• No results found

Hedendaags cultuurbeleid van Gemeente Leiden

In document Burgers, Bildung en beleid (pagina 55-65)

Museum De Lakenhal is als onderdeel van de gemeente Leiden bijna geheel afhankelijk van de subsidies van deze gemeente. In 2012 kwam zo’n 75 % van de inkomsten van de gemeente, 25 % van de inkomsten werden verworven door middel van kaartverkoop, exploitatie en schenkingen van fondsen of particulieren.157 Logisch dan ook dat de gemeente bepaalde eisen stelt aan het museum. Deze eisen zijn opgenomen in de cultuurnota’s. Hoewel Leiden een grote binding heeft met cultuur, bestaat een integraal gemeentelijk cultuurbeleid nog maar zeer kort.158 Het ontstond rond het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Voor die tijd vonden er geen politieke discussies plaats, behalve bijvoorbeeld over het al dan niet heffen van entreegeld voor Museum De Lakenhal. De organisatie van culturele activiteiten lag in handen van de museumdirecties, de Leidse Schouwburg en Sociaal Cultureel werk. In de decennia daarna werd het aanbod aan cultuur in Leiden echter steeds groter en dit vroeg om meer inmenging van de gemeente. In 1996 verscheen de discussienota Leiden in Kunst, over kunst- en cultuurbeleid in Leiden. De nota bracht inderdaad een discussie op gang, maar had nauwelijks of geen effect op het kunst- en cultuurbeleid van de stad. Als antwoord verscheen wel de nota Prioriteiten in Kunst- en Cultuurbeleid 1996-2000. Een van de prioriteiten was de uitbreiding van De Lakenhal, een proces dat toen in gang werd gezet. Verder werd er beleid ontwikkeld voor enkele deelgebieden.159 Er bleef echter behoefte aan meer duidelijkheid. Er was geen algemeen beleidskader op het gebied van kunst- en cultuur waaraan ontwikkelingen en activiteiten getoetst konden worden. Om hier gehoor aan te geven verscheen in 2006 de nota Gemeentelijk cultuurbeleid 2006-2008. Deze nota kwam vooral tot stand vanuit het besef dat Leiden op kunst- en cultuurgebied weliswaar zeer kapitaalkrachtig is, maar dat de stad er te weinig rendement uithaalt, zowel in cultureel en economisch opzicht. In de nota werden visies en uitgangspunten genoteerd om de culturele potentie van de stad beter te kunnen benutten. De nota en het daarin geschetste culturele profiel stonden niet geheel op zichzelf, maar moesten passen binnen de in 2004 opgestelde Ontwikkelingsvisie 2030 ‘Leiden, Stad van Ontdekkingen’, waarin internationale kennis en historische cultuur de belangrijkste speerpunten zijn.

Belangrijke uitgangspunten in de nota waren dat het unieke profiel van Leiden versterkt en aangescherpt moest worden, dat er meer samengewerkt moest worden tussen

157 Jaarverslag 2012, p. 38-39.

158

Leidse Cultuurnota 2006-2008, p. 7.

55

cultuurinstellingen, overheden, universiteit, en daarmee verwante organisaties en dat participatie en educatie bevorderd moesten worden.160 Uit deze punten blijkt ook duidelijk de inspiratie van het cultuurbeleid van de rijksoverheid anno 2005, waarin het versterken van het culturele bewustzijn van de burger, educatie en het bereiken van nieuwe doelgroepen centraal stond. Anders dan in de landelijke politiek werd in Leiden niet bezuinigd op cultuur, maar bleef het budget gelijk. Wel werden er scherpere eisen gesteld: subsidies werden gekoppeld aan wat de instellingen op cultuur-educatief en cultuur-toeristisch vlak aan de stad te bieden hadden.161

Dit korte overzicht laat duidelijk zien dat beleid in de gemeente Leiden in de afgelopen jaren een steeds belangrijker rol kreeg. Net als in de landelijke politiek wenst de stad duidelijke visies en doelstellingen om zoveel mogelijk rendement te halen uit haar culturele voorzieningen. Dit gold ook zeker voor de musea, die Leiden als meest profielbepalende instellingen in de stad zag. Deze trokken jaarlijks de meeste bezoekers. De Lakenhal, als enige museum met een collectie over de geschiedenis van de stad, is voor Leiden dan ook erg belangrijk. Terugkomend op de vragen die in het eerste hoofdstuk werden gesteld over de ontwikkelingen vanaf 2007 binnen het museum, lijkt de aanstelling van een directeur als Edwin Jacobs ook goed binnen het gemeentebeleid te vallen. Jacobs’ eerdere loopbaan liet namelijk zien dat hij diverse successen had behaald op het gebied van professionalisering van musea en het maken van educatieve programma’s. Hij werd erg gewaardeerd door de Raad voor Cultuur door de manier waarop hij de educatieve taak van een museum kon vervlechten met presenteren en verzamelen. Hij was erg goed in het vinden van nieuwe mogelijkheden om groepen die normaal gesproken niet snel in het museum komen toch aan te trekken. Bij uitstek dus de man die voor het museum nieuwe manieren kon bedenken op cultuur-educatief en cultuur-toeristisch vlak. Wethouder van Cultuur Paul Jonas verwoorde het als volgt: “Met Edwin Jacobs hebben we een creatieve man in huis gehaald, die vindt dat een museum midden in de maatschappij moet staan en vooral voor de jongste en jongere generaties van groot belang is.”162

Edwin Jacobs ging meteen voortvarend aan de slag en zette een vernieuwingsproces in voor het museum. Door zijn onverwachte vertrek, twee jaar na zijn aanstelling, leek het er op dat het proces niet voortgezet zou worden.

160 Leidse Cultuurnota 2006-2008, p. 14.

161 Leidse Cultuurnota 2006-2008, p. 17-19.

56

Met de aanstelling van Meta Knol in 2009 maakte de gemeente Leiden echter duidelijk dat ze de ingezette lijn graag door wilde zetten. Knol is namelijk pleitbezorger van museale vernieuwing. Samen met haar voorganger Edwin Jacobs en Stijn Huijts publiceerde zij eind 2006 het manifest Naar een mondig museum in NRC Handelsblad. Het manifest deed veel stof opwaaien in museumland. De schrijvers wilden af van het traditionele elitaire museum. Ze pleitten voor een laagdrempeliger museum dat op een vernieuwende en avontuurlijke manier historisch erfgoed in verband brengt met actuele ontwikkelingen. Een museum waarin verschillende artistieke disciplines in samenhang met elkaar worden gepresenteerd en waarin het publiek wordt uitgedaagd zelf zijn mening te vormen.163

Deze ambities komen ook duidelijk naar voren in de nieuwe missie die Meta Knol voor De Lakenhal formuleerde.Zoals beschreven in hoofdstuk 1 blijkt uit de missie een grote nadruk op publieksbereik en educatie. Door avontuurlijke, interdisciplinaire projecten te ontwikkelen, in samenwerking met externe partners, wil het museum bijdragen aan vernieuwing. Daarnaast krijgt het publiek een grotere rol. Het museum wil namelijk een open dialoog aangaan met het publiek en bijdragen van het publiek stimuleren.

Ook binnen het hedendaagse beleid van de gemeente Leiden, zoals vastgesteld in de Cultuurnota 2012-2018 passen de ambities van het museum goed. De cultuurnota verschilt niet veel van die van 2006 maar is wat uitgebreider en gaat dieper in op hoe de doelen bereikt kunnen worden. De gemeente verwacht van culturele instellingen voortzetting en uitbreiding van samenwerking met (culturele) partners binnen en buiten de stad.Daarnaast verwacht ze kwaliteit, cultureel ondernemerschap, ‘binnenstebuiten’ (d.w.z. zichtbaarheid, transparantie, kijkjes achter de schermen) en ‘spannende programmering door grensoverschrijdend aanbod, afwijkend van het meer traditionele aanbod’.164 Van De Lakenhal in het bijzonder verwacht de gemeente na de restauratie en uitbreiding een versterking van de programmering en een verdubbeling van het bezoekersaantal.165

Beleidsplannen; waar leiden ze toe?

Deze ambities klinken allemaal heel mooi, maar waar leiden ze nu eigenlijk toe? Leidt het beleid inderdaad tot concrete veranderingen? Is er de afgelopen jaren bijvoorbeeld sprake van verandering in de manier waarop Museum De Lakenhal verzamelt, beheert en presenteert?

163

Huijts, Jacobs en Knol, Naar een mondig museum (2006).

164

Leidse Cultuurnota 2012-2018, p.36-37.

57

Kijkend naar het verzamelbeleid lijkt het museum inderdaad veel kritischer geworden. De tijd van het grote verzamelen is voorbij voor musea. Ze beseffen dat er grenzen zitten aan de groei en om te voorkomen dat collecties ‘dichtslibben’ worden er zelfs ontzamelingsprojecten gestart. Museum De Lakenhal beseft dit ook en daarom richt het zich sinds de laatste jaren in eerste instantie op het hervinden, onderzoeken en ontsluiten van de bestaande collectie en pas in tweede instantie op uitbreiding. Bij het verzamelbeleid zijn echter wel wat vraagtekens te plaatsen. Bij het verwerven van nieuwe objecten richt het museum zich op topstukken en sleutelstukken (zie bijlage 1) oftewel op zaalwaardige stukken. Dit lijkt een duidelijke richtlijn. Het museum richt zich echter ook actief op het verzamelen van stukken die de context van topstukken, sleutelstukken en basisthema’s versterken. Hier wordt het beleid al veel vager, want tot hoever rijkt die context? Deze stukken hoeven blijkbaar niet zaalwaardig te zijn en komen waarschijnlijk in het depot terecht, iets wat het museum juist niet wilde. Het verzamelen van werk van hedendaagse kunst roept ook vragen op. Volgens het verzamelprogramma worden er incidenteel hoogtepunten aangekocht van hedendaagse Leidse kunstenaars en vormgevers. Hedendaagse geschiedenis wordt echter niet verzameld omdat de ‘zeef van de tijd’ nog moet uitwijzen of deze stukken museumwaardig zijn. Hier wil het museum niet op anticiperen. Geldt ditzelfde echter ook niet voor de hedendaagse kunst? Hoe wordt hiervan de kwaliteit bepaald en of het een wezenlijke aanvulling is op de collectie? Of spelen hier voorkeuren van directeur en conservatoren mee?

Wat betreft het beheer heeft De Lakenhal de laatste drie jaar erg veel tijd gestoken in het op orde brengen van achterstanden op gebied van conservering en beschrijving van de collectie. Deze focus op de eigen geschiedenis en wat het museum in huis heeft is erg belangrijk voor het bepalen van een nieuw profiel voor de toekomst. De nieuwe missie lijkt echter niet wezenlijk anders dan die altijd geweest is: het presenteren van de beeldende kunst, kunstnijverheid en geschiedenis van Leiden. Wel anders is de grote nadruk op de presentatiekant van het museum; de publieksfunctie is veel belangrijker geworden. Zoals aangetoond in dit en het voorgaande hoofdstuk heeft dit te maken met ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren in de landelijke en gemeentelijke politiek afspeelden. Door bezuinigingen als gevolg van de economische crisis, maar ook door het politieke ideaal dat de overheid slechts een voorwaardenscheppende inmenging zou moeten hebben op het gebied van cultuur, is de verantwoordelijkheid voor cultuur steeds meer bij de instellingen zelf komen te liggen. Van musea wordt een veel actievere houding verwacht. Cultureel ondernemerschap is daarbij het sleutelwoord. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van het aangebodene, maar instellingen moeten ook een gezonde bedrijfsvoering hebben, een goede

58

marketing verzorgen, vernieuwend zijn, eigen inkomsten genereren en aandacht hebben voor het aanboren van externe financieringsmogelijkheden zoals mecenaten, fondsenwerving en crowdfunding. Dit alles staat of valt met de interesse en opkomst van het publiek. Bezoekersaantallen zijn steeds meer de graadmeter voor het succes van een museum. Dit blijkt ook uit de cultuurnota van Leiden: de gemeente verwacht een verdubbeling van het bezoekersaantal na de heropening. Van belang is vooral het bereiken van nieuwe (jonge) publieksgroepen. Het belangrijkste middel om publiek te trekken zijn natuurlijk de tijdelijke tentoonstellingen. Hierbij heeft De Lakenhal de afgelopen jaren vernieuwende dingen laten zien. In 2010 was er het al eerder genoemde project Werk in uitvoering. Tijdens dit project, dat het hele jaar duurde, vonden de werkzaamheden van de museummedewerkers voor de ogen van het publiek plaats. Over een grote rollenband slingerden de museale objecten door het museum. Bezoekers hadden ook gelegenheid om vragen te stellen aan de medewerkers. Het museum bood zo letterlijk een kijkje achter de schermen. Vanwege de originaliteit van dit project won het museum de ZuidHollandse Museumprijs. Een ander voorbeeld van een nieuwe manier van presenteren, waaruit ook de nieuwe publieksbenadering bleek, was Vrijheid! Leidens Ontzet (2011), waarbij Leidenaren werd gevraagd zelf verhalen en objecten mee te nemen naar het museum, die vervolgens werden tentoongesteld. In 2012 vond de vernieuwende, multidisciplinaire tentoonstelling Parelen in kunst natuur en dans plaats. Deze combineerde natuurhistorie, beeldende kunst, dans, film, muziek en vormgeving en nam de bezoekers mee op een reis die hen door het hele museum voerde.

Verreweg de grootste publiekstrekker van de afgelopen jaren was echter Lucas van Leyden en de Renaissance in 2011. Voor deze grote tentoonstelling werkte De Lakenhal samen met vele grote binnen- en buitenlandse musea, waaronder het Rijksmuseum, Museum Boijmans van Beuningen, Musée du Louvre in Parijs, de National Gallery in Londen en het Metropolitan Museum of Art in New York. Het was een meer traditionele tentoonstelling op

59

het gebied van oude kunst, maar sprak de bezoeker zeer aan. In totaal kwamen er dat jaar ruim 82.000 bezoekers (waarvan 45.623 voor Lucas van Leyden), twee keer zoveel als in de andere jaren.

Op de vernieuwende, avontuurlijke en op belevenis gerichte tentoonstellingen kwamen minder bezoekers af dan op de traditionele tentoonstelling. De vraag die dit oproept is of het publiek eigenlijk wel zit te wachten om een actieve bijdrage te leveren tijdens het bezoek aan een museum. Loopt de bezoeker niet liever gewoon op zijn gemak rond om van mooie dingen te genieten en eventueel de aangeboden informatie op te nemen, zoals bij de tentoonstelling over Lucas van Leyden? En is de bijdrage die de ene bezoeker levert interessant voor de andere bezoeker, is die geinteresseerd in de persoonlijke verhalen? In de praktijk blijkt de dialoog met de bezoeker, zoals een van de missies is van het museum, vaak moeilijk op gang te brengen.

60 Conclusie

In de voorgaande hoofdstukken is de verzamelgeschiedenis van Museum De Lakenhal te Leiden beschreven en is een overzicht gegeven van het cultuurbeleid van Nederland op zowel nationaal als lokaal niveau. Wat de overzichten laten zien is dat de invloed van de overheid op musea in de loop van de twintigste eeuw steeds groter wordt. Dit geldt ook voor Museum De Lakenhal. In de tweede helft van de negentiende eeuw, rond de tijd dat het museum werd opgericht, bestond er vanuit de rijksoverheid zo goed als geen interesse voor kunst en cultuur. Dit was volgens de heersende politieke opinie geen zaak van de overheid en die bemoeide zich er dan ook niet mee. Bij de burgers bestond in deze tijd echter wel een grote belangstelling voor cultuur. Vermogende particulieren zetten zich actief in voor het behouden van historische verzamelingen, kunstwerken en monumenten. Zij deden dit vanuit hun eigen behoefte aan kunst en cultuur, maar ook vanuit de gedachte dat ze het gewone volk konden verheffen door het met kunst en cultuur in aanraking te brengen, het zogenaamde bildungsideaal. Dit leidde in de negentiende eeuw tot de oprichting van een groot aantal (stedelijke) musea. De Lakenhal in Leiden is typisch zo’n museum dat op burgerinitiatief werd opgericht. Anders dan in andere gemeenten, waar nauwelijks interesse bestond voor cultuur, werd het initiatief in Leiden al gauw opgepikt en gesteund door de gemeente. Mogelijk kwam dit voort uit een soort stedelijke trots. Leiden heeft altijd al grote interesse gehad voor haar eigen verleden. Het museum was in het begin dan ook vooral een historisch museum, voor Leiden ‘tot sieraad en tot nut’. Het ging de museumcommissie erom de geschiedenis en de ontwikkeling van de stad te laten zien.

Particulieren bleven tot ver in de twintigste eeuw van groot belang voor het museum. In de eerste helft van deze eeuw dreef het museum bijna geheel op particulieren. Door schenkingen van vermogende stadsgenoten kon het museum het gebouw tot tweemaal toe uitbreiden: in 1890 met de Harteveltzaal en in 1922 met de Papevleugel. Tot en met de jaren vijftig van de vorige eeuw groeide de collectie voornamelijk door schenkingen en legaten van betrokken burgers, zowel financieel als in de vorm van voorwerpen en schilderijen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan individuele particulieren, maar ook aan verenigingen van particulieren, waaronder de Vereniging van Belangstellenden in de Lakenhal en de Vereniging Rembrandt. Deze zijn nu nog steeds van belang voor het museum. In de tweede helft van de twintigste eeuw wordt de gemeente steeds belangrijker, hoewel achter de schermen vooral de historische collectie nog altijd groeit door de schenkingen van particulieren.

61

In de beginjaren blijkt uit de verwervingen en de presentatie dat het historisch belang van voorwerpen en schilderijen belangrijker wordt geacht dan het kunsthistorische belang. De eerste conservatoren en secretarissen waren dan ook historici. Vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw kwam er meer interesse voor de kunsthistorie. Er werd een speciale kunstzaal gebouwd waar kunsttentoonstellingen werden georganiseerd en de commissie streefde ernaar een zo volledig mogelijk beeld van de Leidse kunst te geven. Ook sloot het museum zich aan bij de Vereniging Rembrandt die hulp bood bij het verwerven van belangrijke kunstwerken.

Directeur Overvoorde is van bijzonder belang geweest voor de collectie oude schilderkunst. Hij zag de lokale en (inter)nationale betekenis van de Leidse schilderkunst. Het was zijn missie om deze collectie te verbeteren en daarbij riep hij de hulp in van bekende kunsthistorici als Abraham Bredius en Wilhelm Martin. Hij verwierf stukken die nog steeds tot de top van de collectie behoren. Onder invloed van nationale ontwikkelingen voerde hij een strikte scheiding door in de presentatie van historische en kunsthistorische objecten.

Zijn opvolgers waren allemaal kunsthistorici. Steeds meer werd De Lakenhal een museum voor zowel kunst als geschiedenis. Historische voorwerpen werden nog steeds aangeboden en zeer ruimhartig aangenomen. Vanaf de jaren vijftig werd er vooral moderne (negentiende en twintigste-eeuwse) kunst verzameld. Dit had te maken met de persoonlijke voorkeuren van de opeenvolgende directeuren maar ook met het overheidsbeleid. Vooral in de jaren zeventig en tachtig kocht De Lakenhal met behulp van de Beeldende Kunstenaarsregeling veel eigentijdse kunst aan. Ook het aankoopbudget en ontvangen subsidies werden voornamelijk aan moderne en hedendaagse kunst besteed. Het criterium van de Leidse herkomst werd niet meer zo strikt gehandhaafd. Voor aankopen van oude kunst kon het museum nog altijd rekenen op de Vereniging Rembrandt en de Vereniging van Belangstellenden.

Vanaf de jaren negentig werd beleid steeds belangrijker. Musea in Nederland hadden hun vanzelfsprekendheid verloren en moesten hun positie in de maatschappij kunnen verantwoorden. Naar aanleiding van de landelijke ontwikkelingen op het gebied van cultuurbeleid werd er ook vanuit de gemeente Leiden een duidelijk profiel gevraagd. Het museum moest een verhaal vertellen en inspelen op de actualiteit. In plaats van het object kwam vanaf deze tijd in zowel de landelijke als de gemeentelijke politiek de bezoeker steeds meer centraal te staan. Na de aanstelling van Edwin Jacobs in 2007 raakte dit proces voor De Lakenhal in een stroomversnelling. Hij zag een grote kloof tussen wat er verzameld werd en wat er getoond werd aan het publiek. Er werd een aankoopstop ingesteld en het museum moest zich herbezinnen op zijn eigen geschiedenis en profiel (Wat voor museum is De

62

Lakenhal nu precies? Waar staat het voor?), zodat het op basis daarvan nieuwe collectieplannen kon maken.

Zoals is het derde hoofdstuk duidelijk werd, had deze plotselinge omslag te maken met zowel de persoonlijkheid en eigen ambities van de directeur als met de wensen vanuit de gemeente. Dat de gemeente achter het ingezette proces van vernieuwing stond, bleek ook uit de keuze voor de huidige directeur Meta Knol. Zij werd geconfronteerd met een museum met

In document Burgers, Bildung en beleid (pagina 55-65)