• No results found

II Hassan en Mahmoud

4.1 Het individuele gesprek, globaal verloop

Het gesprek verloopt, behoudens wat accentverschillen, grotendeels op dezelfde manier als bij collega Hassan. In beide gevallen nemen ze een aandachtige, luisterende, volgende en doorvragende houding aan. Ze stimuleren dat de gedetineerde zijn verhaal doet. Mahmoud geeft aan nadrukkelijk geïnteresseerd te zijn in het onderdeel en aandeel van de gedetineerden in het verhaal dat ze vertellen. Dat is wanneer ze in de ik-vorm spreken. Hij grijpt dat gedeelte aan om contact te maken, te reageren en zijn eigen inbreng te introduceren. Zijn doel is nadruk te leggen op de eigen verantwoordelijkheid en eigen persoon van de gedetineerde. Verwijzingen naar gebeurtenissen en personen buiten henzelf beschouwt hij als indicaties van de neiging van de gedetineer-den om de schuld buiten zichzelf te zoeken. Mahmoud reageert daar ook niet op en bevestigt hen daar niet in. Hij handelt volgens eigen rapportage vanuit de positie van raadgever en ziet raad geven als een overkoepelende functie. Zeker als gedetineerden het wensen, sluit Mahmoud het gesprek zonder aarzeling met raad af.

De volgende schets slaat op zijn inzet in standaardsituaties. Ik kon niet nagaan hoe Mahmoud bijvoorbeeld gedetineerden met een psychische stoornis bijstaat. Ik ga ervan uit dat hij dit wel doet, althans daartoe in staat is gezien het feit dat hij een arbeidsbetrekking had bij de sector Geestelijke gezondheidszorg. Er is ook naar voren gekomen dat hij pastoranten heeft bij een zwaarbewaakte afdeling. Bij deze zwaarbe-waakte afdeling vinden uitsluitend individuele gesprekken plaats. Aan-genomen kan worden dat voor de gedetineerden van deze afdeling

ook een specifieke pastorale aanpak nodig is. Verder concludeer ik op basis van voorliggend materiaal, zowel in de interviews met Mahmoud als met zijn pastoranten, dat het gesprek qua vorm op dezelfde wijze verloopt als bij Hassan. Mahmoud attendeert echter nadrukkelijk op het feit dat hij een fundamentele transformatie heeft doorgemaakt van een ‘traditioneel’ model dat hij het moskeemodel noemt, naar een model van de geestelijk verzorger in het individuele gesprek. Dit tra-ditionele model, ook moskee-model te noemen ziet er als volgt uit: Tabel II.6

Pastorant komt binnen Wordt door de imam begroet

Imam begint met een ders of ...

Vraagt of pastorant(en) vragen heeft (geloofsvragen)

Pastorant stelt vragen (eventueel)

Imam geeft antwoord

Het huidige door Mahmoud toegepaste model schematisch weergeven ziet er als volgt uit:

Tabel II.7

In het eerste model stelt Mahmoud zich als een traditionele moskee-imam op, waarbij de overdracht van het geloof centraal staat en de fiqh de heersende gespreksstof vormt. In het tweede model staat de pastorant centraal en is er meer interesse voor zijn verhaal met de nadruk op balans. Het gesprek krijgt een verdiepende dimensie door-dat er wordt gezocht naar de verzwegen, eigenlijke thema’s die de gedetineerde bezighouden. Er wordt gesproken over het delict, over schuld bekennen, over de biografie van de gedetineerde, over het reflecteren op het eigen leven, er wordt ‘opgebiecht’ enzovoort. Er vindt een voortdurende interactie plaats.

1. G113komt binnen 2. G wordt verwelkomd

4. Stelt vragen

3. G geeft aftrap gesprek

3.of islamitisch geestelijk

3.verzorger gaat op G af

3.en vraagt permissie

5 - Islamitisch geestelijk

5 -verzorger vraagt door

5- Luistert

5- ‘Speurt’ naar informatie

5- ‘Graaft’ naar het verhaal

6. G vertelt zijn verhaal

7. Islamitisch geestelijk

Tussen het stellen van de vraag en het geven van de raad (stap 7 in tabel II.7) wordt de klassieke religieuze insteek opzij gezet. Mahmoud stelt zich dan op als een aandachtige luisteraar en zoekt aanknop-ingspunten bij de biografie van de pastorant:

En kijk, ik zal een voorbeeld geven over iets, over de ouders bijvoorbeeld: la la la [bla bla bla]: ‘[Hij zegt:] mijn ouders hebben mij ... [iets aangedaan].’ Maar je moet altijd opletten als hij [de gedetineerde] zegt ‘ik’. Daar moet je aanpakken: wat heb je gezegd, je moet niet blijven bij ‘mijn ouders zijn slecht, ze zijn dit en dat en zij hebben mij ba ba ba [bla bla bla]. Maar ‘ík, ík’ daar gaan we aanpakken [Mahmoud maakt gebaar alsof hij een vlieg vangt]. Je moet volgen, maar als [de gedetineerde] zegt ‘ik’ [nog een gebaar van een vlieg vangen], dan moet je pakken. Hij grijpt elke impliciete of expliciete verwijzing naar het ‘ik’, het zelf van de pastorant aan om het verder uit te diepen:

Als hij [gedetineerde] praat over ouders, vrienden, dat is niks. Maar over hém: ‘Ik heb zo gedaan’, ‘ik heb die fout gemaakt’, ‘ik heb zo’, daar kun je helpen.

Mahmoud activeert het eigen beoordelingsvermogen van de pas-torant. Dat wil zeggen, hij gaat na of de pastorant de voorliggende kwesties zelf op goedheid en slechtheid heeft kunnen beoordelen, en waar mogelijk legt hij een link met diens eigen verantwoordelijkheid. In dit opzicht gaat Mahmoud uit van de algemene ethiek zoals die hierboven is uiteengezet. Hij rondt het gesprek af met een aanbod in de vorm van een raad. Terwijl hij tussen stap 4 en stap 7 voorzichtig zijn eigen mening over de voorliggende kwesties naar voren schuift, waarbij deze mening op interpretatie van de bronnen berust, vertolkt hij bij stap 7 het formele standpunt van de wet, de shar‘. Zijn raad wordt gepresenteerd in de vorm van een afsluitende interpretatie in het gesprek waarmee hij andere doelen wil bereiken dan alleen het spreken over de wet. Hij zegt de islam en het uitoefenen van de imam-functies in het algemeen, waaronder raadgeving, slechts functioneel te gebruiken om gedragsverandering bij gedetineerden te bewerkstelligen oftewel in de eerder gebruikte terminologie, om islâh te realiseren.

Daarnaast gebruikt en betrekt Mahmoud de islam bij raadgeving, omdat de pastorant dat verwacht:

M: Mijn bedoeling is ook islam gebruiken. Als iemand komt met M: jou [als imam] praten, hij, hij praat met jou, maar je moet al-M: tijd denken aan ons geloof, je praat met hem, je moet [geloof] M: gebruiken...

I: Dat begrijp ik niet.

M: Ik zal een voorbeeld geven. Als een jongen komt met jou M: praten...

I: U bedoelt als imam?

M: Imam, imam. ‘[Hij zegt:] ik handel in drugs, ik heb gebouwen, M: tien huizen zo en zo en zo, ja natuurlijk hij vraagt zo waarom M: da da da, en zo, maar ik gebruik later altijd de islam [ik begin M: echter daar niet mee].

I: Hum

M: [Ik zeg:] ‘Wat denk jíj? Die mensen die jij die ding [drugs] hebt M: verkocht, hoeveel mensen heb jij hen, hen lichamelijk ver-M: minkt, hoeveel mensen heb jij hè, hun ouders die hebben..., M: voor hun dochters ... En [ik sluit af door te zeggen dat] vol-M: gens onze islam, volgens onze godsdienst heb jij niet goed M: gedaan, die mensen vermoord [indirect verantwoordelijk voor M: hun overlijden door drugs], hoeveel mensen pijn gedaan, zo M: dit soort dingen. Je moet altijd iets zeggen vanuit de islam, je M: moet altijd eindelijk, je moet altijd laatste je moet iets zeggen M: over de islam. Zo doe ik [dat].

4.2 De vraag centraal

Ik heb geen indicatie aangetroffen dat Mahmoud hier anders in staat dan Hassan. Integendeel. De vraag staat bij Mahmoud in het indi-viduele gesprek even centraal als bij Hassan. Ook bij Mahmoud domineren de vragen naar de elementaire religieuze wetten en naar de basisprincipes van de islam. Mahmoud noemt het volgende type vra-gen die aan hem worden voorgelegd: Wat zegt de islam over allerlei onderwerpen? Hoe moet ik bidden? Ik gebruik drugs, is dit haram in de islam? Ik handel in drugs, hoe staat de religieuze wet hiertegenover?

Is varkensvlees halal of haram? Ik wil de Koran leren, hoe kan ik dat doen? Deugt mijn manier van Koran lezen? Wilt u mijn leeswijze van de Koran verbeteren? Daarnaast komen andere vragen voor over familiale en andere sociale verhoudingen. Uitgaande van de interviews met gedetineerden, kan aangenomen worden dat dezelfde categorie vragen zoals aangegeven bij Hassan aan Mahmoud worden voorge-legd.

Mahmoud wordt net als zijn collega Hassan in de eerste plaats bezocht in zijn hoedanigheid als imam. Een opvallend verschil in hun omgang met de vraaghouding van de gedetineerden ligt in het feit dat Mahmoud de vraag van de gedetineerden op alle terreinen onvoor-waardelijk honoreert. Hij accepteert alle vragen en verwelkomt ze als gegeven: ‘Bij mij bestaan geen “gekke” vragen.’ Dit past bij zijn min-der selectieve houding met betrekking tot wat op hem afkomt aan vra-gen. Maar ook hij honoreert deze vragen niet (altijd) direct. Aan het eind worden ze wel beantwoord, meestal na enig uitzoekwerk. Hij haalt ook voldoening uit deze vraag-antwoordconstructie. Opvallend is ook dat via deze vragen de verbinding tussen hem en de ulama en collega-imams buiten verloopt. Zij worden door hem geraadpleegd om antwoorden te formuleren op de fiqh-vragen van gedetineerden als het geven van de antwoorden uitstel verdraagt. Tevens volgt en onderzoekt hij de ontwikkelingen op het gebied van islamitische jurisprudentie. Hij volgt vooral de ontwikkelingen die plaatsvinden bij de European Council for Fatwa and Research, maar richt zich waar nodig ook tot religieuze raden in islamitische landen. Bij Hassan is dat niet het geval. De religieuze vragen vormen voor Mahmoud dus een ingang om de verbinding met de geestelijkheid en zodoende met de geloofsgemeenschap te realiseren, iets waar hij kennelijk een deel van de legitimatie van zijn inzet vandaan haalt. Hierboven hebben we gezien dat deze vragen de volgende effecten hebben, namelijk dat ze binnen de wettische instelling passen die kenmerkend is voor de islam, dat ze aangeven, vanuit de kant van de gedetineerde, dat het gesprek in een geestelijke context plaatsvindt, dat ze de geestelijk verzorger aanknopingspunten voor een diepgaand pastoraal gesprek bieden en dat ze beide partijen de mogelijkheid bieden om vanuit een veilige positie af te tasten of er werkelijk behoefte is om over te schakelen naar diepere lagen van het gesprek.

4.3 De imamfuncties