• No results found

2. Reacties op het moderniseringsproces in Duitsland, 1890-

2.3 Het Bildungsbürgertum na 1890: tussen cultuurpessimisme en vernieuwing

1890 als politieke en culturele caesuur

Lagarde en Nietzsche behoorden, hoe verschillend onderling ook, in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw tot de zeer weinige critici van

het Bismarck-rijk. Na ca. 1890 verandert dat: de cultuurkritiek werd toen gedragen door bredere lagen van de bevolking (hoewel nog steeds een minderheid). Cultuurkritiek was opeens in de mode.164 Er zijn vele

voorbeelden die in die richting wijzen. Friedrich Nietzsche werd pas, nadat hij in 1889 geestelijk ineen was gestort, in de jaren negentig mateloos populair. Het cultuurkritische boek van Julius Langbehn uit 1890,

Rembrandt als Erzieher, sloeg in als een bom en beleefde in de eerste twee

jaar na het verschijnen bijna veertig herdrukken. Ook in de pers werd het boek buitengewoon goed ontvangen, en zelfs Bismarck was enthousiast.165 Blijkbaar refereerde Langbehn met zijn cultuurkritiek aan

een stemming die op dat moment in Duitsland 'in de lucht hing'. Het was als het ware het 'Spengler-boek' van de jaren negentig.166 Direct al aan

het begin van zijn boek viel Langbehn met de deur in huis door te constateren dat het geestelijk leven van het Duitse volk in verval was geraakt: de wetenschap was oncreatief en te specialistisch geworden; er waren op het gebied van het denken en de literatuur geen grote individuen meer; in de beeldende kunsten was er geen sprake meer van een eigen stijl; er werden geen nieuwe waarden meer geschapen, enzovoort. "Ohne Frage spricht sich in allem diesem der demokratisirende, nivellirende, ato- misirende Geist des jetzigen Jahrhunderts aus".167 De belangrijkste manier

waarop de Duitse cultuur zich volgens Langbehn zou kunnen vernieuwen,

164. Vgl. Th. Nipperdey. Deutsche Geschichte 1866-1918. Bd.I, p. 827. Zie ook F. Stern, Cultural

Despair, 'Langbehn and the crisis of the 1890's', pp. 153-180, vgl. 97. Ook Fritz Ringer constateert

in zijn studie Die Gelehrten een wijd verbreid idee van een "cultuurcrisis" vanaf ca. 1890, zie o.a. pp. 44, 48 e.V., 78, 229, 232, 263, 266-267.

165. F. Stem, Cultural Despair, p. 104, noot. Bismarck zou Langbehn in 1891 voor twee dagen op zijn landgoed in Varzin hebben uitgenodigd. Zie voor de literatuur over Langbehn: ibid., pp. 95-180: 'Julius Langbehn and Germanic Irrationalism'; B. Behrendt, Zwischen Paradox und Paralogismus.

Weltanschauliche Grundzüge einer Kulturkritik in den neunziger Jahren des 19. Jahrhunderts am Beispiel August Julius Langbehn (Frankfurt a.M., 1984); G.L. Mosse, Crisis, m.n. pp. 39-45; C. Hepp, Avantgarde, pp. 63-69.- Van Langbehns boek werden in 1890 reeds 60.000 exemplaren verkocht, aan

het einde van de Tweede Wereldoorlog waren dat er minstens 150.000. Zie F. Stern, Cultural Despair, p. 155.

166. Zie F. Stern, Cultural Despair, pp. 156 en 316, n. 3. De vergelijking is van Herbert Cysarz. 167. J. Langbehn, Rembrandt als Erzieher. Von einem Deutschen (Leipzig, 1890), p. 1. Met name de moderne wetenschap moest het bij Langbehn ontgelden: zij was veel te karakterloos en specialistisch geworden, had het overzicht over het geheel verloren en was "te objectief' geworden. Maar daarvan kon men gelukkig genezen: '"Wer an Objektivität leidet, kann nur dadurch geheilt werden, daß man ihm Subjektivität verschreibt'". J. Langbehn, Rembrandt, p. 8, zie voor de kritiek op de specialistische wetenschap ook p. 56.

was via een wending tot de kunst, zoals ook Richard Wagner al had beweerd.

1890 was ook het jaar waarin Frank Wedekind begon te schrijven aan zijn beroemde toneelstuk Frühlings Erwachen (1891, maar pas in 1906 voor het eerst uitgevoerd), waarin een aanval werd gedaan op de hypocrisie van de heersende seksuele moraal. Van de hand van Max Nordau verscheen in 1892 de - fel bediscussieerde - studie Entartung, waarin hij het cultureel "verval" van zijn tijd bekritiseerde. Friedrich Meinecke schreef in zijn herinneringen dat overal in Duitsland rond 1890 iets nieuws gaande was. Politiek gezien gingen de dingen slechter, intellectueel gezien gingen ze beter. Volgens Meinecke ontstond er toen een nieuw gevoel voor het fragmentarische en het problematische van het moderne leven. Hij noemt de plotselinge bloei van Nietzsche's roem, de snelle modeveranderingen en de roep om kunst en schoonheid.168 In de kunstwereld keerden zich vanaf

ca. 1890 steeds meer kunstenaars af van de academische staatskunst en van de zelfgenoegzame 'burgerlijke' kunst van de beginjaren van het Keizerrijk. Kunst in dienst van de staat, waarvoor het werk van de hofschilder Anton von Werner exemplarisch is, werd steeds minder geaccepteerd. De vernieuwing in de kunst kwam niet zozeer uit Pruisen (Berlijn), alswel uit de periferie van Duitsland. Een belangrijke aanzet tot de overwinning op de neo-classicistische kunst van de Gründerzeit kwam in 1892 uit München, waar de tentoonstellingen van de zogenaamde Secession een grote openheid lieten zien ten opzichte van de buitenlandse kunst, bijvoorbeeld het Franse impressionisme of fauvisme. De definitieve breuk met de traditionele kunst kwam in 1898 met de Berliner Secession.169 Ook in de literatuur vonden

er sinds 1890 grote verschuivingen plaats. In de plaats van het naturalisme - nog indrukwekkend verwoord in Gerhart Hauptmanns sociaal-kritische toneelstuk Die Weber uit 1892 - kwam een neo-romantische literatuur, waarin meer aandacht was voor het innerlijke leven van het individu en voor thema's als decadentie, dood en ondergang (de zogenaamde "Spä- tzeiterfahrung" 170) dan voor sociaal-geëngageerde, maatschappelijke

onderwerpen. Ook de publieke opinie werd sinds het laatste decennium van de 19de eeuw veel meer dan voorheen gekleurd door sombere beschouwin- gen over de Duitse cultuur, pessimistische toekomstvisioenen en zelfs voorspellingen over de ondergang van de westerse beschaving - vergelijkin- gen met de ondergang van de klassieke oudheid waren niet zeldzaam (ook bij Max Weber).

168. F. Meinecke, Erlebtes, 1863-1901 (Leipzig, 1941), pp. 167-168. Zie ook E. Troeltsch, 'Die Kulturkritik des Jahrhundert-Endes', in: Gesammelte Schriften Bd. 4 (Aaien, 1981), pp. 632-646. 169. Vgl. W.J. Mommsen, Das Ringen um den Nationalstaat, m.n. pp. 737-754; J. Segal, Krieg als

Erlösung, pp. 15-16, 20-23; idem, 'De kunstenaar als profeet Duitse kunstbeschouwing vóór de Eerste

Wereldoorlog', in: Bulletin. Geschiedenis, Kunst, Cultuur 3 (1994), pp. 235-245. 170. Th. Nipperdey, Deutsche Geschichte 1866-1918 Bd. I, p. 776.

Het opmerkelijke is dus dat het cultuurpessimisme niet pas ontstond door en na de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog - hoewel deze oorlog daaraan natuurlijk meer dan voldoende voedsel heeft gegeven -, maar al zo'n kwart eeuw daarvoor. Overigens was ook deze wending der geesten geen specifiek Duits, maar een algeheel Europees verschijnsel, zoals studies van onder meer H. Stuart Hughes, Jan Romein en Carl Schorske over het fin de siècle hebben aangetoond. Ondergangsstemming, pessimisme, crisisgevoel, twijfel aan het vooruitgangsoptimisme, onzeker- heid, een hang naar het irrationele, dandyisme en decadentie kwamen rond de eeuwwisseling in geheel (West-)Europa voor.171

De vraag is hoe men de sterke conjunctuur in Duitsland van het pessimisme en de onzekerheid sinds 1890 kan verklaren. Het eerste dat opvalt is dat het jaar 1890 overheerst werd door een scherpe politieke caesuur, namelijk het aftreden van Bismarck, de dominante rijkskanselier die bijna 30 jaar lang zo'n groot stempel had gedrukt op vooral het politieke, maar toch zeker ook het sociale, economische en culturele leven van Duitsland. De leegte die ontstond toen deze kolossale figuur wegviel, moet enorm geweest zijn, zeker gezien de zwakte van de nieuwe, sinds 1888 aangetreden keizer Wilhelm II. De richting die Duitsland tot 1890 gevaren was, was bepaald door de stevige greep waarmee Bismarck het roer in handen had gehad. Direct na zijn aftreden moet men bijna lijfelijk gevoeld hebben dat Duitsland z'n vaste koers verloor en dat er een slecht en onevenwichtig stuurman aan boord was gekomen (met een even slechte bemanning),, die een onduidelijke zig-zagkoers voer, zoals ook Weber in 1895 constateerde: na Bismarck was "das Steuerruder des Staates aus einer starken Hand in eine schwächere [...]" gevallen.172 Aan de ene kant

betekende dit een grote onzekerheid over de toekomst, maar aan de andere kant betekende dit ook dat er nu meer ruimte was ontstaan voor de Duitse burgers om zich vrijer te bewegen en hun stem te laten horen: de strenge en autoritaire paterfamilias van Duitsland die Bismarck altijd was geweest, was weggevallen. De toonzetting in de kranten en de vele tijdschriften, die vooral na 1890 als paddestoelen uit de grond schoten, werd dan ook

171. Hét sleutelwoord in Romeins monumentale studie Op het breukvlak van twee eeuwen. De westerse

wereld rond 1900 (Amsterdam, 1976; Ie druk 1967), is "onzekerheid", met name van de bourgeoisie.

Zie ook H S . Hughes, Consciousness and Society. The Reorientation of European Social Thought 1890-

1930 (New York, 1977, herziene uitgave; le druk 1958). In Hughes' boek staat de 'revolte tegen het

positivisme' centraal. In dat verband besteedt hij veel aandacht aan de ontdekking van het onbewuste en irrationele. Carl Schorske schrijft dat in Wenen in het fin de siècle sprake was van een crisisgevoel ("acutely felt tremors of social and political disintegration", zie zijn Fin-de-Sie'cle Vienna. Politics and

Culture (New York, 1981), p. xviii). Opvallend is dat in Nederland weinig is terug te vinden van het fm-de-siècle pessimisme. Zie daarvoor o.a. de verschillende artikelen in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 106 (1991), afl. 4, die speciaal is gewijd aan Nederland

op het 'breukvlak'.- In Duitsland leken verschijnselen als decadentie en dandyisme niet zo sterk vertegenwoordigd. Natuurlijk speelde in het vroege werk van Thomas Mann decadentie een belangrijke rol, zoals in Der Tod in Venedig (1912), en was in de George-kreis sprake van dandyisme, maar in sommige andere landen, vooral in Frankrijk, waren deze verschijnselen sterker vertegenwoordigd. 172. PS, 10 (in zijn Freiburger oratie).

aanzienlijk kritischer, ook ten aanzien van de staat en de keizer.173

Hoewel de toekomst dus onzekerder was geworden, was deze ook open voor verandering, experimenten en kritiek. Dit maakt de grote onrust en gisting die in de periode na ca. 1890 ontstond begrijpelijker.

Hierbij kwam nog dat de generatie die in de jaren '90 volwassen was geworden een conflict had uit te vechten met haar ouders. Deze laatste generatie had in 1871 het Duitse rijk helpen stichten, een gebeurtenis van nauwelijks te overschatten betekenis. De nationaal-liberale historicus Heinrich von Sybel schreef vol enthousiasme aan Webers oom, Hermann Baumgarten, naar aanleiding van de keizer-proclamatie in Versailles: "Wodurch hat man die Gnade Gottes verdient, so große und mächtige Dinge erleben zu dürfen?" Maar zijn daarop volgende vraag onthulde al direct het probleem dat in de toekomst een rol zou gaan spelen: "Und wie wird man nachher leben?"174 Deze citaten geven precies weer waar de

volgende generatie het in de jaren negentig moeilijk mee zou krijgen, namelijk met het epigonendom, het gevoel te laat geboren te zijn. Ook keizer Wilhelm II sprak in 1890, op de eerste schoolconferentie, uit dat er sinds zo'n twintig jaar weinig meer was gebeurd: "Mit dem Jahre 1871 hat die Sache aufgehört. Das Reich ist geeint; wir haben, was wir erreichen wollten, und dabei ist die Sache stehengeblieben".175 De generatie van

Max Weber heeft dit als zeer frustrerend ervaren. Weber zelf sprak en schreef in de jaren negentig voortdurend over de "zware vloek van het epigonendom". Zijn eigen generatie miste het naïeve enthousiasme dat de vorige generatie nog wél had bezield. In zijn verdediging van Paul Göhre in 1892 schreef hij bijvoorbeeld: "Wir sind Epigonen einer grossen Zeit, und es ist nicht möglich [...] den ungestümten Drang des Idealismus wieder zu erwecken f...]".176 Eén manier om het epigonendom te overwinnen,

was de zelfgenoegzaamheid en tevredenheid van de ouders over wat in 1871 was bereikt, aan de kant te zetten en nieuwe opgaven voor Duitsland te stellen. In zijn Freiburger oratie van 1895 zei Weber letterlijk dat 1871 achterwege had kunnen blijven als deze "jeugdstreek" niet het uitgangspunt zou zijn van een Duitse "Weltmachtpolitik".177 Vanaf 1897 is inderdaad

een Duitse Weltpolitik gevoerd, alleen bepaald anders - want veel onevenwichtiger - dan Weber had gewild.

173. Zie voor de cultuurkritiek in de Duitse tijdschriften het artikel van R. vom Bruch, 'Kunst- und Kulturkritik in führenden bildungsbürgerlichen Zeitschriften des Kaiserreichs', in: E. Mai (Hrsg.),

Ideengeschichte und Kunstwissenschaft (Berlin, 1983), pp. 313-347.

174. Geciteerd in H.-U. Wehler, Kaiserreich, p. 96.

175. Zie de openingstoespraak van Wilhelm II op de schoolconferentie in december 1890, afgedrukt in: G. Giese (Hrsg.), Quellen zur deutschen Schulgeschichte seit 1800 (Göttingen, 1961), pp. 196-200, aldaar p. 196.

176. Weber in 'Zur Rechtfertigung Göhres', in: Die christliche Welt 6 (1892), kolom, 1109, nu in: MWG 1/4, p. 119, vgl. pp. 195, 569, 709; PS, 7, 21, 24.- Wolfgang J. Mommsen spreekt van de "rebellie tegen de Gründerkultur" sinds 1890. Zie Das Ringen um den Nationalstaat, pp. 737-754. 177. PS, 23.

Het epigonendom nam de vorm aan van een generatieconflict. De tijd na ca. 1890 is doortrokken van de strijd tussen vader en zoon. Ook voor Weber en zijn vader geldt dit.178 Het gaat hier om een reactie tegen het

autoritaire, patriarchale gezag, dat niet meer door grootse en aansprekende prestaties gelegitimeerd werd, en om een poging een uitweg te vinden uit de als steeds klemmender ervaren maatschappelijke en economische structuren. Want dat is een ander belangrijk gegeven van de jaren negentig: het duurde een tijd voordat echt duidelijk werd welke gevolgen de moderne samenleving had voor de mens en de cultuur. Het is niet verwonderlijk dat de gevolgen van het moderniseringsproces dat sinds ca. 1850 was ingezet, pas zo'n halve eeuw later in volle sterkte tot het bewustzijn doordrongen: de moderne samenleving was nu geen visioen meer, zoals nog voor de critici rond 1800, maar een onontkoombare werkelijkheid geworden: Duitsland was een Industriestaat geworden. Of zoals Friedrich Naumann het in 1911 fraai omschreef: "Das was Marx von fern sah, ist näher gekommen, ist größer geworden. [...] Es kommt der Kapitalismus".179

Zoals gezegd werd de cultuurkritiek na ca. 1890 verwoord door een groot gedeelte van de sociale groep waartoe Weber behoorde, het Bildungs-

bürgertum. Niet alleen een aantal nationaal bekende woordvoerders van de

intelligentsia liet zich somber uit over de cultuur van Duitsland, maar ook minder bekende journalisten, professoren, dominees en leraren. Men kan zich afvragen welke Duitse denker uit deze tijd eigenlijk géén pessimis- tische geluiden heeft laten horen. De kritiek van deze personen liep sterk uiteen, variërend van de vulgair-idealistische beschouwingen van Julius Langbehn tot de subtiele en intelligente observaties van Georg Simmel, of van de reactionaire Oswald Spengler tot de tegen het politieke en bureaucratische establishment vechtende Max Weber. Cultuurkritiek werd geuit door zowel 'rechtse' als 'linkse', 'moderne' en 'anti-moderne' denkers.

Werner Sombart

Een duidelijk voorbeeld van anti-moderne, conservatieve cultuurkritiek is te vinden in het (latere) werk van Werner Sombart (1863-1941). Deze uiterst productieve, invloedrijke en helder formulerende econoom en sociale

178. Zie voor Webers generatieconflict G. Roth, 'Max Webers Generational Rebellion and Maturation', in: R. Bendix & G. Roth (eds.), Scholarship, pp. 6-33. Ook Arthur Mitzman besteedt in zijn boek The

Iron Cage veel aandacht aan Webers generatieconflict.

179. F. Naumann, 'Kulturgeschichte und Kapitalismus', in: Die neue Rundschau 22 (1911), pp. 1337- 1348, aldaar 1341. Geciteerd in G. Hübinger, 'Kapitalismus und Kulturgeschichte', p. 2 5 - Zie ook idem, Kulturprotestantismus und Politik, waarin in par. II. 1. het jaar 1890 als een "vereinspolitische Zäsur" wordt behandeld (pp. 26-33). 1890 betekende niet alleen een caesuur in de politiek. "Nur von wenigen zeitgenössischen National Ökonomen genau registriert, vollzog sich der endgültige Wandel des Deutschen Reiches vom Agrar- zum Industriestaat. Spürbar war dieser Transformationsprozess, in dem der Industrie-, Handels- und Verkehrssektor den agrarischen überholte, auf vielen Ebenen".

wetenschapper is voor deze studie om verschillende redenen van belang. In de eerste plaats was hij een goede bekende van Weber. Zij kenden elkaar al vanaf de vroege jaren negentig, toen zij in de Verein für Sozialpolitik tot de 'linkse' groepering behoorden. Weber heeft - vergeefs - geprobeerd om Sombart, die sinds 1890 in het ver weg gelegen en in academisch opzicht minder belangrijke Breslau hoogleraar was, benoemd te krijgen als hoogleraar in Freiburg en Heidelberg.180 Verder waren zij beiden, samen

met Edgar Jaffé, sinds 1903 redacteur van het tijdschrift Archiv far

Sozialwissenschafi und Sozialpolitik en waren zij nauw betrokken bij de

oprichting van de Deutsche Gesellschaft far Soziologie in 1909. Het belangrijkste is nog dat Sombart en Weber, hoe verschillend ook, een sterke gemeenschappelijke interesse hadden, namelijk in wat zij zagen als het dominerende verschijnsel van hun tijd: het moderne kapitalisme - zijn oorsprong, 'geest', ontwikkeling en gevolgen. In hun uitwerking van dit thema zijn er grote verschillen te constateren, maar feit is dat zij elkaar wederzijds beïnvloed hebben en met elkaar in discussie gingen.181 In

1906 schreef Weber nog aan Robert Michels dat Sombart voor hem - onder vier ogen - "der angenehmste Mensch" was die hij kende182, maar later

kwam er een grotere afstand tussen beiden. In een brief van 2 december 1913 schreef Weber aan Sombart zelf over "de zeer verschillende 'geest' waarin U en ik in de 'wetenschap' bezig zijn"; over zijn boek over het jodendom {Die Juden und das Wirtschaftsleben, 1911) schreef hij in dezelfde brief vernietigend dat hij "[...] an Ihrem 'Judenbuch', soviel das Religiöse in Betracht kommt, 'beinahe jedes Wort für falsch' [hielte]". Niettemin, liet Weber weten, zou hij blij zijn het boek zelf geschreven te hebben - dat wil zeggen, in esthetisch opzicht.183

180. Lebensbild, p. 255: Weber had Sombart als opvolger in Freiburg voorgesteld en ook als bezetter van een nieuwe, tweede leerstoel economie in Heidelberg. Paul Honigsheim schrijft dat Weber ook in 1903, toen hij zelf niet meer onderwees aan de universiteit, Sombart als zijn opvolger wilde in Heidelberg. P. Honigsheim, 'Max Weber in Heidelberg', p. 168.

181. Zie bijvoorbeeld RS I, 42, n. 2: Weber schreef in een voetnoot van Die protestantische Ethik: "Ueberhaupt brauche ich [...] wohl nicht besonders zu betonen, wieviel sie [de volgende studies in de RS] in ihrer Formulierung der bloßen Tatsache, daß Sombarts große Arbeiten mit ihren scharfen Formulierungen vorliegen, verdanken, auch - und gerade - da, wo sie andere Wege gehen". In de 'Vorbemerkung' (1920) schreef Weber over Sombarts "schöne Hauptwerk über den Kapitalismus" (RS I, 4-5, noot). Zie ook MWG I/IO, p. 270, noot, waar Weber Sombart in zijn artikel over de "burgerlijke democratie" in Rusland van 1906 prees voor zijn "durchaus zutreffende" karakterisering van het 'vroegkapitalisme' (vgl. RS I, 60).- Zie voor een vergelijking tussen Weber en Sombart o.a. de zeer informatieve en goed gedocumenteerde studie van F. Lenger, Werner Sombart 1863-1941, m.n. pp. 129- 135, 143-145, 202-205, 222-225, 237-241; H. Lehmann, 'The Rise of Capitalism: Weber versus Sombart', in: H. Lehmann & G. Roth (eds.), Weber's Protestant Ethic, pp. 195-208; A. Mitzman, 'Personal Conflict and Ideological Options in Sombart and Weber', in: W.J. Mommsen & J. Osterhammel (eds.), Contemporaries, pp. 99-105.

182. MWG II/5, p. 173, brief van 8.10.1906. Weber voegde hier echter aan toe: "aber schon 6 Augen sind für ihn 'Publikum'".

183. Zie voor deze brief F. Lenger, Sombart, p. 448, n. 43 en L.A. Scaff, Fleeing the Iron Cage, pp. 204 resp. 203, n. 49. Scaff spreekt zelfs van "ressentiment" in hun relatie- In RS I, 27, n. 2, noemde Weber Der Bourgeois (1913) Sombarts "weitaus schwächste seiner größeren Werke".

Wemer Sombart heeft in de loop van zijn leven veel verschillende posities ingenomen. Zijn ontwikkeling van een door Marx geïnspireerde sociaal-hervormer tot een bewonderaar van het Italiaanse fascisme en Mussolini (die hij persoonlijk ontmoette) is zo belangrijk en interessant, omdat het de zoektocht toont van een Bildungsbürger, die probeerde een antwoord te geven op de vragen en problemen van de moderne samen- leving. Want wât zijn voortdurend wisselende antwoorden ook waren - steeds opnieuw, vanaf de vroege jaren negentig tot aan zijn dood in 1941, was het vertrekpunt van Sombarts grote aantal publicaties de problemen die de moderne samenleving voortbracht, in het bijzonder het moderne kapitalisme en zijn 'schaduw', het proletariaat. Sombarts biograaf, Friedrich Lenger, noemt de politieke weg die Sombart heeft afgelegd "nicht gänzlich untypisch" voor sociale wetenschappers in het wilhelminische Keizerrijk: ook bijvoorbeeld Johann Plenge en Robert Michels, een goede vriend van Sombart en Weber, laten een soortgelijke ontwikkeling zien.184 Van

belang is hier dat Sombart veel representatiever was voor zijn generatie dan Max Weber.

Tijdens de jaren negentig stond de nog jonge Sombart bekend als een

enfant terrible, dat zich sterk aangetrokken voelde tot het reformistische