• No results found

Hoofdstuk 4 Het wetsvoorstel adviesrecht slachtoffers

4.3. Overige elementen van het wetsvoorstel

In artikel 302 lid 5 wordt het slachtoffer de mogelijkheid geboden in zijn advies te kennen te geven dat het onderzoek aanvulling behoeft. Hiervoor geldt een noodzakelijkheidscriterium: de rechtbank moet beoordelen of het uitvoeren van nader onderzoek in het belang van de waarheidsvinding strikt noodzakelijk is. In de memorie van toelichting wordt hieraan toegevoegd dat het criterium door de rechter strenger gehanteerd kan worden dan bij verzoeken van de verdediging.88 Daarbij wordt niet verduidelijkt hoe streng de rechterlijke toets zou moeten zijn. Voor de verdachte bestaat, na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, geen apart artikel waarin de mogelijkheid van een verzoek tot aanvullend onderzoek is vastgelegd.89 De verdachte zal zich moeten wenden tot de zittingsrechter, die op grond van artikel 316 Sv aanvullend onderzoek kan laten doen door de rechter-commissaris. Ook hiervoor geldt een noodzakelijkheidstoets. Dit houdt in dat het onderzoek relevant moet zijn voor de uitkomst van het geding90 en dat het onderzoek ter terechtzitting daartoe niet of minder geschikt is.91 Hieraan kan nog worden toegevoegd dat dit geen absoluut criterium betreft. De zittingsrechter kan een afweging maken tussen de noodzakelijkheid van het onderzoek enerzijds en het belang van een ononderbroken zitting anderzijds.92

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat een verzoek van het slachtoffer om aanvullend onderzoek in ieder geval relevant moet zijn voor de uitkomst van het geding. Een striktere uitleg zou kunnen neerkomen op de eis dat het onderzoek essentieel is voor de uitkomst van het geding. Ook kan worden aangenomen dat een dergelijk verzoek makkelijker afgewezen zal kunnen worden na een afweging tegen het belang van een ononderbroken onderzoek. De praktijk zal moeten uitwijzen in welke gevallen een verzoek van het slachtoffer wordt toegewezen. De tekst van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting doet vermoeden dat het voor het slachtoffer om een beperkte mogelijkheid gaat.

De regeling met betrekking tot uitdrukkelijk onderbouwde standpunten wordt, door een wijziging van artikel 359, tweede lid, uitgebreid naar standpunten die door de

88 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van- het-spreekrecht.html, p 21.

89 Op grond van artikel 182 Sv kan de verdachte onderzoekswensen indienen bij de rechter-

commissaris. Dit artikel is echter niet van toepassing na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Zie Rechtbank Rotterdam 28 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ7282, NJFS 2013/124.

90 Hoge Raad 7 februari 1995, LJN ZC9955, NJ 1995, 277. 91 Wöretshofer 2013.

spreekgerechtigde zijn geformuleerd in het uitgebrachte advies. 93 Dit betekent voor de rechter

dat hij ook op standpunten van het slachtoffer zal moeten reageren in zijn vonnis. Op grond van (het onveranderde) lid 8 van dit artikel levert het nalaten van de motivering nietigheid op. Voor de verdachte en de officier van justitie betekent dit dat zij in hoger beroep en in cassatie het vonnis op deze grond kunnen aanvechten. Het slachtoffer kan dit echter niet, op grond van artikel 404 en 427 Sv staat die mogelijkheid alleen voor de verdachte en de officier open. Dat betekent dat het slachtoffer (of een andere spreekgerechtigde) geen mogelijkheden heeft om deze regel zelfstandig af te dwingen. De enige optie die hij heeft is de officier van justitie te verzoeken hoger beroep dan wel cassatie in te stellen. Als er verder voor het Openbaar Ministerie geen redenen zijn om in hoger beroep te gaan, lijkt het onwaarschijnlijk dat het slachtoffer het OM er alsnog toe kan bewegen dat namens hem te doen. Dat kost immers voor zowel het OM als de rechterlijke macht veel tijd en geld.

4.4. Conclusie

Over het algemeen kan over het wetsvoorstel gezegd worden dat er nog erg veel onduidelijkheid is. Niet alleen over de mogelijke gevolgen, waarover praktisch geen enkel wetsvoorstel volledig duidelijkheid biedt, maar ook over de ratio achter verschillende voorgestelde wijzigingen. De Memorie van Toelichting biedt nauwelijks antwoorden op de vragen die het voorstel oproept en het door staatssecretaris aangehaalde rapport Naar een

tweefasenproces? is, zoals de titel al doet vermoeden, met name gericht op de voor- en

nadelen van het invoeren van het tweefasenproces. De uitbreiding van het spreekrecht wordt weliswaar ook besproken, maar slechts aan de hand van interviews met enkele strafrechtprofessionals.

Twee kwesties zijn met name van belang. Ten eerste of en in hoeverre daadwerkelijk invloed uitgeoefend kan worden door slachtoffers. Als die invloed beperkt of non-existent is, rijst de vraag wat de functie van het adviesrecht nog is, behalve een doekje voor het bloeden voor slachtoffers. Dit kan bij slachtoffers leiden tot teleurstelling en tot secundaire victimisatie. Als er wel sprake is van invloed, is de vraag of dat wel wenselijk is. De rechtsgelijkheid en daarmee de rechtvaardigheid van de rechtspraak doet het eerder kwaad dan goed. Eén van de mogelijke voordelen betreft de informatievoorziening: het slachtoffer

93 Wetsvoorstel ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

(inclusief MvT), online gepubliceerd op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/kamerstukken/2013/10/05/wetsvoorstel-wetboek-van-strafvordering-ter-aanvulling-van- het-spreekrecht.html, p. 3-4.

zou nieuwe inzichten naar voren kunnen brengen. Vanuit het perspectief van slachtoffers kan als een voordeel worden gezien dat zij zich meer serieus genomen kunnen voelen doordat ze een grotere rol krijgen in het strafproces.

Een tweede kwestie is de rechtsbescherming van de individuele verdachte. Het adviesrecht betekent een mogelijke achteruitgang van twee belangrijke onderdelen van het recht op een eerlijk proces: de onschuldpresumptie en het recht op het horen van getuigen. Terwijl de verdachte tot aan de einduitspraak nog voor onschuldig moet worden gehouden, staat het slachtoffer niets in de weg om daaraan voorbij te gaan. Het adviesrecht biedt in die zin geen beperkingen zodat verdachten afhankelijk zijn van het ingrijpen van individuele rechters. Dat rechters in hun beslissing daadwerkelijk worden beïnvloed door de verklaring van het slachtoffer staat niet vast, maar de mogelijkheid tot beïnvloeding wordt wel gecreëerd. Daarnaast wordt het horen van de spreekgerechtigde als getuige in het voorstel weliswaar formeel geregeld, maar de bescherming is niet van hetzelfde niveau als bij ‘reguliere’ getuigen. Zo zijn slachtoffers, in tegenstelling tot getuigen, op de hoogte van het dossier en aanwezig bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.

Naast de onduidelijkheid rond de ratio en de gevolgen van het wetsvoorstel, kan dus gesteld worden dat het adviesrecht op meerdere vlakken een achteruitgang voor de kwaliteit van de rechtspraak betekent en dat de positieve effecten voor slachtoffers beperkt lijken. Daarbij is het wonderlijk dat het wetsvoorstel adviesrecht volgt op een onderzoek van het WODC (Naar een tweefasenproces?) waarin aan de toegevoegde waarde van een uitbreiding van het spreekrecht juist ten zeerste wordt getwijfeld. Verder wordt in het rapport vooral onderzocht of een tweefasenproces haalbaar en wenselijk is. Nu de staatssecretaris heeft besloten niet voor een tweefasenproces te kiezen, rest nog de vraag of een splitsing niet toch een oplossing zou kunnen bieden voor de tot nu toe genoemde en gesignaleerde problemen. Deze vraag zal in het volgende hoofdstuk worden behandeld.