• No results found

Het kinder en familierechtelijk onderzoek

6.5.4 1 Voorlichting aan donorkinderen

6.7 Het kinder en familierechtelijk onderzoek

6.7.1 Inleiding

8

Uitgangspunt van de Wdkb is zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de verdragsrechtelijk 9

beschermde aanspraak van het kind op informatie over zijn afstammingsgeschiedenis; zie artikel 7 en 10

8 IVRK en artikel 8 EVRM. Deze artikelen brengen met zich mee dat op de Nederlandse Staat de 11

(positieve) verplichting rust om maatregelen te nemen die een kind zoveel als mogelijk in staat stellen 12

om te achterhalen wat zijn biologische afkomst is. De doelstelling van de Wdkb heeft eenzelfde inzet; 13

donorkinderen hebben vanaf hun zestiende jaar recht op de identiteit van hun donor. In het juridisch 14

deelonderzoek zoals uitgewerkt in hoofdstuk 2 is nagegaan in hoeverre de bestaande 15

toepassingspraktijk van de Wdkb de genoemde aanspraak van het kind toereikend effectueert. De 16

inzet van het deelonderzoek is te beoordelen of het Nederlands beleid inzake de verwerking van 17

donorgegevens bij kunstmatige bevruchting ‘kinderrechten-proof’ is en, zo daar gerechtvaardigde 18

twijfels over bestaan, wat de daarmee samenhangende knelpunten en problemen zijn en welke 19

maatregelen nodig zijn om de gesignaleerde kwesties op effectieve wijze het hoofd te bieden. Binnen 20

het deelonderzoek is gefocust op de positie van donorkinderen, donoren, wensouders en 21

zorgaanbieders. Daarom worden de navolgende bevindingen in relatie tot deze vier groepen 22

afzonderlijk toegelicht. 23

6.7.2 Het

24

donorkind

Eerbiediging van de artikelen 7 en 8 van het IVRK vergt onder andere dat Nederland waarborgt dat 25

een op nationaal recht gebaseerde institutionele verantwoordelijkheid voor het verzamelen en 26

beheren van identiteitsbestanddelen – waartoe ook donorgegevens gerekend kunnen worden – naar 27

behoren wordt ingevuld. Gelet op de in deze wetsevaluatie nog gesignaleerde lacunes in de 28

registraties bij klinieken, de tekortkomingen in het functioneren van de SDKB en het gebrekkige 29

toezicht op dat functioneren, bestaat gegronde reden tot bezorgdheid over de mate waarin 30

Nederland zijn kinderrechtelijke verplichtingen jegens donorkinderen nakomt. 31

Omdat het recht van het kind op kennis over de eigen afstamming geldt als een wezenlijk 32

bestanddeel van het recht van datzelfde kind op eerbiediging van zijn privésfeer en op eerbiediging 33

van de eigen identiteit, is de vraag hoe dit zich verhoudt tot het belang van de donor bij 34

instandhouding van zijn anonimiteit. Artikel 3 lid 2 Wdkb laat ruimte voor het onthouden van 35

afstammingsinformatie aan het donorkind indien zwaarwegende belangen van de donor dat met 36

zich brengen. Vooralsnog is evenwel onduidelijk hoe en aan de hand van welke maatstaven en 37

omstandigheden dergelijke belangen worden bepaald. Hiervoor is aanbevolen dat deze procedure zo 1

snel mogelijk zal moeten worden ingericht. 2

Gelet op de uit donorzwangerschappen voortkomende nieuwe gezinsvormen en familierechtelijke 3

vraagstukken rond ouderschap en ouderlijk gezag is het nodig om bij komende reguleringsinitiatieven 4

– bijvoorbeeld met betrekking tot ouderschap van donoren die in nauwe persoonlijke betrekking 5

staan tot hun donorkind, of in relatie tot juridisch meerouderschap – rekening te houden met de 6

kinderrechtelijke belangen van het donorkind, zoals ook aanbevolen door de Staatscommissie 7

Herijking Ouderschap. Tevens moet hierbij oog worden gehouden voor de positie van de donor en de 8

wensouder(s). 9

Vanwege de bij donorkinderen soms bestaande behoefte aan contact met de donor is het van belang 10

dat er naast medische screening ook psychosociale screening van donoren plaatsvindt. Deze 11

screening zou – naast de screening die plaatsvindt ten tijde van de donatie bij de kliniek – ook moeten 12

plaatsvinden voorafgaand aan het contact tussen donor en donorkind. Als gevolg van artikel 17 IVRK 13

dienen relevante inzichten naar aanleiding van de screening voor het donorkind toegankelijk te zijn, 14

zodat het kind de mogelijkheid heeft tot een geïnformeerde en weloverwogen keuze te komen over 15

de gebruikmaking van bestaande contactmogelijkheden. Bij keuzes volgend op een screening dienen 16

de verantwoordelijken voor de begeleiding op passende wijze rekening gehouden met de eigen 17

beleving en inbreng van het donorkind (artikelen 12 en 13 IVRK). Geconstateerd is dat er bij een 18

enkele kliniek behoefte is aan het opvragen van een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG); het 19

opvragen van een dergelijke verklaring is momenteel niet mogelijk omdat deze doelgroep niet is 20

opgenomen in de lijst van de Dienst Justis. 21

Aanbeveling 13: De minister dient er zorg voor te dragen dat de VOG voor donoren wordt toegevoegd 22

aan de lijst bij de Dienst Justis, zodat klinieken hun (aspirant-)donoren om deze 23

verklaring kunnen vragen. 24

Vanwege de doorgaans weinig talrijke mogelijkheden voor een donorkind om gerezen vermoedens 25

over een donorstatus te verifiëren, is vanuit het perspectief van het donorkind voorgesteld om de 26

donorstatus als rechtsfeit te doen vermelden in de geboorteakte. Over de haalbaarheid en 27

wenselijkheid daarvan wordt echter verschillend gedacht, mede tegen de achtergrond van de functie 28

van deze akte en daarmee samenhangende publieke en private belangen van betrokkenen. 29

Aanbeveling 14: Met het oog op een aanvullende facilitering van een kind in zijn toegang tot informatie 30

over een mogelijke donorstatus, is onderzoek nodig naar de haalbaarheid en 31

wenselijkheid van opneming van de donorstatus als rechtsfeit in de geboorteakte. 32

Donorkinderen kunnen vanaf de leeftijd van zestien jaar persoonsidentificerende gegevens van hun 33

donor opvragen. Deze leeftijdsgrens is gelijk aan de leeftijdsgrenzen die gelden in de Wet op de 34

Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO); kinderen hebben bijvoorbeeld vanaf hun 35

twaalfde jaar recht op informatie, maar bij behandeling of onderzoek moet eveneens toestemming 36

door de ouders worden gegeven. Vanaf het zestiendejaar zijn kinderen zelfstandig bevoegd om in te 37

stemmen met behandelingen en onderzoek. Vanuit deze gedachte zijn ook de leeftijdsgrenzen in de 38

WGBO opgenomen. Artikel 7 lid 1 IVRK geeft echter geen minimumleeftijd voor de toegang tot 1

afstammingsinformatie. Veeleer ligt het in de rede om het betrokken kind die toegang te verschaffen 2

wanneer hij/zij tot een redelijke waardering van zijn/haar belangen in staat kan worden geacht. Ook 3

de Staatscommissie Herijking Ouderschap heeft aanbevolen om een minimale leeftijdsgrens als 4

voorwaarde voor de beschikbaarstelling van informatie over de eigen ontstaansgeschiedenis los te 5

laten.277 Het valt daarom te overwegen om de leeftijdsgrens van 16 jaar te heroverwegen. Deze

6

effectuering op jongere leeftijd behoort wel vergezeld te gaan van passende sociale en 7

psychologische begeleiding van het kind. Ter voorkoming van ongewenste overspanning van de 8

psychische draagkracht van donorkinderen, is verdedigbaar om de begeleide toegang tot donor- 9

identificerende gegevens open te stellen voor donorkinderen van 12 jaar en ouder die wilsbekwaam 10

ter zake zijn. Gericht onderzoek naar de ervaringen van donorkinderen met de huidige leeftijdsgrens 11

kan een daartoe strekkende keuze van de Wdkb-wetgever helpen verantwoorden. 12

Aanbeveling 15: Vanwege de geringe onderbouwing voor de huidige leeftijdsgrenzen in de Wdkb 13

verdient het aanbeveling dat de minister onderzoek laat uitvoeren naar de ervaringen 14

van donorkinderen met de huidige leeftijdgrens, met als doel om de huidige 15

leeftijdgrens beter te verantwoorden dan wel een aanpassing in deze leeftijdgrens aan 16

te brengen. 17

6.7.3 De

18

donor

Naar blijkt, rijzen er voor donorkinderen in de loop der tijd toenemend vragen over de eigen 19

afstamming en identiteit. Bij de beantwoording van vragen daaromtrent is de (sperma)donor voor 20

een donorkind een cruciale bron van informatie. Tegelijk is de medewerkingsplicht van een donor 21

geen juridisch gegeven en kunnen er omstandigheden zijn, waarin afzien van een verzoek om 22

gegevens en/of contact van een donorkind om gegronde c.q. zwaarwegende redenen gerechtvaardigd 23

kan zijn. Ofschoon derhalve grenzen kunnen gelden voor wat in redelijkheid van een donor kan en 24

mag worden verwacht, valt moeilijk te ontkennen dat de keuze voor een donorschap nu eenmaal ook 25

morele verantwoordelijkheden met zich brengt. Tegen deze achtergrond is het raadzaam dat donoren 26

zich de impact van donorschap realiseren alvorens daarvoor te kiezen. Sinds de inwerkingtreding van 27

de Wdkb is hiervoor aandacht bij de voorlichting van donoren door de klinieken en het heeft door de 28

jaren heen een steeds prominentere plek gekregen in deze voorlichting. 29

Een kernaspect van de positie van de donor is de betekenis van de anonimiteitswaarborg c.q. de 30

ruimte om die anonimiteit ook na juni 2004 in stand te houden. Anders dan voorheen is aangenomen 31

ontstaat uit de kinderrechtelijke analyse binnen deze wetsevaluatie het beeld dat de vóór 1 juni 2004 32

als een maatschappelijk aanvaard beschouwde praktijk van donoranonimiteit, gelet op het voor 33

Nederland bindende artikel 7 IVRK al sinds maart 1995 problematisch was. In de internationale 34

literatuur was deze situatie eerder ook al benoemd. Op goede gronden verdedigbaar is daarmee dat 35

een donatieovereenkomst tussen donor en zorgaanbieder, waarin donoranonimiteit was 36

afgesproken, jegens een donorkind onrechtmatig was, nu een dergelijk anonimiteitsbeding per maart 37

1995 tot wezenlijke beperkingen leidt in het rechtmatige informatiebelang van het donorkind 38

aangaande zijn afstammingsgeschiedenis. In de Nederlandse rechtspraak en de civielrechtelijke 1

literatuur zijn ook aanknopingspunten te vinden voor deze visie. 2

Aanbeveling 16: Het verdient aanbeveling dat de minister onderzoek laat uitvoeren naar de betekenis 3

van artikel 6:248 lid 2 BW278 bij een beroep van een donorkind op artikel 6:162 BW279

4

ter onderbouwing van de stelling dat de eerder contractueel overeengekomen 5

anonimiteit van de donor tot zodanig onredelijke en onbillijke gevolgen voor het 6

donorkind leidt, dat zijn uitoefening van het in artikel 7 lid 1 IVRK280 vastgelegde recht

7

daarmee onevenredig wordt belemmerd. 8

6.7.4 De

9

wensouders

Op de opvoeders van een donorkind rust een grote verantwoordelijkheid. Afgezien van hun ouderlijke 10

rol bij de begeleiding en ondersteuning van het donorkind in zijn fysieke, mentale en emotionele 11

ontwikkeling en het empathisch reageren op eventuele knelpunten en problemen daaromtrent, geldt 12

als een kernaspect van de wensouderlijke verantwoordelijkheid het informeren van het kind over zijn 13

donorstatus. Hoewel de beoordelings- en keuzevrijheid van wensouders hieromtrent juridisch minder 14

groot lijkt dan die soms naar ethische maatstaven wordt ervaren, is het van belang dat een zorgvuldig 15

ingerichte statusvoorlichting aan het donorkind wordt toegelicht bij de intake van wensouders in de 16

klinieken. Het overgrote deel van de klinieken in Nederland neemt deze taak serieus en counselt 17

wensouders over manieren en momenten waarop statusvoorlichting aan hun donorkind kan 18

plaatsvinden. Met de openheid van ouders over de ontstaansgeschiedenis staat of valt de 19

doelbereiking van de Wdkb. Zonder openheid van zaken kan een donorkind zijn recht op kennis over 20

de identiteit van zijn donor immers niet inroepen. Voorlichting hierover is en blijft dus belangrijk. Ten 21

aanzien van het ontwikkelen van kaders voor de begeleiding van ouders bij het vertellen van kinderen 22

over hun ontstaansgeschiedenis ligt een belangrijke taak bij de SDKB, zie ook aanbeveling 7. 23

6.7.5 De

24

zorgaanbieder

Indien een wensmoeder een klinisch begeleide donorbevruchting heeft ondergaan, wordt dit gegeven 25

opgenomen in haar medisch dossier. In het latere medisch dossier van het donorkind ontbreekt een 26

aantekening over de ontstaansgeschiedenis echter doorgaans. Tijdens een interview met 27

deskundigen is de vraag opgeworpen in hoeverre deze praktijk bevredigend is dan wel aanpassing 28

vergt. De wettelijke dossierplicht van de hulpverlener (artikel 7:454 BW) behelst dat dossier wordt 29

gevoerd over de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen, waarbij 30

het dossier alle daartoe relevante stukken en gegevens dient te bevatten noodzakelijk voor een goede 31

hulpverlening. De vastlegging van de donorstatus in het medisch dossier van een donorkind ligt 32

vanuit medisch oogpunt niet voor de hand, al kunnen er omstandigheden zijn die dit tot medisch 33

relevant gegeven maken, waardoor vermelding ervan in het dossier in de rede ligt. De donorstatus 34

278 Deze bepaling verwoordt de in het Nederlands verbintenissenrecht aanvaarde notie dat de rechtsgevolgen die voortvloeien uit een overeenkomst onderhevig kunnen zijn aan de (beperkende) werking van de redelijkheid en billijkheid.

279 Onrechtmatige daad.

280 Het recht van het kind op geboorteregistratie, op een naam en een nationaliteit, alsmede – voor zover mogelijk (“as far a possible”) – op kennis over zijn afstammingsgeschiedenis.

behoort evenwel niet tot de standaarddata in een medisch dossier. Niettemin kan een aantekening 1

daarvan in het medisch dossier een donorkind van 12 jaar of ouder via het wettelijk inzagerecht 2

(artikel 7:456 BW) een extra ingang verschaffen om zijn donorstatus te verifiëren, zonder daarmee 3

gerechtvaardigde belangen of aanspraken van derden op voorhand onevenredig te hoeven schaden of 4

te beperken. Of hiervan enige druk uitgaat richting wensouders om kinderen te informeren over hun 5

donorachtergrond is vooralsnog ongewis. 6

Aanbeveling 17: Met het oog op een aanvullende facilitering van een kind in zijn toegang tot informatie 7

over een mogelijke donorstatus, is onderzoek nodig naar de haalbaarheid en 8

wenselijkheid van opneming van de donorstatus in het medisch dossier van een 9

donorkind. 10