• No results found

4. Alternatieve maatregelen 1 Inleiding

4.4 Harmonisering van winstbelasting

Ruding (2005, p. 2) stelt dat harmonisering van de grondslag van de nationale winstbelastingen in Europa op zichzelf tot verdere harmonisering leidt. Deze harmonisering van grondslagen heeft volgens Ruding grote administratieve voordelen voor multinationals en levert transparantie op. Deze transparantie levert namelijk voor bedrijven op dat zij een duidelijker beeld kunnen krijgen van hun belastingdruk per jurisdictie, aangezien alleen de tarieven verschillen (Ruding, 2005, p.2). Dit geeft tevens een antwoord op de maatschappelijke vraag naar meer inzicht in het handelen van

multinationals (Ruding, 2005, p. 2). Daarnaast voert Ruding aan dat het Hof van Justitie EU (HvJ EU) een grote rol speelt in het harmoniseren van winstbelasting in de EU (2005, p. 3). Hij merkt op dat meer en meer zaken gewezen worden in het voordeel van belanghebbenden, omdat zij fiscaal gediscrimineerd zouden worden. Dit dwingt lidstaten om nationale wetgeving aan te passen en zodoende harmoniseert de grondslag van de winstbelasting.

Het TJN heeft reeds onderzoek gedaan naar een geharmoniseerde winstbelasting in de EU (Picciotto, 2012, p. 14). Uit dit onderzoek zijn drie noodzakelijke elementen voort gekomen, welke uiteindelijk tot een geharmoniseerde belastingheffing kunnen zorgen. Het eerste element is een uitvoerige studie naar het huidige systeem. In deze post-BEPS tijd, mag geconcludeerd worden dat deze uitvoerige studie inmiddels is afgerond. Het tweede element geldt volgens Picciotto als een tussenstap. Hij stelt voor specifieke sectoren een uniforme belastingheffing voor (2012, p. 14). Hier valt een belasting zoals de DST precies op zijn plek. Dit is namelijk specifiek voor bedrijven die digitale activiteiten ondernemen. De derde stap is een gecombineerde vorm van fiscale rapportage.

Picciotto spreekt van een gecombineerde rapportage wanneer de rapportage ook inzicht geeft in de gehanteerde verrekenprijzen. Specifiek gaat het dan om inzicht in de verrekenprijzen in

grensoverschrijdende situaties (Picciotto, 2012, p. 15).

4.4.1 CbCr

Deze vorm van gecombineerde fiscale rapportage en de daarmee samenhangende transparantie, is deels reeds gerealiseerd. Eerder dit onderzoek zijn de praktische problemen omtrent

belastbaarheid, toerekening en omvang van de grondslag reeds besproken. Respectievelijk zijn dit problemen omtrent de vaste inrichting, transfer pricing en belastingverdragen. Wanneer er sprake is van een belastbare aanwezigheid, er winst kan worden toegerekend en hierover geheven kan worden door een of meerdere jurisdicties, rest er alleen de controle nog.

Vanuit actiepunt 13 van het BEPS actieplan wordt er van multinationals verwacht dat zij inzicht geven in het interne verrekenprijzenbeleid (transfer pricing) en per land hun

winsttoerekening laten zien. Per 1 januari 2016 is daarom het country-by-country reporting (CbCr) verplicht gesteld door de Nederlandse wet (Hundscheid, 2016, p. 1). Deze vorm van verslaggeving verplicht alle multinationale ondernemingen met een jaaromzet van meer dan 750 miljoen euro om per land de behaalde winst te specificeren. Ook bij het besluit de CbCr verplichting op te nemen in de Nederlandse wet heeft harmonisering een rol gespeeld (Hundscheid, 2016, p. 2). De gegevens over de winstverdeling en intercompany transacties geven belastingautoriteiten het nodige inzicht. Wanneer meerdere belastingautoriteiten dezelfde gegevens hebben en deze ook uit kunnen wisselen, harmoniseert de fiscale controle aanzienlijk (Hundscheid, 2016, p. 2). Samenhangend met deze vorm van verslaggeving merkt Ruding op dat ook de accountancystandaarden (zelfs globaal) aan het harmoniseren zijn (2005, p. 2).

4.4.2 MOSS

In de country-by-country rapportage geven ondernemingen hun winsten aan waarop directe belastingen van toepassing zijn. Echter, ook in de werkingssfeer van de indirecte belastingen is er een harmoniserende trend te bemerken. Deze trend vangt aan in 2016 met het voorgestelde plan van de EC om de btw op e-commerce te vereenvoudigen (Europese Commissie, 2016c).

Voor de onlineverkoop van goederen en diensten geldt nu dat btw verschuldigd is in het land van de afnemer. Dit zou betekenen dat een Nederlandse webwinkel zich moet registreren in elk land waar haar afnemers zich bevinden (Europese Commissie, 2016c). Dit kan een belemmering zijn voor bedrijven om zich internationaal te ontwikkelen (Merkx, 2017, p. 3). Door middel van de

voorgestelde mini-one-stop-shop (MOSS) moeten administratieve lasten vervallen en de belastinginkomsten efficienter en effectiever geheven worden (Merkx, 2017, p. 3).

Het voorstel is dat ondernemers, welke in meerdere lidstaten e-commerce diensten verrichten, dit aangeven in de MOSS, een speciaal portaal van de lokale belastingautoriteit. Hier geven zij de in alle lidstaten verschuldigde btw aan en dragen deze af aan de lokale fiscus. Vervolgens is het aan de belastingautoriteiten om onderling de geinde belasting te verrekenen (Merkx, 2017).

Op dit gebied wordt een enorme transparantie van de belastingautoriteiten gevraagd. De lidstaat waar de aangifte gedaan wordt (de lidstaat van identificatie) speelt een coördinerende rol bij controle van aangiftes (Merkx, 2017). Hierbij heeft de lidstaat van consumptie het recht om

informatie op te vragen bij de lidstaat van identificatie. Aandachtspunt hierbij is, volgens Merkx, dat de lidstaat van consumptie actie kan ondernemen als zij van mening is dat er onvoldoende

informatie verstrekt wordt (Merkx, 2017, p. 6). De belastingplichtige kan hierdoor dus alsnog met verschillende belastingautoriteiten te maken krijgen.

4.5 Deelconclusie

Na het extensieve onderzoek van de OECD naar belastingontwijking in de digitale economie is het tijd voor actie. De aanbevelingen uit het BEPS actieplan worden door de Europese Commissie als concrete maatregelen voorgesteld. Hiermee nemen de Europese instanties het voortouw in de bestrijding van belastingontwijking. Dit hoofdstuk onderzoekt de maatregelen welke naast actiepunt 1 van kracht zijn of moeten worden. Deze paragraaf geeft daarmee antwoord op de volgende vraag:

Welke andere maatregelen, naast het BEPS actieplan, moeten belastingontwijking in de digitale economie tegengaan?

Ten eerste heeft de EC een voorstel gedaan tot complete hervorming van de Europese winstbelasting. Dit ambitieuze plan tot complete harmonisering wordt door de EC zelf ook als een lange termijn oplossing gezien. In afwachting van deze permanente en allesomvattende oplossing, heeft de EC een tijdelijke voorstel; een belasting over omzet uit digitale activiteiten. De zogenoemde Digital Service Tax moet voor 3% van de bruto omzet een heffingsgrond creëren voor lidstaten om digitale activiteiten te kunnen belasten. Een complicatie met deze vorm van belasting is dat deze als nieuwe belasting niet per definitie onder de werkingssfeer van belastingverdragen (directe

belasting) of richtlijnen (indirecte belasting) valt.

Voor de permanente oplossing die de EC aandraagt, is algehele harmonisering gewenst. Wat betreft de digitale economie blijkt dat belastingontwijkingsmogelijkheden zich voornamelijk

voordoen door een inadequate definitie van de vaste inrichting. Waar momenteel namelijk wordt aangesloten bij een fysieke aanwezigheid als kwalificatie van een vaste inrichting, zijn actoren in de digitale economie steeds minder vaak fysiek en vaker virtueel of digitaal aanwezig in een land.

Om deze reden is de EC van mening dat waarde creatie een reëler aanknopingspunt is om de economische relatie tussen staat en onderneming te duiden en dus een vaste inrichting aanwezig te achten. De OECD en de EC spreken hierbij van een significant digital presence of een taxable nexus. Om een dergelijke taxable nexus vervolgens aanwezig te kunnen achten en inkomen aan toe te kunnen rekenen, heeft de OECD in actiepunt 15 haar aanbevelingen gedaan.

Het zogenoemde sluitstuk van het BEPS actieplan betreft het implementeren van het multilateraal instrument. Dit MLI werkt per bepaling door in belastingverdragen voor elke (lid)staat die de bepaling ondertekent. Zodra er een grensoverschrijdende situatie zich voordoet waarin zowel het MLI als het belastingverdrag van kracht zijn, treedt het MLI in werking. Indien beide landen de relevante bepaling hebben ondertekend, wordt er naar de bepaling van het MLI gekeken. Deze kan vervolgens in de plaats van, toepast op of in afwezigheid van de verdragsbepaling treden.

Momenteel is de taxable nexus nog niet opgenomen in het MLI, maar wel bijvoorbeeld een anti- fragmentatiemaatregel.

Ten aanzien van de taxable nexus blijven wel complicaties bestaan. Zelfs als een significante digitale aanwezigheid tot een belastbare vaste inrichting kan leiden, blijft de toerekening van inkomen problematisch. De digitale economie stoelt op immateriële activa en ten aanzien van de waardering hiervan blijven onduidelijkheden. Verschillende entiteiten en belastingautoriteiten zullen deze activa verschillend kunnen waarderen. Daardoor zal er ook een andere uitkomst wat betreft toerekening van inkomen zijn. Hierin spelen twee factoren een rol. De eerste factor is de onderlinge verrekenprijzen. Wanneer immateriële activa te laag gewaardeerd worden, zullen onderlinge verrekenprijzen ook (te) laag zijn. Hierin ligt een rol voor de EC om verrekenprijzen, net als de vaste inrichting, aan te passen aan nieuwe, moderne vormen van bedrijfsvoering. De tweede factor is mijns inziens de controle en informatie-uitwisseling tussen belastingautoriteiten. Indien

belastingautoriteiten in staat zijn meer informatie te delen, vergroot dit de noodzaak bij multinationals om juiste en volledige verrekenprijzen te hanteren.

Deze uitwisseling van informatie omtrent winsttoerekening en gehanteerde verrekenprijzen zijn reeds tot hard-law verwerkt. De verplichting voor multinationals met een omzet van meer dan 750 miljoen euro om een country-by-country rapport op te stellen, geeft belastingautoriteiten meer inzicht in de verdeling van winst en intercompanytransacties. Van uitwisseling van deze rapporten is nog geen sprake. Wellicht dat een Europees voorstel op het gebied van indirecte belastingen dit wel gaat versnellen. Vanaf 1 januari 2019 hoeven ondernemers, welke e-commerce diensten leveren aan lidstaten waar zij niet gevestigd zijn, zich niet meer te registreren in het land van hun afnemer en aldaar aangifte te doen. Middels de mini-one-stop-shop kunnen ondernemers, welke aan een aantal eisen voldoen, buitenlandse btw aangeven in het MOSS portaal van hun lokale belastingdienst.

Deze draagt vervolgens de buitenlandse btw af aan de desbetreffende staat. Deze vorm van

informatie-uitwisseling is de eerste stap in een vergaande harmonisering van het belastingsysteem. Het BEPS actieplan heeft de Europese Commissie gemobiliseerd in de strijd tegen

belastingontwijking in de digitale economie. Hierin is een belangrijk onderdeel het verbreden van de vaste inrichting. Daarnaast heeft Picciotto een kader geschetst waarbinnen de permanente oplossing van de EC, namelijk het harmoniseren van de winstbelasting doorgang kan vinden. Uiteindelijk is het van belang daar de politieke consensus over te bereiken.

5. Conclusie: