• No results found

hans wansink

In document Integriteit en partijpolitiek (pagina 32-36)

Elf jaar geleden voorspelde J. Th. J. (Joop) van den Berg ¬ oud-journalist, oud-senator, gewezen directeur van de Wiardi Beckman Stichting en emeritus hoogleraar parlementaire geschiede-nis ¬ de ondergang van de kwaliteitskranten. In zijn beschouwing ‘Overleeft de journalistiek de nieuwe media?’ (s&d 1997/5) betwijfelt Van den Berg of de Nederlandse journalistiek er sinds de ontzuiling op vooruit is gegaan, zoals vrij algemeen wordt aangenomen. Gegeven de Nederlandse traditie van de pers als spreek-buis van een levensbeschouwelijke zuil, is het volgens Van den Berg nog maar de vraag ‘of een krant en zijn redacteuren het wel helemaal zon-der binding met een buitenjournalistieke groep of stroming kunnen stellen’.

Van den Berg zag in de jaren zeventig, tachtig en negentig weinig journalistieke vooruitgang. Het commerciële succes van de Volkskrant was volgens hem te danken aan modegevoeligheid: ‘In plaats van de katholieke zuil kwam tijdelijk het middenkader van de Partij van de Arbeid als maatstaf; in plaats van engagement met de veranderingen in de katholieke kerk een bijna antikatholieke weerzin, in plaats van verzuiling

de politieke en culturele modes.’ Daartegenover stond de ‘bijna hardnekkige en antimodieuze houding van Het Parool, dat misschien daardoor wel in de problemen kwam en de band met nieuwe lezersgeneraties niet wist te leggen’. Van den Berg bekroop ‘het akelige vermoeden (…) dat voor een succesvolle journalistiek een zekere hoerigheid jegens maatschappelijke modes blijkbaar onvermijdelijk is’. Dat vond hij ‘voor iemand die de journalistiek liefheeft (…) geen prettige conclusie’.

Deze grote behoefte van journalisten om politiek en sociaal ‘ergens bij te horen’ was nog maar een deel van het probleem. Een traditie op het gebied van kritische onderzoeksjournalis-tiek ontbrak, constateerde Van den Berg, evenals een debat over de doeleinden, kwaliteitsmaat-staven en de ethiek van het vak. Of de beroeps-groep over genoeg professioneel zelfbewustzijn zou beschikken om de uitdagingen van de ‘dekolonisatie van de lezer’ en de opkomst van de nieuwe media het hoofd te bieden, waagde hij ernstig te betwijfelen. De vraag is: hoe staat de zaak er nu, ruim een decennium later, voor?

de taken van de krant

De opdracht van de professionele dagbladjour-nalistiek bestaat ¬ in de woorden van Van den Berg ¬ uit twee componenten: ‘(1) het voorzien van een ruim en betrekkelijk ongeprofileerd publiek van nieuws, analyse en commentaar in

35

Media onder commerciële druk Hans Wansink Geen kwaliteitskrant zonder paternalisme een samenhangend geheel, op basis van

vak-manschap en globale kennis van zaken geleverd; (2) het produceren van die informatie in een ge-zamenlijk vervaardigd product dat een variëteit biedt aan informatie op diverse terreinen van leven en samenleven.’

Serieuze journalisten oriënteren zich primair op het maatschappelijk belang ¬ en niet op de luimen van de lezer. Want, zo stelt Van den Berg, ‘het democratisch ideaal van de goed geïnformeerde burger veronderstelt (…) een informatietoevoer die meer doet dan hem op zijn individuele wenken bedienen; die ook nog iets anders levert dan meer van hetzelfde; die de burger vertrouwd tracht te maken met tendensen waarin hij goed zou doen belang te stellen, ook als hij er niet onmiddellijk eigener beweging toe neigt. Zeker, hier komt de neiging tevoorschijn de journalistiek te blijven betrek-ken in een oud ideaal van verheffing van het volk. Deugt die neiging als zodanig niet, of is de tijd daarvoor voorbij?’

Wat betreft Van den Berg leek het daar, in 1997, wel op. Hij wees op de enorme invloed van ten eerste de televisie en ten tweede het internet. In zijn ogen is televisie niet primair een informatief medium, maar een producent van amusement. Dat levert mengvormen op als reality-tv en infotainment. Televisie heeft de natuurlijke behoefte om het niet te laten bij het registreren van feiten en gebeurtenissen, maar die te regisseren ¬ en vooral te drama-tiseren met theatrale middelen. Zo wordt een Kamer debat steevast gereduceerd tot een reeks interruptiedebatjes. De dagbladjournalistiek is daarin meegegaan. De ‘kleedkamerjour-nalistiek’ heeft het gewonnen van de infor-matievoorziening, de verbrokkeling van de samenhang.

De opkomst van het internet heeft volgens Van den Berg geleid tot versterking van de segmentatie. De veelgeprezen interactiviteit werkt volgens hem juist het ‘uiteenrukken’ van de traditionele krant in de hand, ‘niet alleen in katernen, zoals nu, maar in los verkrijgbare informatie, op te vragen via het beeldscherm

van televisie/computer met de printer ernaast. Alleen de ordening van koppen en zeer korte mededelingen, zoals wij die nu al kennen van Teletekst, zijn nog een zaak van algemeen journalistiek vakmanschap. De journalistiek zal zodoende aan algemeenheid en daarmee aan vormende betekenis verliezen. Mede daardoor zal ook het vak als zodanig aan betekenis ver-liezen en alleen ruimte laten aan de combinatie van journalistiek vakmanschap en uitgesproken kennis van zaken op een specifiek terrein.’

De diagnose van Joop van den Berg zou als volgt kunnen worden geparafraseerd. De ont-zuiling riep de vraag op waaraan de journalist zijn professionele ethos zou moeten ontlenen. Pas sinds de jaren zestig hebben de kranten zich weten te ontworstelen aan de levens-beschouwelijke zuilen, politieke partijen en belangenorganisaties waaraan ze hun bestaan te danken hadden. Maar wat kwam daarvoor in de plaats? Van den Berg vindt dat kwali-teitskranten zich niet tevreden mogen stellen met een redactiebeleid dat er alleen maar op gericht is de lezer te geven wat hij verlangt. Sprekend van volksverheffing, pleit hij voor een redactiebeleid van verlicht paternalisme. Een krant bevordert het functioneren van de democratie alleen als de redactie haar lezers in staat stelt zich een oordeel te vormen over belangrijke maatschappelijke en politieke ont-wikkelingen. De concurrentie van televisie en internet maakt die opdracht extra ingewikkeld. Beide plegen een aanslag op de schaarse tijd van lezers en de budgetten van adverteerders. Bovendien ondermijnen de televisie en het internet elk op hun eigen manier het concept van de krant als samenhangend geheel van in-formatie, analyse en commentaar dat de lezers vaste grond onder de voeten kan geven.

Kwaliteitskranten moeten hun

prioriteiten opnieuw bepalen

36

weten hoe het zit

De verwachting van Van den Berg en vele anderen dat burgers, bloggers en amateur-journalisten met behulp van het internet belangrijke functies van de journalistiek zouden overnemen, is de afgelopen jaren niet uitgeko-men. Op het net domineren de nieuwssites van de klassieke kranten. De Nederlandse praktijk bewijst dat de beschikbaarheid van nieuwe technische mogelijkheden niet betekent dat er ook met vrucht gebruik van wordt gemaakt. Van den Bergs bewering dat kranten het niet zonder binding met een stroming kunnen stellen blijkt evenmin goed houdbaar. Juist de meest succes-volle landelijke dagbladen hebben zich steeds onafhankelijker en pluriformer opgesteld, on-der anon-dere door op hun opiniepagina’s ruimte te gunnen aan allerlei opvattingen.

Een element dat ontbreekt in de analyse van Van den Berg is de afname, sinds de jaren negentig, in de publieke waardering voor de juist steeds professioneler gemaakte kranten. Het duidelijkst blijkt dit uit de daling van de oplagen die zich voordeed (en voordoet), terwijl een stijgend opleidingspeil onder de bevolking tot méér vraag naar kwaliteitskranten zou moeten leiden. Zeker jongere generaties zijn niet per definitie geïnteresseerd in traditioneel krantennieuws over politiek, economie, cultuur en de wereld ¬ nieuws dus dat verder gaat dan het aanbod op televisie, teletekst of in de gratis krant.

De Amerikaanse mediaprofessor Daniel Hallin legt een verband tussen het teruglopen van het aantal krantenlezers en de afnemende betekenis van de politiek: ‘In de jaren dertig, veertig en vijftig zagen de burgers de politiek als een middel om de problemen in de samen-leving op te lossen. Onze huidige cultuur is veel individualistischer. Als mensen zich afvragen hoe hun kinderen een betere toekomst kun-nen krijgen, denken ze niet meer aan het soort veranderingen waarvoor politieke partijen of overheden kunnen zorgen. Ze denken dan in de eerste plaats aan hun eigen inspanningen.’1

Dit functieverlies van de kwaliteitskrant is een aanslag op het zelfvertrouwen van de be-roepsgroep. Toch ben ik minder pessimistisch dan Van den Berg. De journalistieke methode blijft, mits gewetensvol toegepast, de meest effectieve methode om snel te weten wat er in een samenleving aan de hand is. Dat is ook precies de reden dat veel lezers nog steeds op kwaliteitskranten vertrouwen. Maar de kwa-liteitskrant moet wel kiezen, daarin heeft Van den Berg volkomen gelijk. De huidige praktijk,

waarbij de kranten steeds dikker worden terwijl de gemiddelde leestijd afneemt, is erg moeilijk uit te leggen. De prioriteiten zullen opnieuw bepaald moeten worden, de bladformules zul-len moeten worden aangescherpt. Kranten die inderdaad keuzes maken, zoals Het Financieele

Dagblad, nrc.next en Het Parool (dat zich nu voluit

profileert als krant van Amsterdam) doen het beter dan catch all-kranten die met de audio-visuele media willen concurreren en zo veel mogelijk groepen proberen te bereiken. Een krimpende markt betekent niet dat de klassieke functies van de journalistiek aan belang inboeten. Nu de publieke ruimte steeds meer gecommercialiseerd raakt, is de noodzaak van neutrale en nuchtere berichtgeving groter dan ooit. Kranten moeten niet proberen hun marktaandeel koste wat kost te behouden, maar ze moeten kiezen voor hun missie, het contro-leren van instellingen en personen met macht, voor nuchtere berichtgeving zonder aanzien des persoons. Hun podiumfunctie moeten ze in stand houden.

Dat impliceert, zoals Van den Berg stelt, een houding die de afgelopen tijd onder invloed van allerlei factoren onder vuur is komen te liggen:

Wat moeten burgers weten om te

kunnen functioneren? Dat is de

leidraad bij de selectie van nieuws

37 een zeker paternalisme, het zelfbewust

hante-ren van het perspectief dat journalisten door hun kennis en training weten wat de belangrijk-ste ontwikkelingen in de samenleving zijn. Bij de selectie van binnenlands, economisch, cultu-reel en buitenlands nieuws vormt niet de wens van de lezers de voornaamste leidraad, maar datgene wat burgers in de ogen van de redacties moeten weten om te kunnen functioneren. Dat is de belangrijkste les van Joop van den Berg. Met de International Herald Tribune voor ogen pleitte hij voor het concept van de compacte krant. Die wordt gekenmerkt door beknoptheid, overzichtelijkheid en documentatie: de ‘droge feiten’. Hard nieuws dus, verslaggeving van de gebeurtenissen, onvermengd met de mening van de verslaggever. Behaagzieke sfeerrepor-tages, human interest en interviews die de lezer willen amuseren in plaats van informeren, kunnen gemist worden. In feite zijn die droge feiten in een krant als de International Herald

Tri-bune natuurlijk zorgvuldig geselecteerd om als

grondstof voor de oordeelsvorming van de lezer te kunnen dienen. Daarnaast, voeg ik er aan toe, zou de dagbladjournalistiek meer aan uitleg en analyse moeten doen.

Op dit punt hebben kranten, zoals Van den Berg signaleert, een voordeel boven de audio-visuele media. De eigen aard van de geschreven journalistiek, de expertise van de redacties en de verschijningsfrequentie lenen zich goed voor analyse en uitleg. Maar in de praktijk valt te constateren dat kranten vaak terugschrikken voor deze interpretatieve genres. Liever laten ze zo veel mogelijk mensen aan het woord: in reportages, in interviews en op opiniepagina’s ¬ dit in de veronderstelling dat zo aan de gecompliceerde werkelijkheid het meest recht wordt gedaan. Daartegenover kan een veronder-stelling geplaatst worden die plausibeler is: veel lezers willen liever weten hoe het werkelijk zit. Ik zeg het Joop van den Berg na: de krant moet een gids zijn. Daarmee bedoel ik niet dat kranten zich moeten binden aan een politieke stroming ¬ al was het maar omdat de klassieke politieke bewegingen in nog grotere verwarring

over de te varen koers verkeren dan de kranten. Daar komt bij dat de ‘gedekoloniseerde’ lezers er niet op zitten te wachten.

kansen en risico’s

Blijft over de vraag die Van den Berg als uit-gangspunt voor zijn betoog nam: gaat de seri-euze dagbladjournalistiek ten onder in de strijd met andere media? Of, iets preciezer geformu-leerd in de context van vandaag: wat betekent de toenemende macht van adverteerders en con-sumenten in combinatie met de ontlezing en de opkomst van nieuwe media en gratis kranten voor het aanbod van serieuze journalistiek? De economische omstandigheden waaronder uitgevers van kwaliteitskranten en journalisten hun producten moeten maken en verkopen zijn verslechterd ¬ waarschijnlijk voor altijd. Om het hoofd boven water te houden schake-len veel redacties over op een multimediale aanpak. Journalisten werken gelijktijdig voor

de papieren krant en de website. Dit vereist om-scholing in videopresentatie, audio en online schrijven. In een geïntegreerde newsroom komt al het nieuws van de persbureaus en de eigen verslaggevers binnen en wordt het uitgezet voor producties op de site en in de krant. Ook het dagritme van de krant verandert: de eerste video’s en nieuwsstukken moeten voor 9.00 uur online staan. Omdat op de krantensites snel dui-delijk wordt wat lezers wel en niet waarderen, zal de neiging om de lezer ter wille te zijn veel groter zijn dan in de papieren krant. Sommige kranten gaan nog een paar stappen verder. Zo experimenteert de Volkskrant-redactie met gecombineerde producties voor krant, site én televisie en werkt de redactie van Het Financieele

Als er gewerkt moet worden

voor krant én website komt

‘slow journalism’ in de knel

38

Dagblad in één gebouw nauw samen met een

radiostation: Business News Radio. In de praktijk is er weinig ruimte voor uitbreiding van de redacties, zodat de lopende band voor de zittende redacteuren steeds snel-ler gaat draaien. Als er gelijktijdig gewerkt moet worden voor de krant en de site, komt ‘slow journalism’ ¬ studeren, onderzoeken, analyse-ren, achtergrondgesprekken voeanalyse-ren, contacten onderhouden, eigen nieuwsgaring ¬ al gauw in de knel. Hetzelfde effect heeft het werken voor papieren ‘afsplitsingen’ van de krant, zoals

nrc.next of een aan de moederkrant gelieerde

gratis jongerenkrant.

Zo komen de kritische functies van de journalistiek in het gedrang: het brengen van eigen nieuws, het verifiëren van informatie die door belanghebbenden wordt verspreid en het controleren van instellingen met macht. In zijn boek Flat earth news analyseert de Britse journa-list Nick Davies het proces van verschraling en uitholling van het journalistieke ambacht bij grote Engelse kranten als The Times, The

Guardi-an, The Independent en The Daily Telegraph.2 Jour-nalisten moeten zo veel stukken schrijven voor de krant en de site dat ze nauwelijks tijd meer overhouden om berichten van persbureaus en pr-organisaties te controleren, het redactiekan-toor te verlaten om bronnen te spreken en op onderzoek uit te gaan. Zo bleek uit onderzoek van Cardiff University naar de herkomst van het binnenlandse nieuws dat slechts 30% van de artikelen geheel eigen producties waren. De helft van de artikelen was geheel of grotendeels overgenomen van persbureaus en de overige 20% bestond gedeeltelijk uit materiaal van pers-bureaus. De onderzoekers ontdekten bovendien dat 41% van de berichten in de Engelse

kwali-teitskranten zichtbaar was ingestoken door pr-mensen. Steeds meer journalisten bij de Britse kwaliteitskranten doen dus weinig anders dan materiaal recyclen van persbureaus en com-municatiemensen. Deze lopende-bandwerkers kunnen tegenover hun lezers niet meer instaan voor het waarheidsgehalte van hun berichtge-ving, omdat hun de tijd, de kennis en de contac-ten ontbreken om zelfstandig op onderzoek uit te gaan, concludeert Davies.

Sommige kranten zullen zich, in plaats van op eigen nieuwsgaring, gaan toeleggen op opiniëring (‘viewspapers’) of op news you can

use, dat vooral moet voorzien in de particuliere

behoeften van de consument. Er zullen fusies plaatsvinden en samenwerkingsverbanden ontstaan waarbij een krant niet langer over de volle breedte eigen verslaggevers inzet, maar bijvoorbeeld buitenlands nieuws, sportnieuws, nieuwsfoto’s of financieel nieuws inkoopt bij andere media. Specialisten van de krant (zoals buitenlandse correspondenten) zullen voor steeds meer media gaan werken. Naarmate min-der lezers bereid zijn te betalen voor excellente, maar ‘dure’ journalistiek, zullen redacties en journalisten minder genegen zijn te investeren in onderzoeksjournalistiek, het kritisch volgen van overheidsbeleid of van de internationale po-litiek. De productie van wat eens ‘hard nieuws’ was, zal dan meer en meer in handen komen van persbureaus, voorlichters en belangheb-benden. Onderzoeksjournalistiek zal minder op krantenredacties en meer door freelance journalisten ¬ voor eigen risico ¬ worden bedreven. Omdat deze kleine zelfstandigen los worden ingehuurd, zijn ze altijd goedkoper dan redacteuren in vaste dienst. Met de opkomst van het internet en andere nieuwe media zullen steeds minder nieuwsconsumenten gelijktijdig geconfronteerd worden met het typische kran-tenproduct: maatschappelijk waardevolle infor-matie waar ze niet zelf om hebben gevraagd. Dit is, kortom, de trend: dure vormen van journalistiek (hard nieuws, onderzoeksjour-nalistiek, politieke jouronderzoeksjour-nalistiek, buitenlandse berichtgeving) komen onder druk te staan, de

De krant moet bouwen aan

een republiek van weerbare,

In document Integriteit en partijpolitiek (pagina 32-36)