• No results found

3. De puinhopen van vier jaar Radikaal-paaps-gereformeerd-rood?

3.2 Handelingen en beleidsstukken 1977-1981 1 1977-

Door de uiterst traag vorderende regeringsonderhandelingen werd de rijksbegroting voor het jaar 1978 door het demissionaire kabinet Den Uyl opgesteld. De verhouding tussen aandacht in de begroting voor jeugdwerkloosheid en de aandacht daarvoor in de verkiezingsprogramma’s van de latere coalitiepartners was daarom niet helemaal evenredig. In de begroting van het ministerie van Soza was apart aandacht besteed aan jeugdwerkloosheid. Het ministerie achtte dit gerechtvaardigd, omdat jeugdwerkloosheid niet alleen onevenredig hoog was, maar bovendien negatieve sociale en psychische gevolgen had voor de slachtoffers ervan.121

Bij het realiseren van het werkloosheidsbeleid stond bij de beleidsmakers altijd centraal dat er speciale aandacht uitging naar kwetsbare groepen zoals jongeren. Interessant is dat de 118 Ibidem, 27-28. 119 Ibidem, 39. 120 Ibidem, 41. 121

42

ambtenaren deze specifieke bestrijding van de arbeidsloze status van veel jongeren ook naar de buitenwacht communiceerden. Daarnaast vermeldde het document dat deze extra aandacht voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid niet tot gevolg mocht hebben dat aandacht voor de werkloosheid van andere groepen verdween.122 Ook in de rijksbegroting voor het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) besteedde men aandacht aan het bieden van soelaas voor jonge werklozen. Dit departement probeerde met name beleid te creëren dat er voor zorgde dat de werkloze jeugd een zinvolle dagbesteding had middels sociaal-culturele en educatieve activiteiten. Zodoende werd gepoogd de immateriële, negatieve effecten van werkloosheid aan te pakken.123

Gedurende de formatiewerkzaamheden informeerde formateur Den Uyl de Kamer. In tegenstelling tot de realiteit in de begrotingsstukken stond de stijgende jeugdwerkloosheidsproblematiek niet heel prominent op de formatieagenda. Blijkbaar was de problematiek wel urgent, maar hadden de onderhandelaars andere prioriteiten. Via een mogelijke uitbreiding van de onderwijsparticipatie van jongere werklozen in de leeftijdscategorie zestien tot achttien jaar oud passeerde de problematiek de revue. Onder het kopje arbeidsmarktpolitiek kwam het ook nog ter sprake. Door de boot genomen parkeerden de onderhandelaars het oplossen van de werkloosheid bij de sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties).124

Voor de jeugdwerkloosheid maakte Den Uyl wel nog de kanttekening dat de problematiek voor deze groep zó groot was dat de overheid zich er wel mee moest bemoeien. Aan het begin van de carrière starten met een werkloze status moest de overheid coûte que coûte voorkomen. Daarom moest de regering zich op dit specifieke vak inzetten.125 Opvallend is dat de aandacht voor deze problematiek van het nieuwe kabinet (Van Agt I) nog veel marginaler was. Tijdens de behandeling van de regeringsverklaring van het eerste kabinet Van Agt sprak de nieuwbakken premier niet van jeugdwerkloosheid of specifieke problematiek die (werkloze) jongeren betrof. Het voorgenomen beleid ten aanzien van het onderwijs, dat een soepele overgang naar een werkend bestaan beoogde, kwam het dichtst in de buurt van specifieke aandacht voor jongeren.126 Volgens mij ligt de verklaring voor het hebben van minder aandacht voor de problematiek van werkloosheid onder jongeren in hun partijpolitieke achtergrond. De VVD benaderde kwesties meer vanuit ondernemersperspectief en het CDA zette weliswaar het gezin centraal, maar daarin speelden jongeren niet de hoofdrol.

122

Ibidem, 50 en 64.

123 HTK bijlagen 1977-1978, Rijksbegroting Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk 1978 (september 1977)

13.

124 HTK bijlagen 1977-1978 (23 december 1977) 21. 125 Ibidem, 84.

126

43

Het ontbreken van aandacht voor jongeren in de regeringsverklaring betekende echter niet dat er verder geen aandacht was voor de jeugd onder het centrumrechtse kabinet. In de vaste Tweede Kamercommissie van Economische Zaken bijvoorbeeld stond in februari de nota regionaal sociaaleconomische beleid voor jongeren centraal. In zijn spreektijd bracht het Limburgse Kamerlid René van der Linden (CDA) de schrijnende werkloosheidsituatie in de oude mijnstreek aan de orde. De landelijke overheid had beloofd dat de gedwongen mijnsluitingen daar niet ten koste zouden gaan van de werkgelegenheid. In tegenstelling tot de belofte was de werkloosheid huizenhoog en Van der Linden bracht onder de aandacht dat met name de jeugd hiermee te kampen had. Hij stelde daarom dat de overheid moest ingrijpen.127

Naar aanleiding van vragen in de vaste Kamercommissie Soza over de voorgestelde begroting schreef het ministerie een nota. Daarin was ook aandacht voor de werkloosheidssituatie van jongeren. Het creëren van onconventionele werkgelegenheid voor bijvoorbeeld jongeren, voor wie het belangrijk was om aan het werk te zijn, kwam hierin ter sprake. De overheid creëerde maatschappelijk waardevolle, maar economisch niet strikt noodzakelijke functies voor zwakkere groepen op de arbeidsmarkt, zoals jongeren.128 Het belang van het creëren van banen voor werkloze jongeren onderstreepte ook Kamerlid Bart Verbrugh (GPV). Hij maakte zich zorgen over de positie van jongeren op de arbeidsmarkt. De hoge werkloosheid maakte het voornamelijk voor jongeren heel lastig om aan een baan te komen.129 Aan de orde kwam jeugdwerkloosheid op een wat indirectere manier tijdens de behandeling van de vaststelling van de begroting voor Onderwijs en Wetenschappen. Er kwam naar voren dat verlenging van onderwijs naast onderwijskundige voordelen ook sociaal-maatschappelijke voordelen had voor zestien tot achttienjarigen. Het bestreed volgens CDA-Kamerlid Wim Deetman ook de werkloosheid voor deze categorie werklozen.130

Van een andere orde waren de argumenten om het belang te onderstrepen van de bestrijding der jeugdwerkloosheid van Kamerleden Ruud Nijhof (DS’70) en Huub Jacobse (VVD). Nijhof stelde dat er een verontrustend hoog aantal jonge mensen te kampen had met verslavingsproblemen. Hij was er bovendien van overtuigd dat een belangrijke oorzaak hiervan de jeugdwerkloosheid was. Deze werkloosheid zorgde er voor dat jongeren zich nutteloos voelden en vervreemd raakten van de maatschappij.131 In de geest van deze argumentatielijn was het volgens Jacobse ernstig gesteld met het veiligheidsgevoel van de Nederlanders. Criminaliteitscijfers stegen enorm. Dit alles zei hij in het licht van wat de politie had geconstateerd: maatschappelijke 127 HTK bijlagen 1977-1978 (13 februari 1978) 29-30. 128 HTK bijlagen 1977-1978 (16 februari 1978) 8. 129 HTK 1977-1978 (16 februari 1978) 17. 130 HTK 1977-1978 (1 maart 1978) 54. 131 HTK 1977-1978 (21 februari 1978) 46.

44

problemen. Er was sprake van een verharding in de Nederlandse maatschappij. Een agressievere houding van Nederlandse ingezetenen onderling, drugsproblematiek en in dezelfde ademtocht noemde Jacobse de [negatieve] consequenties van de jeugdwerkloosheid.132

Aandacht voor de problemen van de Nederlandse jeugd is er dus wel maar van uiterste urgentie voor jongeren was voor de meerderheid van de Kamer geen sprake. Dit blijkt ook uit het verslag van de commissie van Soza. Uit dit verslag wordt duidelijk dat de problematiek omtrent de jeugdwerkloosheid niet apart werd gezien van het algemeen werkloosheidsprobleem. Ten grondslag aan de specifieke werkloosheid van het jongere arbeidspotentieel lagen volgens de commissie dezelfde oorzaken als aan werkloosheid van andere specifieke groepen. De commissie is daarom van mening dat het beleid specifiek ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid moest worden gezien als aanvullend beleid.133 Toch bleek deze houding van de commissie de Tweede Kamer er niet van te weer houden om een raad voor Jeugdbeleid in te stellen. Bij deze raad waren meerdere departementen betrokken. Het idee was dat deze werkgroep specifiek beleidsadvies zou geven op het specifieke beleidsterrein van jeugdwerkloosheidsbestrijding.134

Met het verdwijnen van de linkse partijen uit het kabinet stond jeugdwerkloosheid niet meer zo hoog op de politieke agenda. In de eerste regeringsverklaring van het nieuwe kabinet verdween de aanpak van de jeugdwerkloosheid van het prioriteitenlijstje naar de marges, maar het ontsnapte niet geheel aan de aandacht van de landelijke politici. Opvallend is dat met name centrumrechtse politici dat parlementaire jaar van zich deden spreken over dit onderwerp. Zij legden een (directe) relatie van jeugdwerkloosheid met verslavingsproblematiek en zelfs criminaliteit.

3.2.2 1978-1979

Na Van Agts eerste Prinsjesdag leek de koers van het centrumrechtse kabinet in vergelijking met eerder dat jaar niet veel gewijzigd. In de begroting van Soza voor het jaar 1979 kwam de jeugdwerkloosheid ter sprake als afzonderlijke vorm van werkloosheid. Dit gebeurde wel pas ver in het document in het hoofdstuk over de internationale arbeidsorganisatie. Het ging dan met name om de acties die op Europees niveau genomen konden worden. De werkloosheid van jongeren onder de vijfentwintig jaar betrof een derde van de totale werkloosheid. De algehele werkloosheid was al tot een recordhoogte gestegen in 1978. Nooit eerder na de oorlog maakten werklozen meer dan zes procent van de beroepsbevolking uit. In Europa stonden politici te popelen om te kunnen bijspringen in de bestrijding van de werkgelegenheidsproblematiek van de jeugdige Europeanen.135 132 HTK 1977-1978 (8 maart 1978) 44. 133 HTK bijlagen 1977-1978 (26 mei 1978) 17. 134 HTK bijlagen 1977-1978 (28 juni 1978) 7. 135

45

De toekomstplannen bleven verder echter verstoken van uitgebreide aandacht voor de hoge jeugdwerkloosheidscijfers.

Nieuwbakken oppositieleider Den Uyl deed begin oktober een duit in het zakje. De bezuinigingsnota Bestek’81 kwam aan de orde. Den Uyl maakte zich met name zorgen over de bezuinigingen op het gebied van onderwijs, omdat dit met name bezuinigingen op onderwijs voor werkende jongeren betrof. Juist deze jongeren, veelal uit de lagere economische klasse, hadden volgens hem baat bij overheidsondersteuning. Door deze steun kromp het grote jeugdwerkloosheidsprobleem.136 Voorman Jan Terlouw (D66) was ook van mening dat de regering steviger moest ingrijpen. Hij verwoordde dit enigszins dramatisch. Volgens hem zagen jongeren geen heil meer in de welvaartsstaat. Suïcide onder jongeren nam toe. Deze zelfmoorden waren volgens Terlouw noodkreten richting de overheid en een vraag om meer toekomstperspectief. De huidige situatie van hoge werkloosheid onder de jonge beroepsbevolking achtte hij zeer schadelijk: ‘De jeugdwerkloosheid vermoordt de ambitie, inspiratie en motivatie.’137

Ook vanuit de eigen gelederen kwamen kritische noten. Fractievoorzitter Ruud Lubbers (CDA), die in de jaren zeventig nog tot de politieke linkervleugel van zijn partij werd gerekend, maakte zich op een andere manier hard voor de zaak van de jongeren. Hij bepleitte het bevorderen van vervroegd uittreden van oudere werknemers, opdat er meer ruimte aan het begin van de arbeidsketen zou ontstaan. Zodoende creëerde de overheid arbeidsplaatsen voor de jeugd met als resultaat minder jongeren met sociale uitkeringen.138 Zijn premier Van Agt reageerde later nogal ontnuchterend op de heftige gevolgtrekkingen uit de oppositiebanken. Van Agt stelde dat er voor de ‘economische inzinking’ van de jaren zeventig ook al sprake was van jeugdproblematiek. Voordien bestonden jeugdig drugsmisbruik, jeugdcriminaliteit en suïcide ook al. Een directe relatie met het hoge percentage arbeidsloze jongeren was wat hem betreft wellicht te boud geformuleerd. Zijn redenatie behelsde bovendien dat de overheid met het aanpakken van de jeugdwerkloosheid niet perse grip zou krijgen op deze problematiek.139

Op dit betoog van de minister-president om de jeugdwerkloosheid los te zien van onder andere de drugsproblematiek kwam andermaal vanuit de links hoek reactie. Volksvertegenwoordigster Ria Beckers-de Bruin (PPR) erkende dat jeugdwerkloosheid en drugsproblematiek weliswaar niet inherent met elkaar verbonden waren. Zij onderstreepte echter het belang van het hebben van werk, omdat in die situatie mensen veel minder snel vervallen in

136 HTK 1978-1979 (5 oktober 1978) 7. 137 Ibidem, 42. 138 Ibidem, 34 en 38. 139 HTK 1978-1979 (10 oktober 1978) 19.

46

dergelijke desastreuze gewoonten. Het hebben van werk bood perspectief.140 Het moge duidelijk zijn dat het voor de progressieve partijen van het grootste belang was om aandacht te besteden aan een bestendige arbeidstoekomst voor de Nederlandse jeugd.

Dat het uiteindelijk voor de regering ook een heet hangijzer was, bleek uit het verschijnen van een aparte nota over het voorgenomen beleid ten aanzien van de Jeugdwerkloosheid eind november. De betrokken bewindvoerders benadrukten dat deze vorm van werkloosheid absoluut niet los kon worden gezien van het algehele arbeidsmarktbeleid. Jeugdwerkloosheid was onderdeel van het geheel. Bij het ontwikkelen van beleidsmaatregelen gericht op de jeugdwerkloosheid moeten we ons realiseren dat de jeugdwerkloosheid primair onderdeel is van de totale problematiek op de betrokken beleidsterreinen.’141 Het was daarom ook van belang om alle relevante beleidsterreinen te betrekken bij het toekomstige beleid.

Hoewel het dus voornamelijk de linkse oppositiepartijen waren die van zich deden spreken in het debat, bleek ook dat de jeugd de regering Van Agt ernst was: de jeugdwerkloosheidsnota, het instellen van en continueren van allerlei interdepartementaal overleg specifiek om de jeugdwerkloosheid aan te pakken getuigden hiervan. In het eind november vastgestelde Actieplan Werkloosheid kwam ook de jeugdwerkloosheid ter sprake onder het kopje onderwijs. In dit speciale actieplan verweet het kabinet Van Agt de vorige regering nalatigheid op het gebied van de jeugdwerkloosheidskwestie en impliceerde daarmee dat de overheid verantwoordelijk was voor het oplossen van de werkloosheid en daarmee de Jeugdwerkloosheid en dat het kabinet Van Agt dit beter zou aanpakken. 142

In een voorjaarsbrief van 1979 onderstreepten de minister van Soza en de staatssecretarissen van Onderwijs en Wetenschappen (O&W) en CRM dat aanvullend beleid om de problematiek van de jeugdwerkloosheid te bestrijden vanwege drie redenen gerechtvaardigd was. Allereerst vanwege de onevenredige grootte van deze specifieke werkloosheid in vergelijking tot de rest van de werkloosheidscijfers. Ten tweede omdat jeugdwerkloosheid zo specifiek was dat zij ook een specifieke oplossing behoefde. En ten slotte omdat de bewindslieden van mening waren dat een werkloze status aan het begin van de arbeidscarrière voor vele jongeren ernstige nadelige gevolgen zou hebben. Nadelige gevolgen voor zowel het individu, maar zeker ook voor de Nederlandse maatschappij als geheel.143

Het hele regeringsjaar door bleef jeugdwerkloosheid een hot topic. Zowel oppositiepartijen als de coalitiegenoten mengden zich in het debat over de notitie Jeugdwerkloosheid tijdens de 140 HTK 1978-1979 (11 oktober 1978) 35. 141 HTK bijlagen 1978-1979 (15 november 1978) 3. 142 HTK bijlagen 1978-1979 (30 november 1978) 22 en 24. 143 HTK bijlagen 1978-1979 (30 maart 1979) 1-2.

47

beschouwingen van mei 1979. De oppositie nam daarin wel het voortouw. Onder andere vier verschillende PvdA-Kamerleden dienden een motie in. Daarnaast kwamen nog de drie moties van Lid Beckers-de Bruijn (PPR) aan de orde tegenover één motie van Jan de Voogd (VVD). Als eerste kwam Kamerlid Henk Hartmeijer (PvdA) aan het woord. Hij verbaasde zich bij het lezen van de notitie over het ontbreken van een visie in het hele voorgestelde beleid ten aan zien van de jeugdwerkloosheid. Zijn collega Fred van der Spek (PSP) deelde deze mening. Het betrof volgens Hartmeijer slechts een plan van een jaar met aanvullende maatregelen. Hij pleitte daarom ook voor een nieuwe nota met beleid bedoeld voor de middellange termijn.144

Voor vooral de linkervleugel van het parlement was het bittere sociaaleconomische noodzaak dat de overheid met oplossingen kwam voor de problematiek. Voor anderen was het urgent. Dat bleek ook uit de opmerkelijke reactie van De Voogd (VVD). In de behandeling van de notitie over jeugdwerkloosheid benadrukte hij dat de situatie voor de jongeren zonder baan nog niet zo erg was als voor de oudere werklozen. Hij onderkende echter niet de importantie van het probleem. Daarnaast benadrukte hij ook dat voor de oplossing van het probleem de overheid niet ‘zaligmakend’ is. Hij was er van overtuigd dat oplossingen ook vanuit particulier initiatief zou moeten komen en daarbij zou de overheid dan als aanjager kunnen functioneren.145

Zijn christelijke coalitiepartner reageerde bij monde van Gerrit Gerritse (CDA): ‘Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof dat wij het er allemaal wel over eens zijn dat de jongeren zo'n bijzondere groep vormen, die aanspraak kan maken op speciale maatregelen.’ Daarvoor noemde hij een aantal argumenten. Hij vond dat deze groep bijzondere aandacht verdiende, omdat jongeren zijn oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheidcijfers en dat veel van de jeugdigen zonder arbeid zich ook nog eens langdurig in deze positie bevinden. Gerritse benoemde dat langdurige werkloosheid

‘[aan het] begin van het arbeidzame leven […] ernstige gevolgen [heeft] voor de technische vaardigheden, maar ook voor de sociale vaardigheden van de jongeren; het gaat hierbij om kennis en bekwaamheden die men vaak met enthousiasme en met grote inspanning heeft verworven;’146

Ook was hij bang voor het verlies van het vertrouwen van de jongeren in de Nederlandse samenleving. Een samenleving waar in hun ogen slechts plaats is voor de gevestigde orde en niet voor de jongeren. Het was erg lastig voor nieuwkomers om een plekje te veroveren op die dicht getikte, krimpende arbeidsmarkt.147

144 HTK 1978-1979 (21 mei 1979) 1 en 30. 145 Ibidem, 15 en 18. 146 Ibidem, 21. 147 Ibidem.

48

Het lijkt erop dat de aandacht in de internationale politiek (op Europees niveau) de nieuwe regering ook stimuleerde om aandacht aan jeugdwerkloosheid te geven en dat het zwaartepunt van de aandacht bovendien lag bij het linker spectrum van het parlement en de linkervleugel van de CDA-fractie. Daarnaast gaf centrumrechts meerdere keren te kennen dat alle problematiek, waarvan hun linksere collega’s dachten dat die voortkwam uit jeugdwerkloosheid, ook al bestond voor deze problematiek en dat overheidsingrijpen weliswaar nodig was, maar niet zaligmakend. Ondanks dat kan ik met de reactie van Gerritse concluderen dat kamerbreed het belang van aandacht voor het jeugdwerkloosheidsprobleem was geland. Van Prinsjesdag tot aan de beschouwingen vlak voor het zomerreces in 1979 stond de problematiek op de politieke agenda en wilden politici van alle kleuren oplossingen zoeken voor de steeds nijpendere situatie, waarin een groot deel van de jeugd zich destijds bevond.

3.2.3 1979-1980

Het derde regeringsjaar van het Kabinet Van Agt I ging van start met een aantal relevante notities en nota’s over jeugdwerkloosheid. Met deze beleidstukken stelde de regering het parlement op de hoogte van haar voorgenomen plannen om de jeugdwerkloosheid en de daarmee gepaard gaande problematiek de das om te doen. De betrokken ministeries kwamen vooral met concrete bestrijdingsmaatregelen. De departementen O&W, Defensie, Soza en CRM besteedden echter geen aandacht aan welke oorzaken er volgens hen ten grondslag lagen aan de problematiek. Het is dus erg lastig om uit deze ambtelijke documenten enige vorm van motivatie om de problemen op te lossen te ontwaren.

Het departement Soza richtte zich bij de bestrijding van de werkloosheid vooral op zwakkere groepen. Onder deze zwakkere groepen vielen ook de jongeren. Naar aanleiding van een openbare commissievergadering over jeugdwerkloosheid ontstond de Interdepartementale Coördinatiegroep Jeugdwerkloosheid (ICJ). Deze commissie schonk in eerste instantie met name aandacht aan de bestrijding van de negatieve effecten van werkloosheid onder jongeren in de leeftijdscategorie van zestien tot en met achttien jaar oud.148 Uit deze focus van het ministerie kan worden opgemaakt dat de regering van CDA en VVD belang hechtte aan het verbeteren van de situatie voor jongeren. Daarnaast kan deze specifieke aandacht voor jongeren ook worden toegeschreven aan de dienstdoende minister Albeda (CDA) die eerder al als informateur aan de wieg stond van het linkse kabinet Den Uyl en stond bovendien bekend als het sociale gezicht van Van Agt I.

De nota over lastige jongeren was al een stuk duidelijker dan de veel algemener opgestelde rijksbegrotingen: ‘Hoewel hetzeachtige paniekverhalen in dit verband niet op hun plaats zijn, moet

148

49

toch vastgesteld worden dat steeds meer gemeentebesturen en bevolkingsgroepen geconfronteerd worden met agressief gedrag van jeugdigen. Voor een deel hangt dit samen met de leeftijd. Doch er zijn groepen jongeren waarbij deze agressie geen voorbijgaande bevlieging blijkt te zijn, maar een verschijnsel dat wezenlijk samenhangt met hun maatschappelijke positie en hen in feite in staat stelt overeind te blijven in deze positie.’149 Dit zijn alarmerende constateringen over de relatie werkloos en overlast. In dit document constateerden onderzoekers dat jeugdwerkloosheid naar voren kwam als één van de oorzaken van dit maatschappelijk onwenselijke gedrag van jongeren.

De uiteindelijke presentatie van de raamnota jeugdbeleid in het najaar van 1979 bevestigde ook het belang dat het kabinet hechtte aan goed jeugdbeleid. Deze nota onderstreepte dat het welslagen van het opgroeien van de jeugd al veel langer interessant was voor Den Haag. Specifiek jeugdbeleid bestond ook tien jaar eerder, onder KVP- minister Marga Klompé. Naast de noodzaak tot meer samenhang in het beleid, kwam met de wet op de raad van het jeugdbeleid tot uiting dat er