• No results found

Net als op maatschappelijk terrein was het Keizerrijk ook op het gebied van de cultuur volop in beweging. Met name na 1890 bespeurt men een grote creativiteit en onrust op dit gebied.116 In de kunst werden de gebaande

paden steeds meer verlaten, hervormingsbewegingen van allerlei aard kwamen in hoog tempo van de grond en in de steeds talrijker kunst- en cultuurtijdschriften treft men uiterst kritische cultuurbeschouwingen aan. Een steeds terugkerend motief in deze beschouwingen was het thema van de 'moderniteit': men reflecteerde - en reageerde - op de revolutionaire snelheid van de maatschappelijke ontwikkelingen en op de aard van het nieuwe, moderne leven dat daardoor was ontstaan.

Terreinen die in het 19de-eeuwse Duitse culturele leven een sleutelpositie innamen waren het onderwijs en wetenschapsbedrijf. De hierboven beschreven technische en industriële groei tijdens het Keizerrijk was slechts mogelijk door het uitstekende 19de- eeuwse onderwijssysteem, een uitvloeisel van de zo belangrijke - Pruisische - onderwijshervormingen aan het begin van die eeuw. Tekenend is bijvoorbeeld dat in Duitsland rond 1830, in tegenstelling tot het buitenland, nauwelijks meer analfabetisme voorkwam.117

Een exclusieve positie in het Duitse onderwijs werd ingenomen door het 'humanistisch gymnasium', het enige schooltype dat toegang verleende tot de universiteit en sterk georiënteerd was op de zogenaamde alpha-vakken (met name Grieks en Latijn). Uiteraard ontstond er enige druk op dit niet op de moderne samenleving afgestelde schooltype toen de Duitse samenleving zich in de tweede helft van de 19de eeuw in een hoog tempo begon te moderniseren. Kenmerkend voor deze spanning tussen traditie en moderniteit is dan ook de strijd in het onderwijs tussen de zogenaamde 'humanisten' en 'realisten'. Deze strijd, die bekend staat als de schoolstrijd,

116. Zie voor de cultuur van het Keizerrijk o.a. C. Hepp, Avantgarde; W.J. Mommsen, 'Kultur und Politik im Kaiserreich', in: Der autoritäre Nationalstaat, pp. 257-287, m.n. 274 e.V.; idem, 'Der Aufstieg der künstlerischen und literarischen Avantgarde und die Sprengung des bürgerlichen Kulturbegriffs (1905-1914)', in: Ringen um den Nationalstaat, pp. 793-805; idem, Bürgerliche Kultur

und künstlerische Avantgarde (Frankfurt a.M., 1994); idem, 'Die Kultur der Moderne im Deutschen

Kaiserreich', in: W. Hardtwig & H.-H. Brandt (Hrsg.), Deutschlands Weg in die Moderne. Politik,

Gesellschaft und Kultur im 19. Jahrhundert (München, 1993), pp. 254-274; Th. Nipperdey, Deutsche Geschichte 1866-1918. Bd. I, pp. 692-796.

117. GA. Craig, Germany 1866-1945, p. 187.- Over het Duitse onderwijs en zijn geschiedenis is zeer veel geschreven. Klassiek is het werk van Friedrich Paulsen, Geschichte des gelehrten Unterrichts auf

den deutschen Schulen und Universitäten. 2 Bde. (Berlin/ Leipzig, 1919-1921). Zie verder o.a. F.K.

Ringer, Gelehrten, passim; A. Labrie, 'Bildung' en politiek, 1770-1830. De 'Bildungsphilosophie' van

Wilhelm von Humboldt bezien in haar politieke en sociale context (Amsterdam, 1986), m.n. pp. 147-

175: 'Humboldt en de hervorming van het Pruisische onderwijs'; W.J. Mommsen, Ringen um den

Nationalstaat, m.n pp. 754-777; H.-U. Wehler, Deutsche Gesellschaftsgeschichte 1849-1914, pp. 396-

429 en 1191-1232; Th. Nipperdey, Deutsche Geschichte 1800-1866, m.n. pp. 451-482; idem, Deutsche

duurde van 1872 tot 1900."8 De groep van 'humanisten', die de mono-

poliepositie van het humanistisch gymnasium probeerde te handhaven, bestond onder anderen uit bureaucraten, gymnasiumleraren, de meerderheid van de professoren, artsen en juristen - kortom, uit leden van het Bil-

dungsbürgertum. In de gelederen van de 'realisten' bevonden zich technici

en ingenieurs, de leraren van de nieuwe scholen en een minderheid van professoren (waarvan Friedrich Paulsen waarschijnlijk de bekendste is). De 'realisten' streden vooral voor een betere positie van de zogenaamde Real- instellingen, het in 1859 ingestelde Realgymnasium en de in 1887 ingestelde Oberrealschule, die beide sterk werden benadeeld in vergelijking met het humanistisch gymnasium. Ook streden zij voor minder klassieke vorming in het onderwijsprogramma, voor meer 'realistische' en op de moderne samenleving afgestemde vakken en voor meer lichamelijke vorming. Het is duidelijk dat de 'realisten' vertegenwoordigers waren van de moderne tijd - haar techniek, industrie en economie. De 'humanisten' daarentegen vertegenwoordigden een geesteswetenschappelijke cultuur die meer paste bij de wereld van 1800 dan van 1900. Van belang (en van invloed!) was nu dat ook het leger, de invloedrijke ambtenaar op het gebied van het hoger onderwijs, Friedrich Althoff, en zo'n belangrijke figuur als Wilhelm II aan de kant van de 'realisten' stonden."9 In feite lag deze

stellingname voor de hand: wilde Duitsland in de, sinds de jaren '90 gepropageerde, 'wereldpolitiek' een rol van betekenis spelen, dan zou het in zijn onderwijs en onderzoek veel meer aandacht moeten besteden aan techniek, scheikunde en dergelijke.

Dit voorbeeld van Wilhelm II c.s. toont aan hoe 'moderniteit' en nationalisme volstrekt niet met elkaar in tegenspraak waren en hoe slecht categorieën als 'links' en 'rechts' vaak van toepassing zijn op het Keizerrijk. Ook het leger liet wat dat betreft zo'n dubbel gezicht zien: aan de ene kant was het, mede door de sterk vertegenwoordigde adel, zeer autoritair-conservatief en gericht op de handhaving van de status quo, maar aan de andere kant stond het in de schoolstrijd dus aan de kant van de 'modernen'. De schoolstrijd eindigde in 1900: de drie verschillende schooltypen kregen gelijke rechten (o.a. toelating tot de universiteit) en het gymnasium werd gemoderniseerd door een versterking van de 'realistische' vakken.

De Duitse universiteiten rond 1900 golden als misschien wel de beste ter wereld en trokken dan ook vele buitenlanders aan; dit gold voor zowel de natuur- als de geestes- en 'sociale' wetenschappen. Doordat zo vaak de nadruk wordt gelegd op de gevoeligheid voor het irrationele rond 1900, in

118. Zie hiervoor o.a. de rede van Th. Nipperdey, Wie modern war das Kaiserreich?- Das Beispiel der

Schule- (Opladen, 1986), m.n. pp. 11-16; F. Ringer, Gelehrten, pp. 51-54.

119. Zie voor de 'realistische' positie van Wilhelm II op de eerste schoolconferentie van 1890 zijn openingstoespraak, afgedrukt in: G. Giese (Hrsg.), Quellen zur deutschen Schulgeschichte seit 1800 (Göttingen, 1961), pp. 196-200.

Europa, maar toch vooral in Duitsland, wordt vaak over het hoofd gezien dat aan de Duitse universiteiten in het algemeen 'gewoon' wetenschappelijk onderzoek werd verricht: grondig, rationeel, 'objectief, empirisch en methodisch verantwoord.120 Tussen 1901 en 1925 bijvoorbeeld hadden

van de 31 nobelprijswinnaars op het gebied van de fysica tien winnaars de Duitse nationaliteit, in de chemie waren dat er negen van de 25, in de fysiologie vijf van de 23.

Een ander cultureel terrein, naast dat van onderwijs en wetenschappen, is dat van de kunst, waarvoor Weber een grote belangstelling had, met name voor muziek.121 Ook hier wordt men in het Keizerrijk geconfronteerd met

'moderne' ontwikkelingen. De term 'Expressionisme' werd weliswaar pas in 1911 voor het eerst gebruikt, maar reeds vanaf de eeuwwisseling begonnen er 'expressionistische' tendensen in de Duitse kunst door te dringen. Het Expressionisme was 'modern', omdat het zich met zijn nieuwe vormen en inhoud verzette tegen de overgeleverde kunsttradities en een poging was tot bevrijding van de als verstikkend ervaren conventies en de oppervlakkige, 'burgerlijke' levensgewoonten. Tegelijkertijd klonk in het Expressionisme vaak een duidelijke kritiek door op de moderne samen- leving, zoals de vervreemding van de mens van de natuur of het onpersoon- lijke leven in de grote stad. In het verlengde hiervan ligt de opmerkelijke nadruk op het belang van een collectief gevoel en het bewustzijn van een kosmische eenheid. Tegenover het moderne geatomiseerde en rationele leven stond de expressionistische drang naar synthese en een nieuw

religieus en mystiek bewustzijn.

In het Duitse Expressionisme is een "metafysisch zendingsbewustzijn" dan ook onmiskenbaar aanwezig.122 Dit spreekt duidelijk uit het werk en

gedachtegoed van de twee belangrijkste voorvechters van de Münchense kunstenaarsvereniging Der Blaue Reiter, Franz Marc en Wassily Kan- dinsky. Beiden gaven in 1912 een gelijknamige, spraakmakende en invloedrijke kunstalmanak uit, die 140 afbeeldingen bevatte, variërend van Japanse inkttekeningen, middeleeuws houtsnijwerk en Afikaanse beelden tot kindertekeningen en moderne kunst. Daarnaast bevatte de bundel, die een sterk internationaal karakter had, 19 essays van moderne kunstenaars,

120. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende wetenschappen Th. Nipperdey,

Deutsche Geschichte 1866-1918. Bd. I, pp. 602-691.

121. Zeer informatief over Webers relatie met de kunst van zijn tijd zijn Lebensbild, m.n. pp. 504-510 en P. Honigsheim, 'Max Weber in Heidelberg', pp. 234-249. Zie ook par. III.3.5.- Zie voor de literatuur over de kunst tijdens het Keizerrijk o.a. J. Segal, Krieg als Erlösung; de bundel opstellen (van uiteenlopende kwaliteit) onder redactie van E. Bronner en D. Kellner, Passion and Rebellion. The

expressionist Heritage (1983); C. Hepp, Avantgarde; Th. Nipperdey, Deutsche Geschichte 1866-1918. Bd. I, pp. 692-796; P.U. Hein, Die Brücke ins Geisterreich. Künstlerische Avantgarde zwischen Kulturkritik und Faschismus (Reinbek bei Hamburg, 1992). Zie voor een Europees perspectief E.R.

Tannenbaum, 1900. The Generation Be/ore the Great War (Garden City, New York, 1976), m.n. pp. 353-413.

o.a. van de Oostenrijkse componist Arnold Schönberg, die in 1907-1908 met zijn Twee liederen voor zangstem en piano (opus 14) de eerste zogenaamde atonale compositie had geschreven en de twaalftoonsmuziek zou ontwikkelen. De Blaue Reiter was in de eerste plaats een project waarin spirituele vernieuwing in de vorm van moderne kunst werd nagestreefd. Er zou een synthese moeten plaatsvinden van beeldende kunst, muziek en literatuur. Reeds in 1910 had Kandinsky zijn eerste abstracte aquarel geschilderd, wat feitelijk een revolutie in de kunst betekende: voor de eerste keer in de geschiedenis van de beeldende kunst werden de concrete vormen van de werkelijkheid losgelaten. Schilderkunst diende voor de neo-Hegeliaan Kandinsky de directe uitdrukking te zijn van de Geest, waarbij de kunstenaar als het ware de kosmische harmonieën tot uitdruk- king bracht. In 1912 verwoordde hij zijn ideeën in zijn boek Über das

Geistige in der Kunst.

Waar het hier om gaat is dat in Duitsland zeker sprake was van een zogenaamde 'avantgarde' op kunstgebied die 'moderne' en 'anti-moderne' elementen in zich verenigde. Met name München was na de eeuwwisseling een zeer belangrijk centrum van de moderne kunst geworden, niet alleen van Duitsland, maar zelfs van Europa. Max Weber bezocht München in de zomer van 1911 samen met zijn vrouw en de bevriende psychiater Hans Walter Gruhle, die Weber in de "Fremdheit" van de toen nieuwste kunst inwijdde.123

Net als in het Expressionisme is ook in de vele Reformbewegungen na 1900 een mengeling te zien van 'moderne' elementen met heimwee naar - verloren gewaande - harmonie en gemeenschapsgevoel. In de voorstellen tot hervorming van o.a. het onderwijs, de cultuur en de leefwijze zien we in deze bewegingen aan de ene kant een duidelijk 'progressief verzet tegen de 19de-eeuwse Duitse, sterk patriarchale en verouderde traditie en cultuur. Maar aan de andere kant zijn er ook vaak onmiskenbaar regressieve en 'conservatief-revolutionaire' elementen in deze bewegingen aanwezig, vooral waar gestreefd werd naar een terugkeer naar de natuur.124

123. Lebensbild, p. 506. Marianne Weber schrijft dat de schilderkunst door die richting werd beheerst "für die alles Gegenständliche mit Einschluß des Menschen nur als Träger von Licht und Farbe Belang hat [...]". In 1911 bezochten Max en Marianne Weber ook Parijs, waar ze werk van o.a. Monet, Manet, Degas, Renoir, Cézanne, Gauguin en Van Gogh zagen. "Van Gogh erschloß sich schwer und erschütterte dann am stärksten" (p. 507).

124. Vgl. A. Labrie, Het verlangen naar zuiverheid. Een essay over Duitsland (Maastricht, 1994), m.n. pp. 35-40. Het hierna volgende stuk over de Reformbewegungen is gebaseerd op W.R. Krabbe,

Gesellschaftsveränderung durch Lebensreform. Strukturmerkmale einer sozialreformerischen Bewegung im Deutschland der Industrialisierungsperiode (Göttingen, 1974); J. Frecot, J.F. Geist, D. Kerbs, Fidus, 1868-1948. Zur ästhetischen Praxis bürgerlicher Fluchtbewegungen (München, 1972); J. Frecot, 'Die

Lebensreformbewegung', in: K. Vondung (Hrsg.), Das wilhelminische Bildungsbürgertum, pp. 138-152; C. Hepp, Avantgarde, m.n. pp. 75-89, 159-171; Th. Nipperdey, Deutsche Geschichte 1866-1918. Bd.

Gemeenschappelijk in de talrijke hervormingsbewegingen was de gedachte van maatschappelijke en culturele regeneratie van Duitsland, die grotendeels een sterk onpolitiek karakter droeg. Niet zozeer de politieke, economische of sociale structuur moest veranderen, maar het individu en diens leefwijze. De vernieuwing van Duitsland zou volgens sommige hervormers dan ook pas kunnen plaatsvinden wanneer men zou beginnen bij het begin: de opvoeding en het onderwijs. De nadruk in deze Reform-

pädagogik lag op anti-autoritair onderwijs en respect voor het kind, dat zich

ongestoord en zo veelzijdig mogelijk moest kunnen ontwikkelen; de school als eenzijdige 'leerfabriek' werd van de hand gewezen. Gustav Wyneken bijvoorbeeld propageerde een eigen jeugdcultuur en stichtte de "Freie Schulgemeinde Wickersdorf' (1906), waarin gestreefd werd naar "Menschheitsverjüngung". Georg Kerschensteiner benadrukte het belang van handenarbeid en samenwerking tussen de kinderen. Een vloeiende overgang naar de Lebensreformbewegung vormen de pedagogische ideeën van Hermann Lietz, die, geïnspireerd door Rousseau, pleitte voor scholen ver van de grote steden, waar kinderen in een natuurlijke omgeving zouden opgroeien, gezond moesten eten en veel tijd zouden hebben voor spel. In zijn internaat Haubinda werden zijn ideeën in praktijk gebracht.

Ook in de in 1907 opgerichte Deutsche Werkbund stond de integratie van rationaliteit en kunstzinnige creativiteit centraal: handwerk, industrie en kunst dienden samen te werken met het doel om kwalitatief hoogstaande "industriekunst" te produceren. Het 'moderne' en democratische karakter van de Deutsche Werkbund school hierin dat deze producten nu ook de massa moesten bereiken en Duitsland sociaal moesten verenigen. De met Weber nauw bevriende publicist en politicus Friedrich Naumann heeft veel gedaan om het werk van de Deutsche Werkbund onder de aandacht van een groot publiek te brengen.

De Duitse Lebensreformbewegung heeft een veel controversiëler karakter. In deze beweging werd gepleit voor een herziening van de omgang met een aantal basiselementen van het leven: voedsel, drank, kleding, woning, seksualiteit, natuur en genezing. Centraal stond het verlangen naar zuiverheid en een terugkeer naar de natuur. Uiteraard was de Lebensreformbewegung vanwege het grote aantal thema's buitengewoon divers. Men komt er pleitbezorgers tegen van bijvoorbeeld vegetarisme, geheelonthouding, nudisme, tuinsteden, 'vrije' seksualiteit, zonaanbidding, anti-vivisectionisme en natuurgeneeswijze. Concreet kregen bepaalde elementen van deze beweging vaak gestalte in plattelandskolonies, zoals in Ascona, waar Weber twee keer op bezoek is geweest (zie par. 1.8). Het controversiële karakter wordt veroorzaakt doordat een extreme vorm van streven naar zuiverheid (van het lichaam of bloed bijvoorbeeld) kon uitmonden in pleidooien voor rassenhygiè'ne of eugenetica. Hierdoor vertoont de Lebensreformbewegung twee gezichten, namelijk progressief in bijvoorbeeld haar streven naar betere en gezondere woningen en producten

voor de arbeiders, en völkisch in haar verlangen om het Duitse volk te beschermen tegen joodse invloeden.