• No results found

II Hassan en Mahmoud

3.4 Enkele overwegingen en conclusies

3.4.3 Algemene versus islamitische ethiek

Ik werk hier het begrip ‘ethiek’, waaraan ik hierboven heb gerefereerd, nader uit. De relevantie van deze uitwerking ligt in de verwantschap van ethiek met fiqh als een cruciale notie in de praktijk van de islami-tisch geestelijke verzorging. Ik loop hier op de behandeling van de thema’s fiqh en dawa vooruit. Deze uitwerking berust op een

confi-guratie van begrippenverheldering, exploratie van de data en herijking van een aantal islamitische theologische begrippen.

Met ‘ethiek’ doel ik op het denken dat ‘gericht is op het handelen (...) en het vaststellen van normen en waarden als fundament voor het gedrag’ teneinde ‘inzicht te [krijgen; M.A.] in de vraag wat goed en slecht is en waarom dat is’41alsook het antwoord op de vraag te zoeken ‘welke deze middelen zijn, hoe het levensplan eruit ziet dat dit doel van ons eist (...) alsmede de [beste] wijze van leven onder de mensen, die uit dit doel voortvloeit.’42 Ethiek is weten ‘waar het in het leven om gaat’ om vervolgens vast te stellen ‘wat men moet doen.’43 Met ‘algemene ethiek’ of ‘universele ethiek’ doel ik hier op het uit-gangspunt dat iets in zichzelf goed of kwaad is, dat het ‘op zich zelf verkieselijk is’44en dat de rede of het verstand in staat is om het goede van het kwade te onderscheiden, zonder interventie van religieuze kaders en religieuze richtlijnen.45 Deze laatste sluiten elkaar niet uit, integendeel. Ze kunnen complementair aan elkaar zijn. Men denke ter illustratie aan het alcoholverbod, waarbij het vermijden van alcohol ook ‘omwille van het kwade dat alcohol in zich heeft, namelijk dronkenschap en aantasting van verstandelijk vermogen’ opgevat moet worden.46Wat redelijk is, is goed op zichzelf en wat niet redelijk is, is slecht op zichzelf. ‘Redelijk’ moet hier breder opgevat worden dan als objectief en voor iedereen aanvaardbaar zijn. Ook subjec-tiviteit, particulariteit en alles wat betekenis heeft kan redelijk zijn.47

Algemene ethiek kan vervolgens naar gelang de behoefte en nood-zaak ondersteund worden door de particuliere ethiek van, in dit geval, de islam. Het omgekeerde is uiteraard ook mogelijk. Algemene ethiek kan samenvallen met de islamitische ethiek, maar dit hangt af van de benadering van de islam. De disciplines in de islam die ethiek als sub-ject hebben, zijn de fiqh en usûl al-fiqh,48 maar ook al-tasawwuf.49 Al-tasawwuf moet hier breder verstaan worden dan ‘mystiek’ als religieuze stroming of spirituele orde of als een filosofisch-theologische school.50 Met tasawwuf wordt in dit onderzoek gedoeld op een voor iedereen toegankelijk theologisch religieuze benadering van de religieuze traditie waarbij men zich niet uitsluitend richt op de fiqh.51

De fiqh richt zich namelijk op de sharia: het volgen van het behoor-lijke en het vermijden van het verwerpebehoor-lijke52of algemener: ‘doen van

datgene dat tot geluk oftewel al-sa‘âda leidt en vermijden van han-delingen die tot ongeluk oftewel al-shaqâ’ leiden.’53Tasawwuf richt zich daarnaast ook op de innerlijke kant, op de bâtin oftewel de tarîqa door de zuivering van de nefs van ondeugden en het plaatsmaken voor de deugden.54Tasawwuf is gericht op het geluk in het hier en nu en tegelijk op het eeuwige geluk dat zich uit in de volledige vrijheid55die leidt tot de al-nefs al-mutma’inna: ‘O ziel die rust gevonden heeft [al-nefs al-mut-ma’inna; M.A.], keer tevreden en met welgevallen aanvaard terug naar jouw Heer. En treed binnen te midden van Mijn dienaren en treed bin-nen in Mijn tuin.’56Deze eindbestemming geschiedt na het voltooien van de levensopdracht door middel van islâh. Islâh speelt als perma-nent interventiemiddel in het rijpingsproces een leidende rol. Islâh, van het werkwoord salaha, herstellen of iets verbeteren en vervol-maken, is een verzamelnaam van een reeks activiteiten en attitudes zoals reflectie, studie, bezinning, berouw oftewel tawba en bewustzijn van Gods aanwezigheid oftewel taqwâ. Meer methodologisch gaat het om zes hoofdtrainingsactiviteiten, de riyyâda, die gericht zijn op het overwinnen van zes drempels die het eeuwige geluk en de tarqiyya57

daarnaartoe in de weg staan. De training begint met het uitwendige gedrag, de domeinen van sharia en fiqh. Tevens zijn dit, om terug te gaan naar de onderzoekspraktijk, de domeinen waar gedetineerden in dit onderzoek het meest een beroep op doen. Wijsheid en weten-schappelijke kennis zijn de laatste stap van de islâh.58

De interventie door islâh in ethische zin is een individuele verantwoor-delijkheid en leent zich niet voor dwang van buiten, met de bijbe-horende morele terechtwijzing. Dat is de strekking van de profeet Hûd in zijn islâh-opdracht: ‘Zo goed als ik kan.’59 Tot de verantwoor-delijkheid voor eigen islâh behoort het hulp inroepen van een geestelijke. Een vrijblijvend aanbod van de geestelijke om een bijdrage te leveren aan islâh, is geen inbreuk op de eigen verantwoordelijkheid. De uitspraak van Hassan: ‘En tijdens het gesprek denken ze heel goed [na] en zoeken ze ook een eigen weg’, kan in deze richting geduid wor-den. Hassan doet niet aan islâh, maar helpt de gedetineerde dat te doen. Wij hebben hierboven gezien dat hij ingangen probeert te zoeken om vervolgstappen te zetten in de islâh-route door de vraaghouding een andere wending te geven. Wij hebben ook gezien hoe moeizaam en belangrijk de medewerking van de gedetineerden

daarin is. Een geestelijke mag zich wel muslih noemen in de zin dat hij progressie bewerkstelligt in het islâh-traject. Immers, de profeten als hoofdgeestelijken waren ook muslihûn.60

Deze uiteenzetting over de islamitische ethiek belicht, samenvattend, de zware verantwoordelijkheid die op het individu berust voor het realiseren van het eigen geluk61en slagen in dit leven en in het hierna-maals, door als goed mens te leven oftewel een deugdzaam leven te lei-den. Externe actoren, zoals een geestelijke, kunnen daar hooguit een ondersteunende rol in spelen. Hassan handelt vanuit dit uitgangspunt. Met betrekking tot de vraag waar hij met betrekking tot de algemene en de islamitische ethiek staat, rechtvaardigen de empirische gegevens de denkrichting dat hij primair uitgaat van de algemene ethiek. Hij gaat uit van de universaliteit van de islam, of liever gezegd het algemene aspect van de islam en zoekt hierlangs de verbinding met de algemene ethiek. Dat acht hij passend voor de detentiecontext waar de islami-tisch geestelijk verzorger zich tot een algemenere doelgroep richt en een rol dient te hebben als adviseur van de werkorganisatie als geheel, bijvoorbeeld in een commissie ethiek. Een indicatie van deze koers in de praktijk van Hassan kan uit het volgende fragment afgeleid worden: H: (...) Neutraal, ja. (...) Je moet met iedereen rekening houden.

H: Dat bedoelde ik. I: Maar hoe doe je dat?

H: Je moet met iedereen rekening houden. Dat bedoelde ik [met H: neutraal]. Met neutraal bedoelde ik dat je gewoon echt des-H: kundig bent over het [zorgvuldig gekozen] onderwerp dat H: voor iedereen [toegankelijk] is en je kan dit onderwerp bij, ja H: stel je voor [hier] in Nederland, hier [bij de preek kunnen ook] H: directies, gedetineerden ook, personeel ook [aanwezig zijn], je H: kan voor iedereen je preek houden.

H: Hier komt de gerichtheid van Hassan tot een algemener pu-H: bliek en de werkorganisatie tot uitdrukking. Het begrip ‘neu-H: traal’ vertaal ik met ‘algemeen’ in de zin van algemene ethiek H: zoals hierboven is aangegeven. Ik kom hier straks op terug.

3.5 De imamfuncties

Uit de interviews met Hassan blijkt dat gedetineerden hem in de eerste plaats aanspreken op zijn hoedanigheid als imam. Uit interviews met gedetineerden concludeer ik dat dit slaat op een aantal verwachtingen. In algemene zin kunnen we zeggen dat ze in houding en inbreng een imam met een herkenbaar geestelijk profiel willen ontmoeten, een herkenbare ‘paal’ die wijst naar en leidt tot de eigen geloofsachter-grond. Met andere woorden: een beroep op de imam is niet zozeer om zich te oriënteren op religie en geloof, maar primair om de eigen (aan-wezige) religieuze identiteit te bevestigen, te voeden en/of te herijken. Immers: ‘Hij [de imam] is er om de Koran uit te leggen’ en ‘Hij is er om mij het geloof te leren kennen’, aldus de uitspraken van de ge-raadpleegde gedetineerden. De verwijzing naar Koran en het geloof, die door de imam nader uitgewerkt dienen te worden, illustreert de aanwezigheid van de bovengenoemde religieuze identiteit. Deze iden-titeit, hoe vaag of expliciet ook - ik kom hier in hoofdstuk V op terug - is aanwezig ongeacht de mate van orthodoxie. Van hieruit wordt de link gelegd met de andere pastorale behoeftes, zoals zingeving, exis-tentiële vragen en geestelijke begeleiding in het algemeen. In het inter-viewmateriaal met en observaties van Hassan en Mahmoud blijkt dat dit gebeurt middels een aantal pastorale functies. Deze functies heb ik hier grotendeels zelf gereconstrueerd aan de hand van het empirische materiaal. De aanduiding van de functies zijn met andere woorden het product van de onderzoeker, maar berusten op conceptualisering van concrete pastorale handelingen van Hassan en Mahmoud. Om vali-diteit van deze conceptualisering te optimaliseren, is hier de explo-ratieve constante vergelijkende analyse toegepast in de rapportages over Hassan en Mahmoud. Deze conceptualisering beperkt zich tot de praktisch-theologische interesse en is in een latere fase onderworpen aan nadere valideringssessies. Vanuit praktisch theologisch oogpunt heb ik gekeken naar religieuze functies die uit machte van het imam-schap worden uitgeoefend en als basisfuncties gelden. Met basisfunc-ties doel ik op die functie die als basisverwachtingen van de moslim-gedetineerden aangemerkt kunnen worden. Het gaat om de volgende functies: faqîh, exegeet, dâ‘î, religieuze raadgever, gebedsvoorganger, (bege)leider van rituelen en gever van zegeningen en godsdienstleraar.

De conceptualisering van het empirische materiaal is verder tot stand gekomen met behulp van begrippenkaders uit de islamitische litera-tuur en theologie. Ik zal daarom de concepten nader toelichten. Ik wijs er echter op dat er ook andere conceptuele rangschikkingen in de islamitische lectuur in omloop zijn. Zo wordt dawa bijvoorbeeld, die ik hier als een zelfstandige functie opvoer, elders als de overkoepe-lende taak, de missie of de kern van de beroepsidentiteit van de imam gezien, die gerealiseerd wordt middels de andere hierboven genoemde functies.

Ik werk deze imamfuncties uit aan de hand van de volgende vragen: hoe oefent Hassan deze functies uit? Hoe verhouden deze functies zich met elkaar en op welke functie ligt het accent bij hem? Hebben zich verschuivingen voorgedaan in de uitoefening van deze functies na de overstap van moskee-imam naar islamitisch geestelijke verzorger bij Justitie, en zo ja, welke? Op dezelfde wijze wordt de praktijk van Mahmoud en Hassan uitgelicht met betrekking tot de imamfuncties. De conceptualisering van de empirische gegevens door de introductie van ‘imamfuncties’ kan echter, zoals reeds is aangekondigd, alleen ver-staan worden als dit gepaard gaat met een begrippenverheldering, waarbij een beroep op theorie buiten de empirie onontbeerlijk is. De imam-functies zijn in deze rapportage geen aanduidingen van competenties62 (in hoofdstuk V komen ze wel terug als taken en als competenties), maar van concrete handelingen: wat doen deze geestelijk verzorgers vanuit het aspect religieuze presentie? De mate waarin de handelingen onder een bepaalde functie in de data voor-komen bepaalt deels de volgorde van deze functies. Zo spant de func-tie van de faqih zonder meer de kroon. De funcfunc-ties van gebedsvoor-ganger, (bege)leider van rituelen en gever van zegeningen en gods-dienstleraar komen minder vaak voor volgens de data, bijvoorbeeld omdat gebedsmomenten en gelegenheden om rituelen toe te passen minder aan de orde zijn. Dat bekent dus niet dat het pastorale gewicht of de waardering (door gedetineerden) van deze drie functies lichter of lager is. Verder zijn de volgorde en het gewicht die deze functies in de uitwerking krijgen ingegeven door de mate van de noodzaak van conceptuele verheldering en het theoretisch belang van deze ver-heldering. Overigens zijn er op tal van fronten overlappingen tussen

deze functies. Zo heeft de functie van raadgever bijvoorbeeld een sterke connectie met de functie van faqih. Verder reken ik tot de func-tie van gebedsvoorganger vanuit praktisch-theologisch oogpunt ook de functie van prediker. De reden hiervoor is dat het voorgaan in het gebed tijdens bijvoorbeeld de vrijdagsdienst onvermijdelijk samengaat met de preek. Een imam kan niet preken zonder aansluitend daaraan voor te gaan in het gebed. Daarom kunnen vrouwelijke collega’s vol-gens de gevestigde leer geen prediker oftewel khatîb zijn in gemengde groepen. Ze kunnen immers niet voorgaan in het vrijdagsgebed. Omdat de preek intrinsiek verbonden is met het voorgaan in het gebed, wordt hij hier niet opgevoerd als zelfstandige functie. Andere vormen waarin een imam zijn toehoorders toespreekt zonder gebed, zijn voordrachten die ik onder andere benamingen rangschik, zoals wa‘z en ders.63Specifiek voor de detentiecontext geldt nog het volgende Daar waar in de moskee ook de optie bestaat dat er twee imams wor-den aangesteld, waarbij de ene als gebedsvoorganger fungeert voor de dagelijkse gebeden en de andere uitsluitend voor de vrijdagsdienst als khatîb, bestaat deze mogelijkheid in detentie niet. Overigens wordt vanuit hetzelfde praktisch-theologisch oogpunt de functie van gebedsvoorganger niet gebracht onder de functie van (bege)leider van rituelen. Het gemeenschappelijk gebed is namelijk meer dan een ri-tueel. Het voorgaan in het gebed door de imam, met maar ook zonder preek, kan bijvoorbeeld ook een vormende of zelfs catechetische werking hebben. In hoofdstuk V zal ik dit nader toelichten. Verder wijs ik erop dat onder de functie van godsdienstonderricht ook wa‘z en ders vallen. Wanneer ik hieronder over de preek en de ders rapporteer, dan valt deze rapportage indirect onder de functie van gebedsvoor-ganger respectievelijk godsdienstleraar. De gerapporteerde functies dienen, samengevat, in samenhang met elkaar en in samenhang met andere thema’s gelezen te worden.

3.5.1 De faqîh

De activiteiten die bij deze functie ondergebracht worden vallen als eerste op bij de onderzochte islamitisch geestelijk verzorgers. Voordat ik op de toepassing van deze functie bij Hassan en Mahmoud inga, sta ik stil bij haar kenmerken.

Het begrip ‘fiqh’ heeft een dynamische ontwikkeling doorgemaakt en diverse betekenissen gekend. Ik schets hier een paar relevante dis-cussies en invalshoeken daaromtrent ten behoeve van een goed begrip van de empirie en van de positionering van de islamitisch geestelijke verzorging in haar context. De werkwoordstam waarvan ‘fiqh’ is afgeleid komt in de Koran voor in de zin van ‘wijsheid’, ‘reflectie’, ‘geleerd zijn’ en ‘begrijpen’.64 Langzamerhand is fiqh de aanduiding geworden van de wetenschap van de islamitische godsdienstige wet. De klassieke invulling van fiqh bestrijkt zowel het seculiere recht zoals dat in het Westen bekend is alsook wat bekend staat als het ‘kerkelijk recht’. Deze invulling gaat uit van de opvatting dat ‘God dé wetgever is’ voor alle domeinen van het leven. Fiqh wordt in de Nederlandse lectuur gewoonlijk aangeduid met islamitische jurisprudentie, islami-tisch recht of rechtswetenschap.

In Ihyâ’ ‘ulûm al-dîn, het hoofdwerk van de theoloog al-Ghazâlî, treffen we een nauwgezette afbakening van het domein van de fiqh-discipline. Hij signaleert dat de oorspronkelijke hoofdopdracht van de fiqh is de sultân ‘adviseren om over mensen te kunnen regeren ten behoeve van een goede ordening in de samenleving’ door het uitvaardigen (iftâ’, van fatwa) van wetten.65 Al-Ghazâlî baseert zich op de uitspraak van de profeet Mohammed: ‘Er zijn slechts drie personen die fatwa’s66 kun-nen uitvaardigen: de regeerder (amîr), diens plaatsvervanger (ma’mûr, oftewel de uitvoerende macht) of iemand die buiten zijn domein optreedt (mutakallif).’67In hedendaagse termen kunnen we spreken van de faqîh in deze eerste zin als een wetgevend instituut met een poli-tieke opdracht. Hierbij is kennis en kunde van het polipoli-tieke en maatschappelijke krachtenveld alsook van de bronnen van de wet, aldus al-Ghazâlî, vereist. Daarnaast treedt de faqîh op als adviseur van de autoriteiten inzake politiek-ethische aangelegenheden.68 De faqîh dient zich verder bij zijn adviesfunctie op dit terrein te laten leiden door de toetsvraag of Rechtvaardigheid in het geding is.

Een ander domein van de fiqh is het particuliere leven van de moslim, dat in de islamitische theologie wordt aangeduid als zaken die de rech-ten van God aangaan, afgezet tegen de rechrech-ten van de mens bij het eerste domein. Al-Ghazâlî benadrukt dat het gaat om uitspraken over de uiterlijke belijdenis van de islam en over de juiste uitvoering van de

erediensten. De faqîh legt uit wat de wet, de regel en de norm is, en toetst, gevraagd en ongevraagd, of een handeling daaraan voldoet. Al-Ghazâlî noemt expliciet de volgende categorieën: islam in het alge-meen, de salât, de zakât en halal en haram oftewel geboden en verbo-den. Strikt genomen doet een faqîh geen uitspraken over de bâtin, het innerlijke. De faqîh houdt zich in de visie van al-Ghazâlî niet met het ‘geestelijke leven’ bezig, dat wil zeggen gerichtheid op al-âkhira, het hiernamaals in al haar verschillende lagen oftewel daradjât, zoals al-Ghazâlî dit aanduidt. Dat laatste is volgens al-al-Ghazâlî eigenlijk voor-behouden aan al-‘ârifûn en de ulama. In termen van al-Iskandarî houdt de faqîh zich met de sharia bezig en niet met de tarîqa, dus slechts met een deel van de ethiek. De faqîh houdt zich slechts bezig met het in stand houden van het recht,69hetzij het recht van de mens hetzij het recht van God. Samengevat kan aan de hand van de uiteenzetting van al-Ghazâlî gesteld worden dat de faqîh als het ware drie hoofdfuncties heeft: een juridisch-politieke functie, een ethisch-politieke functie en een persoonlijk-ethische functie.

Al-Ghazâlî stelt hoge eisen aan het uitoefenen van de fiqh-functie. Naast de kennis die daarvoor nodig is, is wat hem betreft de politieke tak van de fiqh (juridisch-politieke variant) niet bestemd voor degene die geen politieke opdracht heeft gekregen. In dit geval moet de geestelijke zich onthouden van fiqh-uitspraken. Anders komt deze in de ongewenste categorie mutakallif terecht. Al-Ghazâlî refereert ter ondersteuning aan het feit dat metgezellen, lieden met een hoog geestelijk gezag, van de profeet de fiqh het liefst ontweken en naar elkaar doorverwezen vanwege het gebrek aan een politiek mandaat. In de hedendaagse context is deze gedachte van al-Ghazâlî relevant. In tal van gevallen leiden de uitspraken van geestelijken die geen rekening houden met deze grenzen tot spanningen. Ook voor de context van de islamitisch geestelijke verzorging blijft deze kwestie actueel, bijvoorbeeld in verband met spanningen in het kader van de scheiding van kerk en staat. De adviesfunctie over ethische politieke aangele-genheden is voor een islamitisch geestelijk verzorger interessant wan-neer die zich richt op Rechtvaardigheid, de ‘adl, in het algemeen. Mensenrechten en humaniteit vallen hieronder. Adviseren daarover in