• No results found

HOOFDSTUK 4 Modernisering Wetboek van Strafvordering

4.4 Indienen en beoordelen van getuigenverzoeken

4.4.2 Het indienen en beoordelen van getuigenverzoeken getoetst aan

De zittingsrechter komt in het huidige stelsel pas toe aan het beoordelen van een getuigenverzoek als de officier van justitie het verzoek heeft afgewezen en de verzoek(st)er nogmaals een verzoek indient, ditmaal bij de zittingsrechter. Ik sluit mij bij de Rvdr aan dat het

136 Duker, DD 2008/3, p.1

137 Advies Rvdr, p. 14-15, bijlage bij kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278.

nieuwe systeem, waarbij een getuigenverzoek rechtstreeks naar de zittingsrechter gaat, goed past bij de zittingsrechter die de regie over het strafproces heeft. Nu de zittingsrechter eindverantwoordelijk is voor de volledigheid van het onderzoek ter terechtzitting, moet hij bij het toekennen van een getuigenverzoek niet eerst afhankelijk zijn van de officier van justitie.

In paragraaf 4.3.2 kwam al naar voren dat het aan de nationale rechter is overgelaten om te beoordelen of iets een bewijsmiddel is. Het Europees Hof heeft geen voorkeur voor hoe een getuigenverzoek beoordeeld moet worden. Wel is het van belang dat de procedure ‘as a whole’ eerlijk moet zijn.139 Het plan omtrent het indienen van getuigenverzoeken is daarmee in

overeenstemming met de Europese wet- en regelgeving.

De Rvdr en het Openbaar Ministerie zijn het erover eens dat het huidige systeem met betrekking tot het beoordelen van getuigenverzoeken dient te worden aangepast, maar dat het nieuwe criterium nog niet voldoende duidelijk geformuleerd is. Volgens de Rvdr bestaat het nieuwe criterium nog steeds uit twee materiële vereisten waardoor de minister het probleem dat nu bestaat ten aanzien van het beoordelen van getuigenverzoeken nog niet heeft verholpen. Naar mijn idee kan de minister het nieuwe criterium aanpassen naar een nieuw ‘noodzaakscriterium’. Het idee van de minister is dat de rechter een getuigenverzoek zal toewijzen op het moment dat hij het noodzakelijk vindt om de getuige ter terechtzitting te horen. Daarmee hangt samen dat de rechter ook kijkt of het toewijzen van het verzoek noodzakelijk is in het kader van het recht op een eerlijk proces en/of in het kader van de waarheidsvinding. Of de verdediging op een eerder moment een getuigenverzoek had kunnen doen, zal voor de rechter een contra-indicatie zijn voor de noodzaak om het verzoek toe te wijzen.

Zoals eerder aangehaald gaat het EHRM niet in op de selectie en waardering van bewijsmateriaal, maar moet de procedure wel ‘as a whole’ eerlijk zijn. Het nieuwe criterium zal daarom niet in strijd zijn met het EHRM als het een eerlijk strafproces oplevert voor de verdachte. Zoals blijkt moet de zittingsrechter bij het toekennen of afwijzen van een verzoek onder andere rekening houden met de waarheidsvinding en het recht op een eerlijk proces. Zolang hier rekening mee wordt gehouden, zal de procedure ‘as a whole’ eerlijk zijn en wordt er niet in strijd met het EHRM gehandeld.

4.5 Deelconclusie

In de Contourennota zijn plannen neergelegd voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Deze plannen zijn opgesteld door de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie, minister Opstelten, en houden ten aanzien van het ondervragingsrecht een ‘beweging naar voren’ in. Dit houdt in dat getuigenverhoren zo veel mogelijk bij de rechter-commissaris zullen gaan plaatsvinden. Er zal daardoor meer druk liggen op het voorbereidende onderzoek. Een ander plan is dat een getuigenverzoek voortaan bij de zittingsrechter moet worden ingediend. Of een getuigenverzoek wordt toegekend is nu afhankelijk van het verdedigingsbelang en het noodzaakscriterium, maar in het nieuwe wetboek zal gebruik worden gemaakt van één beoordelingscriterium dat gaat gelden in alle stadia van het geding. Tevens is de minister van plan om het De auditu-arrest te codificeren, zodat de wet en praktijk met elkaar in oversteenstemming zijn.

De Rvdr, de NOvA, het Openbaar Ministerie en de politie hebben advies uitgebracht over de plannen omtrent het getuigenverhoor. Over de ‘beweging naar voren’ zijn de Rvdr en de ACS niet helemaal te spreken, nu de procesvorm nóg minder onmiddellijk wordt dan het al was. De ACS is van mening dat getuigen juist ter terechtzitting gehoord moeten worden zodat zittingsrechters zelf een beeld kunnen vormen van de bewijswaarde van de getuigenverklaring. Door het horen van getuigen in het vooronderzoek neemt de minister een bewust risico ten aanzien van de kwaliteit van het rechterlijke oordeel. Nu de minister het horen van getuigen bij de rechter-commissaris tot regel wil maken, druist dit plan in tegen de opvatting van het EHRM om getuigen ter terechtzitting te horen.

De Rvdr, de politie en Keulen zijn positief over het plan om het De-auditu arrest te codificeren, omdat de wet op die manier helder is voor burgers. Corstens kan zich hier niet in vinden en is dan ook geen voorstander van dit plan. Hij is van mening dat eigenlijke rechtspleging zo veel mogelijk aan de rechter moet worden overgelaten, waardoor ontwikkelingen in de rechtspraak beter kunnen door ontwikkelen. Daarnaast zijn overzichtsarresten van groot belang, want zij bieden houvast en spelen in op de praktijk, maar beperken de nog te komen rechtsontwikkelingen niet.

Getuigenverzoeken worden niet langer bij de officier van justitie, maar bij de zittingsrechter ingediend. De Rvdr kan zich hierin vinden nu de zittingsrechter de regie heeft over het strafproces. De andere instanties gaan niet in op dit voorstel waardoor ik ervanuit ga dat zij geen bezwaar hebben tegen dit plan.

De twee criteria om getuigenverzoeken te beoordelen worden samengevoegd tot één criterium. Een concrete regel is er nog niet, maar volgens de minister moet er in ieder geval

getoetst worden aan het recht op een eerlijk proces en het belang van de waarheidsvinding. Duker kan zich hierin vinden, omdat er in de strafrechtspraktijk veel onduidelijkheid heerst over het criterium. De Rvdr en het Openbaar Ministerie sluiten zich hierbij aan, maar plaatsen wel enkele kanttekeningen bij het voorstel. Het nieuwe criterium bestaat volgens de Rvdr materieel gezien nog steeds uit twee criteria: een soepel en een strenger criterium en behoeft daarom nog enige aanvulling. Mijn voorstel daartoe is om er een nieuw ‘noodzaakscriterium’ van te maken. De noodzaak zal dan getoetst worden aan het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Om daaraan te voldoen moet de rechter rekening houden met het belang van de waarheidsvinding en moet hij zelf ook de noodzaak zien om een getuige ter terechtzitting te horen. Als laatste zal de noodzaak afhangen van het moment waarop de verdediging een getuigenverzoek heeft gedaan. Had de verdediging eerder de mogelijkheid om een getuige te horen, dan zal doorwerken als contra-indicatie.

Over het codificeren van het De-auditu arrest en het indienen en beoordelen van getuigenverzoeken kan gezegd worden dat dit niet in strijd is met hoe het EHRM het EVRM uitlegt ten aanzien van het ondervragingsrecht. Het EHRM bemoeit zich niet met de selectie en waardering van bewijsmateriaal, zolang de nationale rechter maar zorgt dat de procedure ‘as a whole’ eerlijk is voor beide procespartijen.