eventueel ook met een advies van het slachtoffer. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4.

47 Kamerstukken II 2011–2012, 33 176, Nr. 3. 48 Duker 2003, p. 68-70.

(20)

2.4. Conclusie

Aan de verdachte worden verschillende rechten toegekend die zijn gevoelige positie in het strafproces moeten verbeteren. Met name moet de verdachte beschermd worden tegen de machtige vervolgings- en opsporingsinstantie die hij tegenover zich heeft. Op die manier wordt op de terechtzitting een evenwicht gezocht tussen verdediging en openbaar ministerie. Daarnaast is van het grootste belang dat de onpartijdigheid van de rechter altijd is gewaarborgd. Hiertoe beschikt de verdachte over het middel van wraking. Om oneigenlijke beïnvloeding van rechters te voorkomen zijn de regels omtrent bewijs en strafoplegging vastgelegd in de wet en richtlijnen. In beginsel valt de verklaring van het slachtoffer niet onder de wettelijke bewijsmiddelen. Wel heeft de rechter veel vrijheid bij het bepalen van de straf, waarbij hij de gevolgen van het feit, waaronder die zoals uitgesproken door het slachtoffer, kan meewegen.

(21)

Hoofdstuk 3 De huidige problematiek rond het slachtofferspreekrecht

Om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen is het van belang de huidige situatie van het slachtofferspreekrecht in Nederland te bekijken en de problemen die daarbij op dit moment spelen in kaart te brengen. Hierbij wordt zowel gekeken naar problemen die bestaan vanuit het perspectief van slachtoffers als vanuit het perspectief van verdachten.

3.1. Het slachtoffer

Zoals in de vorige hoofdstukken is gebleken is de mogelijkheid voor slachtoffers om ter terechtzitting spreekrecht uit te oefenen door de wetgever gecreëerd om tegemoet te komen aan de belangen van slachtoffers in het strafproces, maar ook om te voldoen aan Europese regelgeving, die natuurlijk zelf ook is ontstaan uit een erkenning van de belangen van slachtoffers. De vraag die nu beantwoording behoeft is of aan (alle) belangen van slachtoffers (voldoende) gehoor wordt gegeven en of de gekozen instrumenten nieuwe problemen opleveren voor slachtoffers.

Binnen het huidige systeem is de uitoefening van het slachtofferspreekrecht beperkt. Zoals in de vorige hoofdstukken besproken mogen slachtoffers zich slechts uitlaten over de gevolgen van het misdrijf zoals het slachtoffer ze zelf ervaren heeft. Weliswaar is de kring van spreekgerechtigden uitgebreid, zodat bijvoorbeeld ook door nabestaanden en wettelijk vertegenwoordigers (zoals ouders) over de gevolgen kan worden gesproken, inhoudelijk is het spreekrecht niet veranderd. Voor slachtoffers kan dit frustrerend zijn. Twee belangrijke punten waarover het slachtoffer zich nu niet mag uitlaten zijn de bewezenverklaring en de strafeis. 49

Een slachtoffer dat zijn spreekrecht uitoefent zal over het algemeen gedurende de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig zijn in de rechtszaal. Het is goed voor te stellen dat hij de door de verdediging naar voren gebrachte argumenten en verweren wil weerleggen. Daarvoor is echter geen ruimte, deze rol is voorbehouden aan de officier van justitie. Als een slachtoffer zijn visie op de bewezenverklaring toch in zijn verklaring probeert te verwerken, loopt hij het risico dat hem door de rechter het zwijgen wordt opgelegd. Dit kan betekenen dat het slachtoffer niet de kans krijgt te zeggen wat hij wil, ook niet over de

49 Korver 2012, p. 221-223.

(22)

gevolgen.50 Voor de leek is het immers moeilijk te onderscheiden tussen wat wel geoorloofd

is en wat niet. Dat slachtoffers dit in de praktijk moeilijk vinden blijkt ook uit een evaluatie van het spreekrecht door het WODC.51 In de rechtszaal blijkt regelmatig voor te komen dat slachtoffers de grenzen van het spreekrecht onbewust overschrijden, met name op de strafeis wordt door het slachtoffer in de praktijk vrijwel altijd expliciet ingegaan.52

Zoals in hoofdstuk 2 naar voren is gekomen, kan de rechter de ernst van de gevolgen van het feit voor het slachtoffer mee laten wegen bij het bepalen van de strafmaat. Toch is het niet toegelaten dat het slachtoffer over de strafeis een directe uitspraak doet. Als hij dat onderwerp aansnijdt, loopt hij het risico dat de rechter hem het woord ontneemt. Hoe belangrijk de strafeis voor slachtoffers is, is recent in de praktijk gebleken bij de strafzaak tegen Milen Y., die werd vervolgd voor het doodrijden van een 13-jarige jongen.53 Na het horen van de strafeis van het Openbaar Ministerie (werkstraf van 240 uur), kwam het tot een handgemeen in de rechtszaal. De nabestaanden van het slachtoffer waren totaal verrast en geschokt door de in hun ogen lage eis.54 Zelf konden zij over de strafeis niets inbrengen en in eerdere gesprekken met de officier van justitie hadden zij naar eigen zeggen geen indicatie van de te verwachten straf gekregen.

Weliswaar mogen slachtoffers over de strafeis geen directe uitspraak doen, hun verklaring kan bij het bepalen van de straf door de rechter wel worden meegewogen. Althans, dit wordt over het algemeen aangenomen. De Hoge Raad lijkt dit beeld te nuanceren in zijn uitspraak van 6 maart 2012.55 In deze zaak werd geklaagd over het feit dat het Hof de

slachtofferverklaring had gebruikt ter motivering van de strafoplegging. De Hoge Raad zegt hierover dat “aan de inhoud van de voorgelezen verklaring bruikbaarheid voor de beantwoording van de in art. 350 Sv vermelde vragen moet worden ontzegd”, maar gaat niet tot cassatie over aangezien “het Hof aan de inhoud van deze verklaring slechts een zeer beperkt gewicht heeft toegekend, dat niet verder gaat dan een accentuering van het beeld dat reeds uit het dossier was verkregen” (ro. 3.8.2). Cleiren schrijft in haar annotatie bij het arrest dat de Hoge Raad hiermee een te beperkte interpretatie van de wettelijke regeling geeft, in haar ogen biedt die wel degelijk ruimte voor gebruik van de slachtofferverklaring ter

50 Lens e.a. 2010, p. 9-10. 51 Lens e.a. 2010, p. 86. 52 Lens e.a. 2010, p. 80. 53 Stoker 2013.

54 Van der Bol 2013.

(23)

motivering van de strafoplegging.56 Een goede lezing van het arrest kan echter ook tot een

minder vergaande conclusie leiden. In deze zaak betrof het een abusievelijk opgeroepen slachtoffer, die niet tot de kring van spreekgerechtigden hoorde. In het licht van die fout ziet de Hoge Raad in dit geval van cassatie af vanwege het beperkte gebruik van de verklaring. De Hoge Raad lijkt hiermee niet te beogen dat slachtofferverklaringen in het algemeen niet mogen bijdragen aan de strafmotivering. Hierover bestaat dus nog geen duidelijkheid, hoewel in de rechtswetenschap wordt aangenomen dat de eerstgenoemde uitleg (van Cleiren) juist is.57 Met betrekking tot schriftelijke slachtofferverklaringen bepaalde de Hoge Raad in zijn uitspraak van 6 november 2012 dat het Hof acht mocht slaan op een verklaring met daarin een passage die expliciet de gewenste straf benoemde.58 Het is niet duidelijk of daarmee een apart regime geldt voor schriftelijke verklaringen ten opzichte van het spreekrecht, of dat ook een uitspraak over de strafmaat ter zitting toelaatbaar is.

Een probleem dat gerelateerd is aan de hierboven besproken beperkingen is de secundaire

victimisatie. Dit begrip is in de wetenschap ontwikkeld met betrekking tot het optreden van

slachtoffers als getuige.59 Met name in zedenzaken kan dit voor het slachtoffer erg heftig en emotioneel zijn, zodat die zich opnieuw slachtoffer voelt, maar dan van het strafrechtelijk systeem. Voor de toepassing van dit begrip op slachtoffers die gebruik maken van hun spreekrecht, moet gekeken worden naar de eerdergenoemde beperkingen daarvan en de verwachtingen die een slachtoffer zou kunnen hebben. Zoals gezegd kan een slachtoffer, die over het algemeen een leek is, moeilijk inschatten wat hem te wachten staat, wat hij wel en niet mag en wat de uitkomst van zaak zou kunnen zijn. Daarbij kan het spreken ter terechtzitting erg emotioneel zijn. Als het spreekrecht dan beperkt of onderbroken wordt, de straf lager uitvalt dan verwacht of als de verdachte zelfs wordt vrijgesproken, kan dat frustraties opleveren. Ook dit is aan te merken als een vorm van secundaire victimisatie.60 Een directer en evidenter voorbeeld van secundaire victimisatie bij slachtoffers doet zich voor in de situatie dat een slachtoffer alsnog wordt beëdigd als getuige, bijvoorbeeld als hij zich (al

56 Noot nr. 4 bij Hoge Raad 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR1149, NJ 2012,367. 57 Zie bijvoorbeeld de annotatie van Borgers bij Hoge Raad 6 november 2012,

ECLI:NL:HR:2012:BX8471, NJ 2013, 86.

58 Hoge Raad 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8471, NJ 2013, 86. 59 Goodey 2005, p. 157.

(24)

dan niet onbedoeld) heeft uitgelaten over de schuldvraag.61 In dat geval krijgt het slachtoffer

alsnog te maken met een ondervraging, wat erg heftig kan zijn.

Victimoloog Van Dijk bespreekt in zijn artikel de mogelijkheid van secundaire victimisatie met betrekking tot slachtoffers die niet optreden als getuige, maar gebruik maken van hun spreekrecht. Hij stelt dat zeker niet elk slachtoffer met secundaire victimisatie te maken zal krijgen.62 Met name “een angstig en kwetsbaar slachtoffer” zal hier last van hebben, maar om het gemiddelde slachtoffer als zodanig te beschouwen is een stereotypering volgens Van Dijk. Veel slachtoffers vallen in een andere categorie: die van “de boze overlever”. Dit type zal geen last hebben van secundaire victimisatie aangezien hij op zoek is naar een manier om zijn woede jegens de dader te kunnen uiten, waarvoor het strafproces een geschikt middel is, zo betoogt Van Dijk. Voor deze groep kan echter wel het probleem optreden dat een gebrek aan procedurele rechtvaardigheid ontstaat doordat het strafproces in hun ogen juist een ongeschikt middel blijkt voor het uiten van hun woede. 63

Slachtofferhulp Nederland (SHN) noemt de beperkte vorm van het spreekrecht een van de voornaamste tekortkomingen in het huidige systeem van slachtofferparticipatie ter terechtzitting.64 SHN streeft naar een zogenaamd “spreekrechtplus”, waarbij het slachtoffer zich niet alleen mag uitlaten over de gevolgen, maar ook expliciet over de strafmaat en zelfs over het feit en over de verdachte. Deze wijziging zou volgens SHN zinvol zijn en tegemoet komen aan de belangen van slachtoffers. Staatssecretaris Teeven lijkt geluisterd te hebben naar de wensen van SHN. Het nieuwe wetsvoorstel beoogt de invoering van een adviesrecht voor slachtoffers, wat inhoudelijk exact overeen lijkt te komen met het door SHN voorgestelde spreekrechtplus. Dit wetsvoorstel lijkt op het eerste oog de hiervoor besproken beperkingen voor het grootste deel weg te nemen, zodat ook een einde aan de onduidelijkheid voor slachtoffers zou kunnen komen. In hoeverre het voorstel inderdaad alle problemen wegneemt die slachtoffers op dit moment ervaren, komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 4.

61 Corstens 2011, p. 624.

62 Van Dijk 2009, p.24.

63 Letschert & Pemberton 2012.

64 ‘Spreekrecht plus komt tegemoet aan behoeften slachtoffers’,

http://www.slachtofferhulp.nl/Actueel/Spreekrechtplus-komt-tegemoet-aan-behoefte-slachtoffers/, geraadpleegd op 13 oktober 2014.

(25)

3.2. De verdachte

Bij de overwegingen die zijn voorafgegaan aan invoering van het spreekrecht voor slachtoffers hebben de rechten en belangen van verdachten altijd een rol gespeeld. Uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken dat het slachtofferspreekrecht bewust beperkt is om het evenwicht in de rechtszaal zo min mogelijk te verstoren. De problemen die desondanks zijn ontstaan worden hieronder besproken. Deze informatie is nodig om de vragen te kunnen beantwoorden of, en zo ja in welke mate, de rechtspositie van verdachten verslechtert of verbetert en of verdachten beter af zouden zijn bij plaatsing van het slachtofferspreekrecht in de tweede fase.

Een verdachte wordt geconfronteerd met een vervolgingsinstantie die weliswaar uitgaat van zijn onschuld (in ieder geval formeel), maar die er actief naar streeft zijn schuld aan te tonen. Het onderzoek ter terechtzitting is voor de verdachte een cruciaal moment, daar worden de argumenten van de verdediging en die van het openbaar ministerie tegen elkaar afgewogen door de onpartijdige rechter. Vóór de invoering van het spreekrecht werd al geëxperimenteerd met schriftelijke slachtofferverklaringen. Een proef in 2002 waarbij slachtoffers werd toegestaan zich op deze manier uit te laten over de gevolgen van het delict leverde zowel vanuit het openbaar ministerie als vanuit de rechtspraak kritiek op.65 Het verlenen van meer voorzieningen voor het slachtoffer werd door sommigen toen gezien als een afleiding van de “daadwerkelijke strafrechtelijke taakstelling”. Ook bestonden er zorgen om de ‘verpersoonlijking’ van het strafproces, iets dat afbreuk zou kunnen doen aan neutraliteit van rechters. Bij de proef kwam naar voren dat de verklaring nadrukkelijk niet zou mogen worden gebruikt als bewijsmiddel, noch als middel om aan de verdachte een bekentenis te ontlokken.

Tegen invoering van het spreekrecht bestond bij de magistratuur weerstand omdat daarmee de objectiviteit van het strafproces zou worden aangetast. De belangrijkste waarborg tegen beïnvloeding van rechters is de beperking van het spreekrecht tot de gevolgen van het feit. Het idee was dat op die manier de beantwoording van de schuldvraag objectief kan blijven. Dat slachtoffers alsnog invloed uitoefenen op de beantwoording van de schuldvraag is echter niet uitgesloten. De zitting die altijd zo objectief mogelijk is gehouden, wordt immers onvermijdelijk emotioneler.

65 Kelk 2003, p. 95.

(26)

In de voorgaande hoofdstukken is het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2011 al besproken. Hieruit kon worden afgeleid dat slachtoffers via hun verklaring bewijs kunnen leveren door deze te laten toevoegen aan het dossier. Wat de gevolgen zijn van dit arrest is niet geheel duidelijk, maar deze methode zou problematisch kunnen zijn. Als bewijs op deze manier door het slachtoffer aangeleverd zou mogen worden, dan zou de verdediging geen adequate mogelijkheid hebben dat bewijs te weerleggen. Voor een slachtofferverklaring geldt immers niet dat die onder ede is gedaan, terwijl het slachtoffer op dat moment wel als een ‘pseudo-getuige’ optreedt.66 Het ondervragingsrecht zoals dat voor getuigen geldt, bestaat niet bij slachtoffers. Dit is een bewuste keuze geweest ter bescherming van slachtoffers; om onheuse bejegening, met secundaire victimisatie als gevolg, te voorkomen. Deze regeling brengt echter niet met zich mee dat het onmogelijk is het slachtoffer als getuige te horen. Borgers schrijft hierover dat er twee situaties denkbaar zijn waarin het slachtoffer als nog beëdigd zou kunnen worden.67 Ten eerste kan hiervoor worden gekozen als ernstige twijfels ontstaan over het waarheidsgehalte van de verklaring. Ten tweede kan het slachtoffer alsnog als getuige worden gehoord als hij in zijn verklaring zaken bespreekt die van invloed zijn op de bewijsvraag. Tegen een slachtoffer dat zijn boekje flink te buiten gaat, kan de verdachte op deze manier beschermd worden. In minder evidente gevallen van overschrijding van de grenzen van het spreekrecht is evenwel denkbaar dat de rechter ervoor kiest om het slachtoffer in bescherming te nemen, om secundaire victimisatie (en vertraging van de zitting) te voorkomen. Het blijft dus per zaak precair om de grenzen van het spreekrecht in de gaten te houden en de rechten en belangen van verdachte en slachtoffer tegen elkaar af te wegen, waarbij het risico van het schenden van de belangen van één van de (of beide) partijen altijd op de loer ligt.

In het voorgaande is de rol van het slachtoffer als pseudo-getuige besproken. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat het slachtoffer optreedt als schaduw-officier. Dit kan gebeuren als hij zich expliciet uitlaat over de strafmaat. Zoals eerder besproken is dit op basis van de wettelijke regeling niet de bedoeling. Toch heeft de Hoge Raad ook hiervoor de deur open gezet, in zijn uitspraak van 6 november 2012.68 De in deze zaak ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring bevatte een passage waarin expliciet werd ingegaan op de gewenste straf. De Hoge Raad bepaalde dat het het Hof vrij stond op de inhoud van die

66 Claassens 2012, p. 251. 67 Corstens 2011, p. 624.

(27)

verklaring acht te slaan. Deze discrepantie tussen de bedoeling van de wetgever en de praktijk levert onduidelijkheid op voor de positie van de verdachte ten opzichte van de bevoegdheden van het slachtoffer. De verdachte moet zich immers al verweren tegen de eis van de officier van justitie, in deze situatie komt daar de wens van het slachtoffer bij waaraan de rechter gevolgen kan verbinden zonder een formele regeling op dat gebied.

Een laatste kwestie die hier bespreking behoeft, vloeit niet voort uit het spreekrecht voor slachtoffers, maar is wel relevant voor deze scriptie. In de huidige situatie kan een probleem ontstaan rond het toelaten van een vordering benadeelde partij ter terechtzitting. Om dit toe te lichten is een voorbeeld nodig.

Bij een inbraak in een winkel is de volledige kluis gestolen. De verdachte beroept zich ter zitting op zijn zwijgrecht, de advocaat betoogt dat er te weinig bewijs is om zijn cliënt te kunnen veroordelen. Namens de winkel is er een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de inhoud van de kluis à €25.000,-. Dit is echter niet het bedrag dat de verdachte in de kluis heeft aangetroffen, hij vond slechts €10.000,-.

De verdachte in de bovenstaande casus staat nu voor een dilemma: als hij de vordering wil tegenspreken, bekent hij daarmee zijn betrokkenheid bij het feit; als hij echter blijft zwijgen, loopt hij het risico dat hij bij een veroordeling €15.000,- meer moet betalen dan hij heeft gestolen. Voor dit probleem bestaat in het huidige systeem geen adequate oplossing, terwijl het de belangen van de verdachte ernstig kan schaden.

3.3. Conclusie

De problemen die bestaan voor slachtoffers zijn in te delen in 2 categorieën: gebrek aan erkenning en onduidelijkheid. Onder gebrek aan erkenning wordt verstaan dat slachtoffers zich te veel beperkt kunnen voelen in de huidige regeling. Ze mogen zich over veel zaken niet uitlaten en hebben geen invloed op de strafoplegging of de schuldvraag. Dit beperkte systeem zorgt daarnaast voor veel verwarring en onduidelijkheid. In de rechtspraak zijn de grenzen van de slachtofferverklaring nog niet duidelijk afgebakend. De Hoge Raad lijkt steeds een andere maatstaf te hanteren zodat de arresten lastig te interpreteren zijn. Buiten de wettelijke regeling om en in tegenspraak met de bedoeling van de wetgever lijkt de Hoge Raad mogelijkheden te creëren voor slachtoffers om bewijs te leveren en om zich uit te laten over

(28)

de straftoemeting. Deze problemen kunnen bij slachtoffers leiden tot het gevoel dat zij tekort zijn gedaan, een gebrek aan vertrouwen in de procedurele rechtvaardigheid en tot secundaire victimisatie.

De positie van verdachten heeft onder dezelfde onduidelijkheid te leiden. Er is niet duidelijk hoe ver slachtoffers in hun verklaring mogen gaan en wat de gevolgen zijn als de grenzen van het spreekrecht worden overschreden. Dit terwijl de verdachte in dat stadium een gevoelige positie heeft, aangezien zijn schuld nog niet is bewezen. Een objectieve behandeling van zijn zaak, volgens de wettelijke regels die dat moeten waarborgen, is het voornaamste belang van de verdachte. Door elke stap naar meer vrijheid voor slachtoffers komt de objectieve behandeling van de zaak meer in het gedrang.

(29)

Hoofdstuk 4 Het wetsvoorstel adviesrecht slachtoffers

In de voorgaande hoofdstukken zijn de belangen van slachtoffers en verdachten besproken en is een beeld geschetst van de huidige situatie. De inhoud van het wetsvoorstel adviesrecht69 en de betekenis ervan voor de verschillende betrokkenen wordt in dit hoofdstuk toegelicht. Daarbij komen niet alleen de gevolgen voor slachtoffers en verdachten aan bod, maar ook wat het wetsvoorstel betekent voor de officier van justitie, de rechter en voor het onderzoek ter terechtzitting in het algemeen. De voor deze scriptie relevante elementen van het wetsvoorstel zullen hieronder achtereenvolgens worden besproken. Het gedeelte van het wetsvoorstel dat een verandering beoogt in het schadefonds geweldsmisdrijven blijft in het kader van deze scriptie buiten beschouwing, nu het niet van belang is voor het adviesrecht of het tweefasenproces.

4.1. Het adviesrecht

De kern van het wetsvoorstel bestaat uit het toevoegen van een achtste lid aan artikel 51e Sv. 70 Uit dit lid blijkt de inhoud van het adviesrecht: slachtoffers en andere

spreekgerechtigden kunnen de rechtbank adviseren over de beantwoording van alle vragen van artikel 350 Sv. In de uitoefening van het adviesrecht mag dus worden ingegaan op de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert, de strafbaarheid van de verdachte en de oplegging van straf of maatregel. Bij het uitbrengen van het advies heeft het slachtoffer, net als bij het spreekrecht, de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een raadsman. Dit is in het wetsvoorstel niet verder geregeld; naar de mening van de staatssecretaris is het primair de bedoeling dat het adviesrecht door het slachtoffer zelf wordt uitgeoefend.71 Voor slachtoffers

69 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html.

70 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 2.

71 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 18-19.

(30)

die desondanks willen kiezen voor bijstand door een raadsman is de huidige regeling, neergelegd in artikel 44 wet op de rechtsbijstand, volgens staatssecretaris Teeven voldoende.

In het wetsvoorstel wordt expliciet de keuze gemaakt voor een apart geregeld adviesrecht, in plaats van het opheffen van de grenzen van het bestaande spreekrecht. De reden hiervan is dat het mogelijk moet blijven om van het spreekrecht gebruik te maken zonder het risico te lopen om als getuige te worden beëdigd.72 Het slachtoffer moet een overweging kunnen maken of hij zich beperkt tot het spreekrecht ofwel een uitgebreid advies geeft. In het vorige hoofdstuk is al besproken dat in de huidige situatie bij slachtoffers lang niet altijd helder is wat de grenzen van het spreekrecht zijn. De staatssecretaris is zich hiervan bewust en zoekt de oplossing bij uitgebreide en duidelijke informatie vanuit het openbaar ministerie, opdat slachtoffers goed op de hoogte zijn van de grens tussen spreek- en adviesrecht en van de gevolgen van de keuze voor uitoefening van het adviesrecht.73

In het rapport Naar een tweefasenproces?, dat aan het wetsvoorstel vooraf ging en waarnaar wordt verwezen in de Memorie van Toelichting, wordt een uitgebreid spreekrecht met name vanuit materieelrechtelijk perspectief bezien.74 De onderzoekers omschrijven de hoofddoelstelling van het strafproces als: een juiste toepassing van het materiële strafrecht.75 Dit valt uiteen in het bewerkstelligen dat schuldigen worden gestraft en het voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. Als mogelijk voordeel van het toelaten van uitspraken over de schuld en straftoemeting wordt door de onderzoekers allereerst genoemd dat daardoor nieuwe gegevens of inzichten naar voren zouden kunnen komen, die zonder het slachtoffer wellicht niet ter sprake zouden komen. Het belangrijkste nadeel dat daar tegenover staat is het risico dat de rechter door het adviesrecht oneigenlijk beïnvloed zou kunnen worden, met als mogelijk gevolg een onterechte bewezenverklaring of strafoplegging. Uit het onderzoek blijkt dat onder strafrechtprofessionals scepsis heerst ten aanzien van de meerwaarde van een adviesrecht ter zitting. De mogelijkheden die nu al bestaan (zoals slachtoffergesprekken en de schriftelijke verklaring) zijn volgens de meeste geïnterviewden voldoende en voor een zinnige bijdrage schiet de juridisch inhoudelijke kennis van slachtoffers tekort.

72 Letschert & Pemberton 2012.

73 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en- publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van-het-spreekrecht.html, p. 19.

74 Keulen e.a. 2013, p. 293-302. 75 Keulen e.a. 2013, p. 22.

(31)

Van de in hoofdstuk 2 besproken belangen van slachtoffers komt in het adviesrecht bij uitstek het uitoefenen van invloed op het strafproces terug. Voor het spreekrecht geldt dat formeel nauwelijks invloed uitgeoefend kan worden op de uitkomst van het proces aangezien slechts over de gevolgen van het feit mocht worden gesproken. Het adviesrecht kent deze beperkingen theoretisch niet. De bedoeling ervan lijkt juist te zijn om slachtoffers en andere spreekgerechtigden een mogelijkheid te bieden om de uitkomst van het strafproces te beïnvloeden. Daarmee staat echter niet vast dat dat in de praktijk ook daadwerkelijk mogelijk zal zijn. Zowel de officier van justitie als de rechter bepalen hun straf grotendeels aan de hand van richtlijnen en oriëntatiepunten die zijn opgesteld om rechtsgelijkheid te creëren (BOS-Polaris en LOVS). Ook is het moeilijk voorstelbaar dat het slachtoffer, naast de rechtsgeleerde officier van justitie, rechter en advocaat van de verdachte, nog iets kan toevoegen aan de juridische overwegingen die ten grondslag liggen aan de beantwoording van de overige vragen van artikel 350 Sv. Daarvoor is een goede kennis nodig van de vereiste bestanddelen voor de kwalificatie van strafbaar feit en van de verschillende strafuitsluitingsgronden. Alleen voor de bewezenverklaring is die kennis in minder mate nodig, daarvoor is feitelijke informatie van groter belang. Het verschaffen van die informatie is juist de belangrijkste rol van een getuige en, zoals hierboven al werd genoemd, daarvoor bestaan al andere modaliteiten.

Ten aanzien van de vraag in hoeverre slachtoffers daadwerkelijk de mogelijkheid zullen hebben om invloed uit te oefenen op de uitkomst van het strafproces, speelt nog een kwestie. Aangenomen mag worden dat het de bedoeling van de wetgever is dat slachtoffers daadwerkelijk invloed zullen krijgen op de uitkomst van het proces. Een adviesrecht waarbij die mogelijkheid niet effectief bestaat kan vanuit het oogpunt van slachtoffers immers slechts worden gezien als een soort placebo-adviesrecht dat, ondanks het gebrek aan praktische waarde, een therapeutische functie pretendeert te hebben. Zoals bleek in hoofdstuk 3 kunnen door de teleurstelling over de uitkomst van een strafzaak bij slachtoffers frustraties ontstaan. Als slachtoffers verwachten het proces te kunnen beïnvloeden maar dat in de praktijk niet zo blijkt te zijn, bestaat het risico op secundaire victimisatie. 76

Een adviesrecht waarbij beïnvloeding wel effectief mogelijk is, roept echter een nieuwe vraag op: is het, vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid, wenselijk dat de uitkomst van een strafzaak mede afhankelijk wordt van de houding van het slachtoffer? Voor een antwoord hierop moet worden gekeken naar de strafdoelen. Bij twee daarvan kan het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mocht de aanvrager op één of meer van de hiervoor vermelde onderdelen niet in staat zijn dit zelf te doen, dan beschrijft en onderbouwt het college in het advies of dit met

Ik kom dan nu toe aan de vraag wat de implicaties zijn van deze analyse voor de positie van de gedupeerde partij in het strafproces en herstelrecht.. Mijn voorstellen zouden

Daarnaast moet de bevoegdheid letterlijk worden uitgelegd, en deze spreekt niet over tijdelijke benoemingen. Bovendien ging het niet om tijdelijke aanstellin- gen, maar

In mijn eerdere Legal Update heb ik aangegeven dat hoewel bij verschillende arbitrage instituten in Nederland al wel in het Engels wordt geprocedeerd, dit tot

De volgende vragen gaan over de verwachtingen die u had over het opstellen van de schriftelijke slachtofferverklaring en/of het spreken tijdens de zitting, evenals over de

Dit betreft onder meer de gronden die zijn opgesomd voor het weigeren van een verzoek van toegang tot een basisbankrekening; de aanvrager houdt reeds een betaalrekening aan bij

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

Als wetsvoorstellen niet op een adequate analyse van de praktijk zijn gebaseerd, blijven zij wellicht zonder effect, of hebben zij effecten die tegengesteld zijn aan het doel van