• No results found

De onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat is:

Dient de Nederlandse wetgeving en jurisprudentie omtrent getuigenverhoren aangepast te worden aan de wijze waarop het EHRM het ondervragingsrecht uitlegt?

Het ondervragingsrecht vloeit voort uit het recht op een eerlijk proces dat is neergelegd in artikel 6 EVRM. Een verdachte kan zijn ondervragingsrecht uitoefenen ten aanzien van getuigen die belastende verklaringen over hem afleggen. Van de verdediging wordt wel verwacht dat het verzoek dat zij indienen om een getuige te horen, gemotiveerd is. De motivatie moet een toelichting bevatten waaruit blijkt dat het horen van de getuige van belang is in het licht van de artikelen 348 en 350 Sv.

Het EHRM laat de selectie en waardering van bewijsmiddelen aan de nationale autoriteiten over en erkent daarmee het gebruik van getuigenverklaringen die in het vooronderzoek bij de opsporingsambtenaar zijn afgelegd als bewijs. Bij het gebruik van een belastende getuigenverklaring voor het bewijs moet de verdediging wel een ‘adequate and proper opportunity’ worden geboden om de getuige te ondervragen. In 2012 schond de Hoge Raad deze voorwaarde door te oordelen dat een beroep van een getuige op het verschoningsrecht niet in de weg staat aan een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid van de verdachte. In het Grenzen-getuigenbewijs II-arrest heeft de Hoge Raad dit oordeel terzijde geschoven en werd zijn jurisprudentie op dit punt verenigbaar met de Straatsburgse rechtspraak.

Mocht de verdediging geen ‘adequate and proper opportunity’ hebben gehad, dan onderzoekt de Hoge Raad of de getuigenverklaring ‘sole or decisive’ is voor de veroordeling. Ingeval er voldoende steunbewijs aanwezig is, is de getuigenverklaring niet voldoende beslissend voor het rechterlijk oordeel. Als er niet voldoende steunbewijs is, dan moet de verdachte ‘counterbalancing factors’ worden geboden zodat hij de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring op die manier toch voldoende heeft kunnen onderzoeken. De Hoge Raad is in tegenstelling tot het EHRM van mening dat er geen compensatie nodig is bij bewijs van ‘significant weight’.

Er kan geconcludeerd worden dat het Nederlandse beslismodel op bepaalde onderdelen verschilt met het Straatsburgse beoordelingsmodel. Zo gaat de Hoge Raad als eerste in op de vraag of de verdediging haar verzoek voldoende heeft gemotiveerd. Het EHRM doet dit niet,

maar uit zijn rechtspraak blijkt niet dat er lichtere eisen aan de motivatie worden gesteld. Een tweede verschil is dat de Hoge Raad de vraag naar de ‘good reasons’ niet behandeld. Dit is niet problematisch, omdat deze toets impliciet plaatsvindt op het moment dat de verdediging een getuigenverzoek indient bij officier van justitie of A-G. Wordt tijdens de terechtzitting een getuigenverzoek gedaan, dan is het aan de rechter om een eventuele afwijzing hiervan te motiveren. Het grootste verschil is dat de Hoge Raad recentelijk heeft geoordeeld dat er geen compensatie nodig is bij verklaringen van ‘significant weight’. Nu dit laatste niet in overeenstemming is met de Straatsburgse jurisprudentie, moet het beslismodel van de Hoge Raad op dit punt worden aangepast.

Minister Opstelten heeft ten aanzien van het nieuwe Wetboek van Strafvordering plannen opgesteld, waarvan drie plannen betrekking hebben op het getuigenverhoor. Deze plannen zien op een ‘beweging naar voren’, het codificeren van het De auditu-arrest en het indienen en beoordelen van getuigenverzoeken. Het uitgangspunt van het EHRM is dat getuigen ter terechtzitting worden gehoord. Doordat de minister het horen van getuigen bij de rechter- commissaris tot regel wil maken betekent dit dat voortaan vrijwel altijd het beslisschema uit Al-Khawaja & Tahery toegepast moet worden. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is een schending van het ondervragingsrecht en het recht op een eerlijk proces zeer aannemelijk. De ‘beweging naar voren’ is daarom strijdig met het uitgangspunt van het EHRM. Het EHRM laat de selectie en waardering van bewijsmiddelen over aan de nationale rechter, zolang de rechter maar zorgt voor een procedure die ‘as a whole’ eerlijk is. De Nederlandse rechter heeft in het De auditu-arrest bepaald dat het getuigenverhoor door de verbalisant ook als wettig bewijsmiddel gebruikt mag worden. Het plan om dit arrest te codificeren is dan ook niet in strijd met het EHRM. Dit geldt ook voor het indienen en beoordelen van getuigenverzoeken. Het EHRM heeft geen voorkeur voor bij wie het getuigenverzoek ingediend moet worden en hoe dit wordt beoordeeld. De zittingsrechter moet met het nieuwe criterium voor het beoordelen van het getuigenverzoek rekening houden met de waarheidsvinding en het recht op een eerlijk proces. De rechter zal ook nagaan of de verdediging eerder de mogelijkheid heeft gehad om een getuigenverzoek in te dienen. Zolang de rechter hier allemaal rekening mee houdt, zal de procedure ‘as a whole’ eerlijk zijn en wordt er niet in strijd met het EHRM gehandeld. Kortom, het nieuwe Wetboek van Strafvordering draagt grotendeels bij aan het ondervragingsrecht van de verdachte.

De Hoge Raad is van oordeel dat de verdediging geen compensatie behoeft bij een getuigenverklaring van ‘significant weight’. Een aanbeveling is dat de Hoge Raad hier opnieuw naar kijkt, omdat het EHRM in het arrest Schatschaschwili heeft geoordeeld dat er wél compensatie nodig is in het geval van een verklaring van ‘significant weight’. Het is wachten op een klacht bij het Europees Hof, wat tot gevolg heeft dat het EHRM overweegt dat Nederland het recht op een eerlijk proces schendt.

Een plan van de minister is om getuigenverhoren voortaan bij de rechter-commissaris te laten plaatsvinden en zo min mogelijk tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Een aanbeveling is dat de minister de adviezen van de Rvdr, NOvA en ACS heroverweegt, omdat dit plan in strijd is met het EHRM, daar het uitgangspunt is dat getuigen ter terechtzitting worden gehoord. Doordat het nieuwe beoordelingscriterium voor getuigenverzoeken toch nog uiteenvalt in twee toetsen, beveel ik aan om het criterium aan te passen naar het ‘noodzaakscriterium’ zoals uiteengezet in paragraaf 4.4.2.

Literatuurlijst

Boeken

M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs (Meijersreeks deel 228), Deventer: Kluwer 2014. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2014.

G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018. D.M.H.R. Garé & P.A.M. Mevis, Over het oproepen van getuigen ter terechtzitting en

getuigenbewijs in strafzaken, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2000.

J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2011.

C.M. Pelser, ‘Commentaar op artikel 287 Sv’, in C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen, Tekst en Commentaar Strafvordering, Deventer, Wolters Kluwer 2017 (online). B. de Wilde, Stille getuigen. Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen

(artikel 6 lid 3 sub d EVRM), Deventer: Wolters Kluwer 2015.

Tijdschriftartikelen

A.G. van Amelsvoort, ‘Politieverhoor van getuigen’, Strafblad 2012/5, p. 357-360 G.N. Best, ‘Het criterium van voldoende steun als de Nederlandse pendant van de sole or decisive rule’, DD 2015/5

S. Brinkhoff, ‘De netto opbrengst van de Vidgen-jurisprudentie’, DD 2018/7

M.J.A. Duker, ‘Noodzaak en verdedigingsbelang: naar meer eenduidigheid’, DD 2008/3 M.I. Fedorova, ‘EHRM-eisen aan het getuigenverhoor’, Strafblad 2012/5, p. 337-348 M. Kessler, ‘Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering’, AA 2016/02 B.F. Keulen, ‘Wetboek op stelten. Over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering’, RM Themis 2014/5

L. van Lent, ‘Rechtspraak EHRM’, DD 2012/23

J.S. Nan, ‘Kroniek van het straf(proces)recht’, NJ 2019/827

J.S. Nan, ‘Moderne onmiddellijkheid, onmiddellijkheid ‘light’”, Strafblad 2015/4 K. Pijnappels, ‘Plussen en minnen van het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, Adv.bl. 2018/3

J.M. Reijntjes, ‘M.C. van Wijk, Cross-border evidence gathering. Equality of arms within the EU?’, DD 2018/30

R. Robroek, ‘De Hoge Raad over getuigenverzoeken’, NJB 2014/1726

C.P.J. Scheele, ‘Het beoordelen van getuigenverzoeken: een leidraad voor de praktijk’,

Strafblad 2011/1

B. de Wilde, ‘De Hoge Raad moet om! Over het recht minderjarige slachtoffers in zedenzaken te ondervragen’, NJB 2009/2243

B. de Wilde, ‘De beoordeling van getuigenverzoeken volgens het voorgestelde Wetboek van Strafvordering. Een beweging naar voren?’, RMT 2018/5

Redactie, ‘Ondervragingsrecht getuigen, art. 6.3.d. EVRM’, TPWS 2019/30

Kamerstukken

Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278 (Contourennota).

Adviezen bij Kamerstukken

Advies College van procureurs-generaal, bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278.

Advies Nederlandse Orde van Advocaten, bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278.

Advies politie, bijlage bij Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278.

Advies Raad voor de Rechtspraak, bijlage bij kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278. Overige

Toespraak C.J.M. Corstens, ‘Codificatie in de 21e eeuw’, bij het 1e Congres Modernisering

Wetboek van Strafvordering, via rijksoverheid.nl.

Kamerbrief met voortgangsrapportage modernisering Wetboek van Strafvordering en update Contourennota van 9 april 2019.

Staatsblad

Stb. 2012, 408.

Jurisprudentie

EHRM 20 november 1989, 11454/85, NJ 1990/245, m.nt. E.A. Alkema (Kostovski/Nederland)

EHRM 27 september 1990, 12489/86 (Windisch/Oostenrijk) EHRM 19 december 1990, 11444/85 (Delta/Frankrijk)

EHRM 26 maart 1996, 20524/92, NJ 1996/741, m.nt E.A. Alkema (Doorson/Nederland) EHRM 17 juli 2001, 10226/03 (Sadak e.a./Turkije)

EHRM 2 juli 2002, 34209/96, NJ 2003/67, m.nt. T.M. Schalken (S.N./Zweden) EHRM 10 november 2005, 54789/00 (Bocos-Cuesta/Nederland)

EHRM 8 juni 2006, 60018/00 (Bonev/Bulgarije) EHRM 24 april 2007, 14151/02 (W./Finland) EHRM 24 juli 2008, 41461/02 (Romanov/Rusland) EHRM 27 januari 2009, 23220/04 (A.L./Finland) EHRM 5 februari 2009, 13769/04 (Makeyev/Rusland) EHRM 27 april 2010, 43643/04 (Bielaj/Polen) EHRM 28 september 2010, 64569/09 (A.S./Finland) EHRM 27 januari 2011, 42224/02 (Krivoshapkin/Rusland)

EHRM (GC) 15 december 2011, 26766/05 en 22228/06, NJ 2012/283, m.nt. T.M. Schalken en E.A. Alkema (Al Khawaja & Tahery/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 10 mei 2012, 28328/03 (Aigner/Oostenrijk)

EHRM 10 juli 2012, 29353/06, NJ 2012/649, m.nt. T.M. Schalken (Vidgen/Nederland) EHRM 19 juli 2012, 26171/07 (Hümmer/Duitsland)

EHRM 19 februari 2013, 61800/08 (Gani/Spanje)

EHRM 26 februari 2013, 50254/07 (Papadakis/Macedonië) EHRM 25 april 2013, 40450/04 (Ivanov/Rusland)

EHRM 11 juli 2013, 2775/07 (Rudnichenko/Oekraïne) EHRM 18 juli 2013, 59632/09 (Vronchenko/Estland)

EHRM 17 september 2013, 23789/09 (Brzuszczyński/Polen) EHRM 19 december 2013, 26540/08 (Rosin/Estland) EHRM 27 februari 2014, 5699/11 (Lučić/Kroatië)

EHRM (GC) 15 december 2015, 9154/10, NJ 2017/294, m.nt. B.E.P. Myjer (Schatschaschwili/Duitsland)

EHRM 12 september 2016, 55287/10 (Seton/Verenigd Koninkrijk)

EHRM 1 juni 2017, 24705/16, NJ 2017/432, m.nt. T. Kooijmans (Berardi/San Marino) EHRM 6 december 2018, 14078/12 (Dadayan/Armenië)

EHRM 8 januari 2019, 68328/17 (Vidgen/Nederland)

HR 20 december 1926, ECLI:NL:HR:1924:BG9435, NJ 1927/85 (De auditu)

HR 1 februari 1994, ECLI:NL:PHR:1994:AB7528, NJ 1994/427, m.nt. G.J.M. Corstens (Grenzen getuigenbewijs)

HR 21 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0458, NJ 1996/61

HR 20 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5704, NJ 2003/672, m.nt. T.M. Schalken HR 6 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1633, NJ 2006/332

HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145, m.nt. T.M. Schalken (Grenzen getuigenbewijs II)

HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1709, NJB 2015/1345

HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. T. Kooijmans HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447, m.nt. T. Kooijmans HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:123, NbSr 2019/66, m.nt. J.C. Dekkers

Concl. A-G T.N.B.M. Spronken, ECLI:NL:PHR:2017:172, bij HR 4 juli 2017, NJ 2017/440, m.nt. T. Kooijmans