• No results found

DEEL II: Herstel en de noden van slachtoffers

3. Herstel en verwerking

Als volgt diepen we het herstel & verwerkingsproces verder uit. De 5 thema’s die hier besproken worden geven ons een diepgaander en breder begrip wat herstel en verwerking betekent voor het slachtoffer. De eerste 2 sub-thema’s betreffen inzichten van slachtoffers, volgens de experten. De drie overige sub-thema’s betreffen eerder een theoretische reflectie van de deskundigen.

We stelden de vraag naar wat nu net herstel is voor een slachtoffer. Wanneer ben je hersteld? Dit eerste thema kwam naar voor in 5 interviews, namelijk dat herstel betekent dat hetgeen gebeurd is een plaats kan krijgen zodat het slachtoffer verder kan, in de mate van het mogelijke. Het gebeurde een plaats geven betekent niet dat het leven opnieuw is zoals ervoor. Het uit zich meer in het dagelijks functioneren. In het Engels noemt men dit ‘closure’. We bekijken één van de antwoorden van de deelnemers:

“Een kind verliezen bijvoorbeeld, dat is een zeer traumatische ervaring en je gaat daar niet van herstellen. Dat hoor je ook van mensen die dat hebben meegemaakt, die zeggen allemaal… herstel betekent ‘ik kan terug

functioneren maar ik ben niet meer de mens die ik ervoor was’.”

Een tweede thema heeft evenzeer betrekking op de ervaringen met slachtoffers. In 4 interviews werd aangegeven dat herstel in de eerste fase stabilisatie vraagt. De rol van het strafrechtsysteem in het herstelproces staat hier los van. Stabilisatie houdt in dat de normale dagelijkse activiteiten opnieuw worden opgebouwd, zoals slaap, eten, het huis uitkomen, etc. Een deelnemer vertelde ons over een vrouw die slachtoffer was geworden van een inbraak:

“Die mevrouw was al twee dagen niet buiten gekomen en haar man ging daar helemaal in mee. Maar ik heb hem uitgelegd van, ‘u terug beter voelen’, dat gaat op die manier waarschijnlijk niet lukken. Maar jawel ‘we hebben tijd nodig’, ja oké maar als je alleen meer de tijd neemt, je hebt tijd nodig maar je moet ook zelf wat actie ondernemen he. Die man was niet bang want hij was ook niet thuis op dat moment. En ik heb met hen een stappenplan opgesteld van wat zou je normaal vandaag gedaan hebben, zo iedere dag van wat deed je allemaal en iedere dag iets daarvan te proberen

80

doen. En nu zijn we denk ik een maand verder ofzo iets. Mevrouw deed al weer alles, wel samen met haar man maar nog niet alleen, en nu van de week was ze alleen naar de winkel geweest.”

Een derde thema, kwam aan bod in 5 interviews. Het gaat erover dat inzicht in de dader als mens bijdraagt aan een hernieuwd vertrouwen in mens en wereld. In hoofdthema 1 ontdekten we dat ‘het herwinnen van vertrouwen en een veiligheidsgevoel’ bijdraagt aan het herstel en verwerkingsproces en dat deskundigen een behoefte aan dialoog met een dader identificeren bij

slachtoffers. Volgens de deskundigen biedt herstelbemiddeling voor slachtoffers net een goed middel om inzicht in de dader als mens te krijgen.

“Vóór mensen aan de bemiddeling starten hebben ze een bepaald beeld van die ander [participant beklemtoont ‘die ander’]’. Maar soms is dat een gestold beeld. Ze krijgen dus nieuwe informatie, en als het goed is, geeft die nieuwe informatie hun de kans om hun beeld ook bij te stellen. Dan komt er beweging in hun verwerking”.

Deze reflectie werd in één van de interviews ook geïllustreerd met een voorbeeld uit de praktijk:

“Ik herinner me nu bijvoorbeeld een bemiddeling waarbij de dader na 8 jaar denk ik bijna ging vrijkomen. En die had bemiddeling aangevraagd met de slachtoffers. En die slachtoffers, die stonden in het begin bijna op hun achterste poten, dat ging over moord, ‘dat kan toch niet dat die nu al vrijkomt’, en ja die hadden een beeld van die man alsof dat echt het grootste monster was en helemaal niet empathisch, terwijl ja, in de

bemiddeling is dat beeld helemaal bijgesteld. Hebben ze gezien dat die man helemaal anders in elkaar zat. Dat die ook heel tegemoetkomend was naar zijn slachtoffers. En op het einde van de bemiddeling was dat voor die slachtoffers van ‘ja, oké, het is beter dat hij nu met voorwaarden en omkadering vrijkomt dan dat hij heel zijn straf uitdoet en zonder voorwaarden vrijkomt’.”

Het slachtoffer herpositioneerde zich doorheen de bemiddeling eigenlijk

tegenover zowel de dader als justitie doordat ze in dialoog met de dader de kans kreeg om de mens achter die dader te ontdekken.

81

Een vierde element is evenzeer eerder een reflectie van de deskundigen zelf, namelijk dat het hele scala aan hulpverleningsdiensten erg belangrijk is in het herstelproces. In alle interviews werd dit gezegd.

Hulpverleningsdiensten zorgen voor een gevoel van steun, zoals we reeds bespraken, en kunnen slachtoffers begeleiden in het proces. Ook de informerende rol van veel diensten is hierbij van groot belang. Ten vijfde identificeerden de 4 bemiddelaars ook over het feit dat het

herstelrecht volgens hen naast een invloed op het individueel herstel van het slachtoffer, ook tot maatschappelijk herstel leidt.

“Ik vind dat als mensen in staat zijn tot met respect spreken met elkaar, na vaak ernstige gebeurtenissen, dat vind ik los van wat er dan gezegd wordt al ongelofelijk. Dat vind ik ook een herstel breder hé, ook in de

samenleving. Dan denk ik oké, dat is minder verzuring, dat is minder cynisme, ja dat vind ik dus hoopvol.”

4. Vergeldingsdrang en resocialisatie

Er werd bij de deskundigen gepeild naar hoe slachtoffers staan tegenover het strafrechtsysteem en wat slachtoffers willen bereiken met een straf of maatregel. Er kwamen drie sub-thema’s naar voor. Ten eerste is vergeldingsdrang

volgens de deskundigen soms wel aanwezig bij slachtoffers, maar soms ook niet. Dat er geen lijn te trekken valt in de mate waarin slachtoffers al dan niet vergelding wensen, kwam in alle interviews naar voor:

“Je hebt mensen die totaal niet bezig zijn met dienen dader maar vooral met hun eigen herstel. En je hebt mensen die wel heel hard bezig zijn met die dader en ook met wraakgedachten zitten, alé toch echt wel willen dat ze gestraft worden.”

Vergeldingsdrang bij slachtoffers wordt hier door de deskundigen ingevuld door ‘willen dat de dader gestraft wordt’ waarbij dit ‘willen’ gestuurd wordt vanuit een wraakgedachte. Een andere participant erkende ook dat sommige slachtoffers misschien met wraakgedachten zitten, maar zei dan weer dat de meerderheid van de slachtoffers vooral een fatsoenlijke straf wensen:

82

“Mijn ervaring is dat slachtoffers niet per se vergelding willen, of de doodstraf, die zijn er, maar eigenlijk kan ik die denk ik nog op één hand tellen. Maar mensen willen wel een fatsoenlijke straf.”

Hoewel er niet echt één lijn te trekken is wat betreft die vergeldingsdrang, geven de deskundigen wel aan dat slachtoffers een straf willen die menselijk is,

proportioneel aan de daad maar tegelijk een straf die geldt. In één op één gesprekken zijn slachtoffers volgens hen best wel genuanceerd:

“In één op één gesprekken zijn mensen veel genuanceerder dan dat je soms in de media in groep hoort roepen. Dat stel ik echt keer op keer vast.”

Een tweede sub-thema die naar voor kwam in 5 getuigenissen van de experts is dat vergelding een struikelblok is voor het herstelproces van

slachtoffers. Wanneer slachtoffers kampen met haatgevoelens, zou dit volgens de deelnemers net het herstelproces blokkeren:

“Maarja op een bepaald moment komen die dan tot het besef van ‘ja dat gaat niet lukken’ en ofwel stel je uw standpunten dan bij en ga je in een soort transitie. Uhm ofwel blijf je hangen en stopt het daar.”

Haatgevoelens, die tot vergelding leiden geven volgens de experts ook weinig rust, wat het herstelproces blokkeert:

“We staan daar ook veel bij stil he, van dat zijn lastige gevoelens die het herstel eigenlijk een beetje blokkeren he als je zo vastzit met haatgevoelens en wraakgevoelens. En dat zie je doorheen de begeleiding, door daarrond te werken, door tijd ook en door de juridische uitspraak dan ook dikwijls he dat er dan toch een soort rust in komt en een stuk ja reden meegenomen wordt.”

Het derde sub-thema die de deskundigen benoemen wat betreft de gewenste gevolgen van slachtoffers, is dat slachtoffers nieuwe feiten willen

voorkomen a.d.h.v. resocialisatie en behandeling. In alle interviews kwam dit gegeven naar voor. Twee functies van een straf worden hier samengebracht. Enerzijds wensen slachtoffers bescherming van de maatschappij. Ze willen niet dat de feiten zich herhalen. Tegelijk zien slachtoffers volgens hen behandeling en maatregelen, die resocialisatie van de dader beogen, als het beste uitgangspunt om dit te bekomen:

83

“Rehabilitatie en behandeling, dat komt heel vaak voor, vooral in geweldsdelicten. Delicten onder invloed van drugs, alcohol, ook bij

zedenfeiten zien we dat heel vaak dat dat voor slachtoffers toch wel heel belangrijk is dat een dader behandeling krijgt. Dat hangt ook voor een groot stuk samen met bescherming van de maatschappij he dus dat komt ook heel vaak voor.”

Een andere participant merkte op dat slachtoffers de dader bewust willen maken over de feiten door hen te vertellen over de impact van de feiten, zodat de feiten zich niet meer zouden herhalen.

“Een andere behoefte die wij vaak tegenkomen van slachtoffers is dat zij op die manier hopen bijvoorbeeld, door aan de dader te vertellen wat de

gevolgen geweest zijn, door die wat bewust te maken. Dus dat is eigenlijk een vorm van altruïsme he naar een dader toe. Dat ze eigenlijk willen voorkomen dat er in de toekomst nog slachtoffers vallen”.

Een laatste opmerking vooraleer we overgaan tot de discussie is dat sommige deskundigen opmerkten dat slachtoffers bij minderjarige daders meer geloof hechten aan verandering in tegenstelling tot bij meerderjarige daders. H4. Discussie

Nu de onderzoeksresultaten overlopen zijn gaan we over tot de discussie. Binnen dit discussiestuk zal gereflecteerd worden op enkele methodische aspecten van de studie, zal de link worden gelegd tussen de hierboven geïdentificeerde thema’s en onderzoeksbevindingen uit ander onderzoek en wordt er ruimte gemaakt voor persoonlijke reflecties met betrekking tot het hervormd strafrechtsysteem.

Eerst reflecteren we op de methodologische aspecten van het interview. Een eerste reflectie betreft het gegeven dat de bevraagde deskundigen werkzaam zijn binnen verschillende soorten dienstverlening. Enerzijds brengt dit met zich mee dat er een duidelijke gemeenschappelijke factor is, namelijk het helpen van slachtoffers van een misdrijf of wanbedrijf. Alle deskundigen konden daardoor putten uit eigen ervaringen met slachtoffers voor het beantwoorden van de vragen. In die zin zijn alle interviews relevant voor de onderzoeksvraag. Anderzijds brengt dit met zich mee dat de invalshoek van waaruit de

84

inhoud aan data zorgde. Tegelijk maakte dit gegeven het soms moeilijker om thema’s te identificeren. De participanten koppelden hun ervaringen met slachtoffers namelijk vaak aan reflecties wat betreft de eigen werking. Een tweede reflectie is dat de helft van de participanten bestond uit

bemiddelaars, wat ertoe heeft geleid dat de reflecties uit die hoek ook sterk de thema’s hebben bepaald. De slachtoffers, waar Moderator en HCA mee in contact komen, staan vaak al meer open voor een niet-vergeldend strafrecht. Hierdoor weegt hun visie op strafrecht ook sterker door in de onderzoeksresultaten. Langs de andere kant zien we dat heel veel thema’s ook duidelijk naar voor kwamen bij participanten uit andere diensten, wat dan net de geloofwaardigheid van de getuigenissen van de bemiddelaars versterkt.

Een derde reflectie wat betreft de methodologische aspecten van het interview is de vraag of de ‘door deskundigen gerapporteerde noden van slachtoffers’ een correcte weergave zijn van de daadwerkelijke noden van de slachtoffers. Zoals ook naar voor kwam in de onderzoeksresultaten staan hevige emoties bij

slachtoffers soms net het herstelproces in de weg. In die zin zijn de reflecties van deskundigen op de noden van slachtoffers ook een meerwaarde voor de

onderzoeksvraag. In elk geval moeten we ons bewust zijn van het feit dat we niet de slachtoffers zelf hebben bevraagd. Het zou interessant zijn deze

onderzoeksbevindingen nog af te toetsen bij slachtoffers zelf. Uiteraard dragen ook overeenkomsten met bestaande onderzoeksbevindingen uit ander onderzoek bij aan de geloofwaardigheid van de resultaten. Hier komen we zo meteen op terug.

Een vierde en laatste reflectie wat betreft de methodologische aspecten heeft betrekking op het feit dat we vertrokken zijn vanuit een contextuele visie, en de thema’s hebben geïdentificeerd op basis van de data zelf, los van enige theorie. In de studie, uitgevoerd in kader van deze thesis, werd vertrokken vanuit de idee dat de context betekenis geeft aan ervaringen, maar dat dit niet inhoudt dat die ervaringen daarom geen realiteit zijn voor de persoon in kwestie. Specifiek met betrekking tot deze studie hield dit in dat we de gerapporteerde ervaringen door deskundigen met betrekking tot de slachtoffers als een (gerapporteerde)

werkelijkheid voor de deskundigen zelf hebben beschouwd, maar wel binnen een maatschappelijke en sociale context. Zo kan de context van een bemiddelaar

85

bijvoorbeeld een invloed hebben op de wijze waarop een bemiddelaar de contacten met de slachtoffers ervaart, maar neemt dit niet weg dat we die

gerapporteerde ervaringen niet ernstig moeten nemen als een werkelijkheid voor hen. De realiteit volgens de deskundigen weerspiegelt misschien geen algemene realiteit maar wel de manier waarop ze zelf de bestaande werkelijkheid ervaren. We vangen aan met de discussie aangaande de onderzoeksresultaten. We

overlopen een aantal thema’s die hierboven benoemd werden en toetsen deze aan bevindingen uit ander onderzoek. Ook wordt er per thema gereflecteerd op wat het betekent voor de uitwerking van een hervormd strafrechtsysteem. Eén van de sub-thema’s die naar voor kwam was ‘de behoefte aan het vergoed zien van de kosten voor de opgelopen materiële schade’. Ook Ten Boom en Kuijpers (2007) vinden deze behoefte terug op basis van hun systematic review van 30 empirische studies. Ze stellen dat indien de

schadevergoeding overeenkomt met het gevorderde bedrag, dit een positieve invloed heeft op de tevredenheid bij slachtoffers. Die behoefte is volgens hen het grootst bij slachtoffers van geweld, ongedekte materiële schade en emotionele klachten ten gevolge van het delict. Wanneer materiële schade niet hersteld wordt is emotioneel herstel bovendien zeer moeilijk. Slachtoffers die bijvoorbeeld schulden hebben opgelopen, zullen moeilijker aan hun emotioneel herstelproces kunnen starten wanneer ze niet financieel werden gecompenseerd daarvoor. Volgens Shapland (1986) zouden slachtoffers het belangrijk vinden dat de vergoeding van de dader zelf komt, en niet van bijvoorbeeld een fonds, omwille van de symbolische betekenis (in Strang, 2002). Het gegeven dat slachtoffers een vergoeding vanuit de dader zelf willen, komt ook naar voor in onze

onderzoeksresultaten. Enerzijds was één van de geïdentificeerde voorwaarden tot erkenning ‘een daadwerkelijke bereidheid tot restauratie bij de dader’. Vermoedelijk verwijst dit naar die symbolische betekenis. Anderzijds werd materieel herstel benoemd als een belangrijke behoefte in het herstelproces. Wanneer we dus afgaan op onze data, is het wenselijk dat een hervormd strafrechtsysteem, gebaseerd op herstelgerichte principes, maximaal aan deze behoefte kan beantwoorden. Vandaag de dag is het vergoeden van materiele schade reeds een belangrijk aspect binnen het herstelrecht.

86

Een andere behoefte die naar voor kwam uit onze data is ‘de behoefte van slachtoffers om betrokken te worden in het totaalproject van het onderzoek naar de feiten tot de eventuele strafuitvoering’.

Ook Heather Strang (2002) stelde het belang van betrokkenheid vast. Op basis van een meta-analyse van ander onderzoek rond de behoeften van slachtoffers, kwam ze tot zes behoeftes die slachtoffers hebben ten aanzien van het

strafrechtsysteem. Eén van die behoeften beschrijft ze als ‘de behoefte aan een minder formeel proces waarin hun standpunt telt’. De tevredenheid van

slachtoffers ten aanzien van het strafrecht zou stijgen naarmate ze het gevoel hebben dat hun standpunt gehoord wordt en er daadwerkelijk toe doet. De behoefte van slachtoffers betrokken te worden in de zin dat hun standpunt er daadwerkelijk toe doet, verwijst vermoedelijk naar de behoefte betrokken tot worden bij de beslissing omtrent de eventuele strafuitvoering, welke naar voor kwam uit onze data.

Evenzeer wijzen Ten boom & Kuijpers (2007) op basis van hun onderzoek op de wens van slachtoffers om een meer participerende rol op te nemen binnen het gerechtelijk proces. De nood aan die participerende rol komt ook duidelijk naar voor in onze data. Zo identificeerden de meeste deskundigen de behoefte aan betrokkenheid bij slachtoffers.

De deskundigen gaven ook aan dat die behoefte aan betrokkenheid in het onderzoek en het gerechtelijk proces verder gaat dan participatie, en dat ook ‘communicatie omtrent de procedurele stappen’ de behoefte aan

betrokkenheid kan tegemoetkomen.

De behoefte aan betrokkenheid wordt door Strang (2002) eveneens vastgesteld. Ze stelt dat slachtoffers aangeven meer informatie te willen over zowel het proces als de uitkomst. Uit de meta-analyse blijkt, zegt ze, dat slachtoffers van gewelddadige feiten minder tevreden zijn indien ze weinig informatie krijgen over de voortgang van het onderzoek.

Aan de behoeften betrokken te worden, door (a) Veel informatie te krijgen over de feiten, het verloop van het onderzoek en alle mogelijkheden als slachtoffer en (b) een stem te krijgen wat betreft de gevolgen voor de dader, wordt in grotere mate voldaan in het herstelrecht, aangezien het slachtoffers de kans geeft vragen te stellen, en/of samen tot een overeenkomst betreffende de gevolgen

87

voor de dader wordt gekomen. Indien we de noden van slachtoffers centraal stellen, suggereert onze data dat een hervormd strafrechtsysteem, gebaseerd op herstelgerichte principes, rekening moet houden met deze behoeften.

Rekening houden met bovenstaande behoeften van de slachtoffers binnen een hervormd strafrecht lijkt mij, indien we willen dat ons strafrecht responsief is aan de noden van slachtoffers, fundamenteel. Maar ook de objectieve of neutrale factor, wat een rechter biedt- lijkt mij onmisbaar. Bovendien kwam uit onze data ook naar voor dat justitie een belangrijke rol speelt in het geven van

maatschappelijke erkenning aan het slachtoffer. Hier komen we later in het discussiestuk op terug.

Zoals ook Jonathan Doak (2008) aangeeft, hoeft een herstelgerichte benadering niet in te houden dat de beslissingsbevoegdheid van de staat, door en rechter, verworpen wordt. Volgens Lacey en Pickard (2018) ligt de oplossing in een tweedelige proces benadering van het strafrechtsysteem. In hun voorstel vervullen twee takken binnen het strafrechtsysteem elk een andere taak, ondanks dat ze ook in verbinding staan met elkaar. Eén tak van het systeem houdt zich bezig met de noden van slachtoffer, en een andere tak met de veroordeling van daders, met het oog op rehabilitatie.

Hoewel ik de kracht van een dergelijk systeem erken, is het onduidelijk of de tak die zich bezighoudt met de noden van slachtoffers, ook kan beantwoorden aan