• No results found

Het hooch-vveerdich hof van het heylich sacrament des avtaers

Meditatie.

+

Onderrechtinge.

+

IMagineert in het gheestelijck paradijs der heyligher Kercke, een seer schoone ende

vermaeckelijcke plaetse, in de welcke dit Godlijck Sacrament des lichaems Christi bequamelijck verheven staet, ten thoone voor hemel ende aerde, om-ringhelt met hemelsche Princen, ende dat het de stralen der claerheyt sijnder glorie de gantsche wereldt over bedeylt.

+

VVat het H. Sacrament in hem besluyt.

+

Ende dit hof ingaende, ten eertsten: bemerckt wat dit Godlijck mysterie, ende

hooch-weerdich Sacrament in hem besluyt. Ten 1. het heeft in hem onder de ghedaenten van broodt Christus lichaem, ende bloedt. Ten 2. de glorieuse siele Christi. Ten 3. de schatten van alle Christus gratien, verdiensten, deughden, ende voldoeninghen. Ten 4. het eewich, ongheschapen ende oneyndelijck Godlijck wesen.

met de menschelijcke ende Godlijcke nature Christi. Ten 6. de heylighe

Dry-vuldicheydt, wiens Majesteyt onbegrijpelijck is, wiens weerdicheydt onghemeten is, wiens hoocheydt oneyndelijck is. Contempleert voorts hoe dit gheschiet: te weten, door de onscheydelijcke versaminghe aller deser hooch-weerdighe dinghen met malckander. Want daer het levende lichaem Christi is, daer is oock noodelijck sijn bloedt in't lichaem, ende sijn ziele: daer sijn glorieuse ziele ende lichaem is, daer zijn de boven-naturelijcke schatten sijnder gratien: daer zijn menschelijcke nature is, daer is onscheydelijck den Godlijcken persoon van Godt den Soon: daer den persoon is van Godt den Soon, daer is het Godlijck wesen: daer het Godlijck wesen is, daer is noodelijck de Godlijcke Dry-vuldicheydt, in een onghescheyden Godlijck wesen.

Soo dat wy onder de suyvere ende enckele ghedaenten van broodt teghenwoordigh bekennen, ende aen-bidden Christum Iesum, waerachtich Godt ende mensche, levende ende glorieus: den Salich-maker der werelt, nu niet lijdelijck maer onlijdelijc; nu niet verworpen, maer tot onsen troost sijn glorie bedeckende; nu niet verlaten, maer met sijn hemelsch hof vereert. Hier is den oneyndelijcken schat des hemels in Christus Godtheydt, ende den onghemeten schat der werelt in Christus menschelijckheydt. Dit is den Throon (verborgen voor onse uytwendighe sinnen, maer niet voor ons gheloove) van den Schepper des hemels ende der aerden, van den Regeerder aller creaturen, van de eeuwige, ende ongeschapen Dry-vuldicheydt, ende oneyndelijcke Godtheydt, in Christo onder ons woonende. O mysterie vol wonderlijckheydt! o verholentheydt vol weerdicheydt! o Sacrament vol hoocheydt ende

salicheydt! wie sal volkomelijck uwe rijckdommen ende goederen begrijpen? wie de schatten uwer Majesteyt gronderen?

+

Hoe de triumphante Kercke dit mysterie eert.

+

Ten tweeden: Aensiet hoe de triumphante Kercke hier boven, ende de strijdende

Kercke hier beneden, dit Godlijck mysterie is eerende. Alle de Princen van dat hemelsche Ierusalem, met uyterste verwonderinghe ende oodtmoedicheyt worpen hen neder voor hunnen Godt, ende Salich-maker, dien sy hier waerachtelijck teghenwoordich kennen, ende houden niet op, van hem met blijde lof-sanghen te aen-bidden.

+

Hoe de strijdende Kercke.

+

De strijdende Kercke oock met alle hare staten, ende deelen verheught haer over dit mijsterie, ende houdt daer af wekelijck devote ghedachtenisse, op den

donderdach, in het hoochweerdich Sacrificie der Misse 's morghens, ende in het Lof 's avondts: ende jaerlijcks feestelijck Hoochtijdt van acht daghen, met solemnele processie, lichten, vanen, sanck, ende gheklanck van cymbalen, melodije van violen ende schalmeyen, oprechtinghe van autaren, vercieringhe van huysen, straten, merckten, ende kercken: met blijde danck-segginghe tot Godt voor dese gratie, haren Salich-maker met alderhande uytwendighe ghediensticheyt, ende inwendighe beweghelijckheydt, daer teghenwoordich eerende.

+

VVat de gedaenten in dit mysterie ons leeren.

+

Ten derden: Aenschouwt met uwe uytwendighe ooghen dit Godlijck Sacrament,

het welck u voorhoudt suyvere ghedaenten van broodt: ende uyt het ghene dat ghy siet, komt in kennisse der dinghen, die daer verholen zijn, ende leert vastelijck ghelooven, naer het uyt-wijsen van Godts woordt, daer te wesen alle dese dinghen, die ick hier stellen sal, ende die men nochtans niet en siet. Te weten 1. uyt de rondicheydt van de heylighe Hostie, die noch beghinsel noch eynde en heeft, bekent dat

Chri-stus, die daer onder schuylt, eewich is, ende oneyndelijck in sijne goedtheydt, wijsheydt, moghentheydt, bermherticheydt, mildtheydt, ende alle sijne andere Godlijcke eyghendommen. 2. Vyt de witticheydt van de heylighe Hostie, dat Christus gansch suyver is van alle sonden, heylich in gratie, ende blinckende in opperste glorie. 3. Vyt de saechticheydt van dese ghedaenten, Christi saechmoedicheydt, lieflijckheydt, goedertierenheydt, ende bermherticheydt. 4. Vyt de versaeminghe van veel terw-graenkens in een brood, de liefde Christi met sijn gheestelijcke ledekens, ende sijnder leden met malcander, ende met hem, door de welcke liefde sy

al-te-samen, met Christo ende met malkander een worden. 5. Wt de ghedaenten van waerachtigh broodt, dat Christus daer is als een waerachtich broodt, ende gheestelijck voetsel onser sielen, om die met sijn komste in ons, door sijn gratie te verstercken. 6. Wt de figure des crucifix, dat op de heylige Hostie ghedruckt staet, leert dat hy daer waerachtelijck is, dit voor onser salicheydt ghecruyst is gheweest. 7. Dat hier gheen terwen-broodt en is, maer alleen des broodts ghedaenten met het lichaem Christi; Leert ons Ten 1. dat-men in het verstaen van dit Godlijck mysterie moet gebruycken, niet soo veel de sinnen (die bedroghen worden, meynende daer te sien, smaecken, ende tasten waerachtich terwen-broodt, dat nochtans daer niet en is,) als het gheloove, dat ons sekerlijck dese verborghen waerheydt voor-houdt. 2. Leert ons, dat al wat buyten Godt is, sonder Godt ijdelheydt is, ende als ghedaenten ende schaduwen sonder substantie oft wesen. 3. Eyndelijck dat-men in het nutten van dit heylich Sacrament, gheheel nuchter wesen moet; want de gantsche substantie van terwen-broodt, die hier was, gantschelijck

ver-gaen ende verandert is, ten dienste van het lichaem Christi.

+

Dry verscheyden ondersoeckinghen.

+

Ten vierden: Ondersoeckt 1. van wien dit Godlijck present komt: te weten, van

de heylighe Dry-vuldicheyt, door onsen Salich-maker Christus Iesus, die, soo de HH. Evangelisten betuyghen, in't laetste Avondt-mael voor sijn doodt, sittende aen tafel met sijn heylighe Apostelen, dit Godlijck mysterie, met clare woorden ghebruyckt, ende in-ghestelt heeft. 2. Wat Godt hier toe beweeght heeft? te weten, sijn oneyndelijcke goedtheydt, ende liefd tot ons: op dat hy, die ons eens sijnen Sone tot eenen Verlosser ghegeven hadde, den selven tot het uyterste der werelt, in dit Godlijck Sacrament, by ons soude laten. 3. Wat glorie, ende wat gheestelijcke rijckdommen de strijdende Kercke door dese milde gifte Godts verkregen heeft? te weten, de glorie des Rijcke Godts; want, waer den Coninck der glorien is, daer is sijn hof, ende de rijckdommen des hemels, besloten in Christi Godtheydt ende menschelijckheydt. Zijt ghedachtich de glorie van de arcke des verbondts by de Ioden: dese en is hier by niet anders te vergelijcken, als een schaduwe by het lichaem, oft eenich schijnsel by de waerheydt.

+

Dat het H. Sacrament den boom des levens is.

+

Ten vijfden: Grondeert hier andere besondere weerdicheden van dit mysterie: te

weten, dat dit dien salighen boom des levens is, die Iesus in't midden van sijn gheestelijck paradijs gheplant heeft, om door het nutten sijnder vruchten het leven van sijn boven-naturelijcke gratie in onse zielen te vernieuwen, te bewaren, ende te vermeerderen: veel beter als was den boom des lichamelijcken levens, die eertijdts

+

Een crachtighe medecijne.

van Godt in't aerdtsch paradijs gheplant is gheweest.+

Dit is een besonder remedie teghen alle sieckten ende kranckheden onser zielen,

te-ghen alle bekorinte-ghen ende venijnighe beten van de helsche serpenten, tete-ghen alle versteentheydt des herten, ydelheydt der sinnen, traechheydt der leden, bedorventheyt

+

Een fonteyne der salicheyt.

der nature, ende doodt der sonden.+

Het is een fonteyne aller salicheydt ende deughden, de vloeten haerder gratie overvloedelijck allen gheloovighen

+

Een vvapeninghe teghen onse vyanden.

uyt-deylende, tot versterckinghe van hunnen gheest in Godt.+

Het is een wapeninghe tegen alle vyanden onser zielen, ende een cabinet der gheestlijcker bruyden van

+

Het cieraet der bruyden Godts.

den hemelschen Affuerus,+

vol kostelijcke juweelen ende cieraet, om haer daer mede te vercieren teghen de komste van haren bruydegom. Wie sal de glorie, ende alle de weerdicheden van desen schadt konnen begrijpen? Hy besluyt eenen afgront aller beste goederen.

+

Wat vermakelijckheydt in dit hof te vinden is.

+

Ten sesten: Slaet d'ooghen uwes verstandts rondt-om dit hooch-weerdich hof,

ende aenmerckt d'andere gheestelijcke vermaeckelijckheden, die hier te vinden

+

Heuvelen.

zijn voor de Christene ziele.+

1. Hier zijn de hooghe heuvelen van Christi Godtheydt: klimt op dese metter affectie uwes herten, die vervremdende van de

+

Dalen.

liefde aller creaturen.+

2. Hier zijn de vrucht-bare dalen van Christus

menschelijckheydt, de deughden van sijn heylich leven, als hare hemelsche ende alder-smaeckelijckste vruchten ons voorhoudende: Leert uyt de selve verkleyninge van Godts eeuwich woordt u ganschelijck verachten, ende in waerachtighe

+

Bosschen ende dreven.

ootmoedicheydt verneerderen, als ghy tot dit Godlijck mysterie wilt gaen.+

3. Hier zijn schoone ende donckere bossen ende dreven, allesins over-deckt van de

verholentheden Christi, onder dese ghedaenten schuylende, ende door het gheloove ons eenighe stralen des lichts sijnder waerachtigher teghenwoordigheydt ghevende: Dus verloochent al u verstandt ende sinnen onder de

ghe-hoorsaemheydt des gheloofs, soo dicwils ghy tot dit Godlijck mysterie wilt komen.

+

Speelhoven.

+

4. Hier zijn de alderkostelijckste speel-hoven der Christen zielen, ende bloem-hoven der deughden: gaet in die, ende pluckt daer de lelien van suyverheyt, de roosen van lijdsaemheydt, de goude-bloemen van ghehoorsaemheydt, de krooneimperiael, dobbel ghecroont, van de liefde Godts ende ons naestens, ende alle andere

lieflijckheydt der deughden die u noch ghebreeckt.

+

Het ghebruyc van dit H. mysterie.

+

Ten sevensten: Oversiet dit hof, ende bemerct, wat een menichte Christene

menschen, uyt alle staten hier hen begheven met geestelicken hongher, tot het eeren, aen-bidden, ende nutten van dit Godlijck Sacrament; hoe sy als herten, nae dese levende wateren van Christi gratie dorsten, ende uyt de zee deser hemelscher benedictien onversadelijck drinken.

+

De vruchten uyt dit gebruyck.

+

Aenmerckt oock de gheestelijcke vruchten, die dese verscheydelijck ende menichvuldelijck in den gheest ontfanghen: de blinde worden siende, de doove hoorende, de krancke sterck, de kreupele recht-gaende, de siecke gesont, de

melaedtsche ghesuyvert, de ghichtighe ende lamme in alle krachten tot goede wercken handich, de doode levende. O wonderlijcke wercken Godts! o gratie boven gratie! o wat troost en wordt in dit salich hof, voor alle menschen, die hen tot Godt keeren, niet ghevonden?

+

Hoe Christus ons tot dit hof noodt.

+

Ten achtsten: Hoort hoe minnelijck dat in de heylighe Schrifture alle hongherighe

tot dese gheestelijcke tafelen; alle dorstighe tot dese fonteyne des levens; alle arme tot dese schadt-camer des hemelschen Konincks; alle sieckte tot dese medecijne der salicheydt van Christo ghenoodt worden.

Ioan. 6. 15. Ick ben 't levende broodt, die van den hemel komen ben: is't dat iemandt

le-ven: ende 't broodt dat ick sal gheven, is mijn vleesch voor 't leven der wereldt. ende v. 53. Voorwaer, voorwaer, ick segghe u, ten zy dat ghy eet het vleesch vanden Sone des menschs, ende drinckt sijn bloedt, soo en suldy gheen leven in u selven hebben.

Ioan.7.37. Op den laetsten grooten dach des Hoochtijts, soo stont Iesus ende riep

segghende: soo wie dorst heeft, die kome tot my ende drincke.

Apoc.22.17. Wie dorst heeft die kome, ende wie wilt die neme dat water des levens

om niet.

Apoc.3.18. Ick rade u dat ghy van my coopt gout dat door-vyert ende gheproeft

is, op dat ghy rijck wordt, ende dat ghy met witte kleederen mooght aen-ghedaen worden.

Matth. 11.28. Comt tot my alle die beladen ende belast zijt, ende ick sal u

vermaecken.

Luc.6.19. Alle de schare begheerde hem te ghenaken, want daer ghinck een kracht

van hem, ende die maeckte-se al ghesont.

+

Vermaninghe.

+

Ten neghensten: Danckt Godt uyter herten voor dese sijne goetheyt, liefde ende

mildtheydt tot ons: ende bidt hem om sijn gratie, dat ghy besondere affectie tot dit Godlijck mysterie mocht ghevoelen, ende door het eeren, ende weerdich nutten van dese Godlijcke verholentheydt de salighe vruchten des selfs overvloedelijck deelachtich worden: daer toe devotelijck lesende de na-volghende Ghetijden.