• No results found

Iedere gemeente in Nederland heeft het recht haar eigen verordeningen op te stellen. Voor een aantal situaties zijn voorbeelden ontworpen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Vaak stellen de gemeenten hun verordeningen dan in overeenstemming met het model op. Voor de zorg van monumenten kunnen gemeenten gebruik maken van het model

Erfgoedverordening. In dit model staat dat een gemeentelijk monument een zaak of terrein is, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of

cultuurhistorische waarde (artikel 1a). Deze selectiecriteria zijn niet verder uiteengezet. Wat betreft aanwijzing kan het college, als dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als monument. Het college dient advies in te winnen bij de (gemeentelijke) erfgoedcommissie. Ook kan het college een bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek instellen ten behoeve van de aanwijzing. De aanwijzing kan niet gelden op een goed dat al rijksmonument of provinciaal monument is.82

Het model erfgoedverordening van de VNG wordt door veel gemeenten (op enkele aanpassingen na) vrijwel volledig overgenomen. Dit is het geval voor de gemeente

Haarlemmermeer. Interessant is het om te kijken welke gemeenten de modelverordening niet (geheel) overnemen en op welke punten zij verschillen, met name op het gebied van het aanwijsbeleid. In deze casestudy zal ik de modelverordening vergelijken met die van de gemeente Amsterdam en Nijmegen en kijken naar de criteria en regels voor het aanwijzen van interbellum monumenten. Opvallend is ook dat er ook gemeenten zijn die geen gemeentelijke monumentenlijst kennen zoals Lelystad, Almere en Zeewolde (New Towns). Feit is dat elk van deze gemeenten wel met een ontwikkeling van een gemeentelijke monumentenlijst bezig is.83

De regels voor de aanwijzing voor een gemeentelijk monument zijn in de model erfgoedverordening hetzelfde als beschreven in de erfgoedverordening van de gemeente Haarlemmermeer. In de gemeente Amsterdam wordt de Commissie Welstand en Monumenten om advies gevraagd, die geadviseerd wordt door Bureau Monumenten en Archeologie (BMA). Daarnaast dient de eigenaar en zakelijk gerechtigde te worden gehoord. Het college kan bepalen dat een beschrijving wordt opgesteld. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht tot het opstellen van een beschrijving dan wel mee te werken aan het opstellen van een beschrijving.84 De Commissie Welstand en

Monumenten heeft twaalf weken de tijd om op het adviesverzoek tot aanwijzing van het college

82 Erfgoedverordening Gemeente Haarlemmermeer 2011, artikel 3.1-3.6.

83http://www.samflevoland.nl/beleidseffectiviteit/gebouwd-erfgoed/totstandkoming-monumentenlijst 84 Erfgoedverordening Amsterdam 2015, artikel 3.1-3.6.

te reageren. Het model geeft hiervoor maar acht weken de tijd. Het college (Amsterdam) beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie voor Welstand en

Monumenten, maar in ieder geval binnen 32 weken na datum van de aanvraag tot aanwijzing. In het model is dit respectievelijk 8 en 16 weken (artikel 5 van beide verordeningen).

De architectonische kwaliteit van gebouwen in Amsterdam wordt in een opklimmende waardering aangeven in orde 3, orde 2 en orde 1. Rijksmonumenten en gemeentelijke

monumenten vallen onder orde 1. Het uitgangspunt van de gemeente is behoud en restauratie van orde 1 panden. Orde 2 panden zijn bouwwerken van vóór 1940, die vanwege hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als

toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Uitgangspunt bij orde 2 panden is net als bij orde 1 panden behoud en restauratie. Orde 3 panden zijn bouwwerken van vóór 1940, die wat schaal en detaillering betreft, passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Binnen de orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Op basis van een

kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud het uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of

sloop/nieuwbouw mogelijk is. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Van orde 3 zijn tevens panden uit de periode tussen 1940 en 1970 die in

cultuurhistorisch, architectuurhistorisch of, in zeldzame gevallen, stedenbouwkundig opzicht een positieve bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit of op andere wijze een positieve betekenis hebben voor de stad.85 De ordebepaling is van toepassing in alle stadsdelen, maar in stadsdeel Zuidoost zijn geen gebouwen de een bepaalde orde hebben toegewezen. Interbellum gebouwen komen in aanmerking voor alle drie de ordegradaties.

De gemeente Nijmegen heeft in de Monumentenverordening 2012 het begrip monument ten opzichte van Amsterdam en het model met een extra lid omschreven. Een monument kan ook alle zaken en terreinen bevatten die van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terreinen verbonden geschiedkundige herinneringen. Daarnaast zijn er twee gradaties

monumenten: gemeentelijk monument en bouwhistorisch monument. Het verschil zal later worden verklaard. Daarnaast zijn in het gemeentelijk monumentenregister ook stadsbeelden, stadsbeeldobjecten en identiteitsbepalende objecten opgenomen. In de gemeente Nijmegen wordt de Commissie Beeldkwaliteit om advies gevraagd. Van het aanwijsverzoek wordt

schriftelijk mededeling gedaan aan de eigenaar, aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de

kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. In Nijmegen heeft de Commissie Beeldkwaliteit conform het model 8 weken de tijd om op het adviesverzoek tot aanwijzing van het college te reageren. Het college doet met betrekking tot kerkelijke monumenten geen voorstel als bedoeld in het tweede lid dan nadat de eigenaar is uitgenodigd voor overleg. De gemeenteraad neemt een besluit binnen zesentwintig weken na de datum van terinzagelegging van het voorstel. Het college deelt een besluit van de raad tot aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument. Monumenten die na aanwijzing als bouwhistorie monument worden aangewezen als gemeentelijk monument worden geacht niet meer aangewezen te zijn als bouwhistorie

monument.86

In tegenstelling tot de modelverordening hanteren de gemeenten Amsterdam87 en Nijmegen88 duidelijk vastgelegde selectiecriteria voor het aanwijzen van monumenten. In Amsterdam gelden vijf selectiecriteria: de architectonische waarde, de stedenbouwkundige waarde, de cultuurhistorische waarde, de gaafheid/herkenbaarheid en de zeldzaamheid. In de handleiding worden de selectiecriteria nader gespecificeerd. Bij de architectonische waarde wordt een zaak bekeken op punten als bouwstijl, functionele/typologische ontwikkeling, bouwhistorische/esthetische kwaliteiten, interieur, oeuvre architect/kunstenaar en

pioniersfunctie. Bij de stedenbouwkundige waarde wordt er gekeken naar andere zaken. Van belang is of de zaak een essentieel onderdeel is van een in cultuurhistorisch opzicht belangrijk stedenbouwkundig of landschappelijk concept. De zaak dient onderdeel te zijn van een

historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol. De zaak dient van belang te zijn vanwege de wijze van verkaveling, inrichting en voorzieningen. Daarnaast heeft de zaak een bijzondere betekenis voor het aanzien van een stad, streek, dorp of wijk en is de zaak van belang vanwege de bijzondere kwaliteit van de bebouwing en de

(historische) ruimtelijke relatie met groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of

bodemgesteldheid. Voor de cultuurhistorische waarde wordt er gekeken of de zaak van belang is als bijzondere uitdrukking van culturele, sociaal-economische, technische, geestelijke,

geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling. Ook kan de zaak vanwege een plaatselijk, regionaal of landelijk historisch gegeven van belang zijn. Voor de gaafheid van een gebouw wordt gekeken naar ex- en interieur, de zaak als onderdeel van een complex en/of als onderdeel van een stedelijk, dorpse of landschappelijke omgeving. Bij de zeldzaamheid van een goed wordt rekening gehouden met het stedenbouwkundig, architectuurhistorisch,

bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht en het bijzondere ouderdom van een zaak.

86 Monumentenverordening Nijmegen 2012, Hoofdstuk 1 en 2.

87 Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk

beschermd stads- of dorpsgezicht.

In Nijmegen wordt er onderscheid gemaakt tussen bouwhistorie en gemeentelijke monumenten. Voor gemeentelijke monumenten zijn er vier criteria waaraan een bouwwerk aan moet voldoen. Deze criteria zijn architectuurhistorische criteria, bouwhistorische criteria, stedenbouwkundige criteria en cultuurhistorische criteria. Voor bouwhistorie monumenten zijn er slechts 2 criteria waaraan een bouwwerk moet voldoen, de bouwhistorische en

stedenbouwkundige criteria. Voor zowel gemeentelijke monumenten als bouwhistorie

monumenten worden de criteria gaafheid en zeldzaamheid meegewogen Dit ter verbijzondering van de vier bovenstaande criteria. Bij het aanwijzen van bouwhistorische monumenten zijn alleen de bouwsporen beschermd, maar niet de overige delen van het gebouw. Deze

bescherming verleent een gebouw dus een specifieke bescherming en legt een eigenaar dus minder beperkingen op dan een aanwijzing tot gemeentelijk monument.

Binnen deze criteria zijn enkele subcategorieën gedefinieerd om de criteria te

verduidelijken. Onder het architectonische criterium (het object als zodanig) vallen de volgende subcategorieën: bouwstijl, ontwerper, bouwtype, detaillering, interieur en bouwtechniek. Voor het bouwhistorische criterium (het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis) zijn de subcategorieën: bouw- en verbouwingssporen, materiaal (gebruik), bouwtechniek, structuur, wetenschappelijke bron en bouwhistorische verwachting. De subcategorieën van het stedenbouwkundige criterium (het object in zijn omgeving) zijn concept, gegroeid geheel, verkaveling, ensemble en silhouet. Ten slotte zijn de subcategorieën voor het cultuurhistorische criterium (het object in de geschiedenis) nederzettingenhistorie, historische waarde en het sociaal-economisch belang. Ook het extra criterium gaafheid kent subcategorieën: omgeving, hoofdvorm en detaillering. Zeldzaamheid is niet verder gespecificeerd.

In de gemeente Amsterdam staan er in totaal 1.618 objecten op de gemeentelijke monumentenlijst.89 Van deze objecten zijn van 609 objecten beschreven in welk jaar deze objecten zijn gebouwd. Van deze beschreven objecten zijn er 171 objecten gebouwd tijdens het interbellum. Dit is 28,08% van het totaal. In stadsdeel Zuid staan de meeste interbellum

monumenten op de lijst. Dit zijn er 76. Stadsdeel Zuid wordt gevolgd door Noord (38), West (31), Centrum (18), Oost (6) en Nieuw-West (2). Wat betreft het percentage van het totaal aantal objecten uit het interbellum, ten opzichte van monumenten die niet uit het interbellum komen, kent stadsdeel Noord het hoogste percentage, namelijk 84,44%. Stadsdeel Noord wordt gevolgd door Zuid (49,67%), West (36,90%), Oost (16,22%), Centrum (8,14%) en Nieuw-West (2,90%). In de gemeente Nijmegen staan er in totaal 1.014 objecten op de gemeentelijke

monumentenlijst.90 Van deze objecten zijn van 1.003 objecten beschreven in welk jaar deze objecten zijn gebouwd. Van deze beschreven objecten zijn er 98 objecten gebouwd tijdens het

89https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_gemeentelijke_monumenten_in_Amsterdam 90http://www.nijmegen.nl/gns/index/monumenten/on_rub.asp?id=g

interbellum. Dit is 9,77% van het totaal, een stuk minder in vergelijking met Amsterdam, maar meer dan in Haarlemmermeer (3,6%).

Concluderend zijn er in beide gemeenten geen criteria die het aanwijzen van interbellum objecten als gemeentelijk monument belemmeren. Ook in de modelverordening is dit geen belemmering. Objecten worden in beide gemeenten en in de model verordening überhaupt niet getoetst op leeftijd. Interbellum objecten kunnen in alle gevallen aangewezen worden als

gemeentelijk monument, mits het object voldoet aan de selectiecriteria. Deze selectiecriteria zijn in de modelverordening niet uitgebreid uiteengezet. Dit in tegenstelling tot de gemeenten Amsterdam en Nijmegen, waarbij zeer uitgebreide en gedefinieerde selectiecriteria van toepassing zijn.

4. Aanwijsbeleid van Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk (Engeland en