• No results found

3. De puinhopen van vier jaar Radikaal-paaps-gereformeerd-rood?

4.2 Handelingen en beleidsstukken 1982-1986 1 1982-

Er vond een bijzondere troonrede plaats in september 1983. Het zittende rompkabinet schreef aan de beleidsdoelen en begrotingen voor het komende regeringsjaar dat zij zelf niet ging afmaken. De verkiezingen hadden in maart plaatsgevonden en de onderhandelingen om een nieuwe regering te vormen waren in volle gang. Bezuinigingen, ombuigingen en het terugdringen van het financieringstekort voerden de boventoon, maar spannend nieuw beleid lag niet voor de hand gezien de korte tijd die het kabinet Van Agt III nog voor de boeg had. Van Agt paste op de winkel en probeerde te zorgen dat de kosten niet de pan uitrezen. Aan de nieuwe ministersploeg de schone taak inhoud te geven aan het beleid dat de crisis te lijf moest gaan.204

Na een mislukte poging van informateur Jos van Kemenade (PvdA) klaarde Willem Scholten die klus. Er lag 30 oktober 1982 een breed regeerakkoord van CDA en VVD. Ondertussen woedde de crisis woedde hevig. Wat betreft de aanpak van de economische crisis en de werkloosheid waren de partijen eensgezind. Hoewel deze partijen nu niet bekend staan als voorvechters van rigoureus overheidsingrijpen, waren ze toentertijd minder vies van wat staatsinterventie. De situatie rechtvaardigde een gezamenlijke aanpak met het bedrijfsleven. Wel plaatsten de coalitiepartners de kanttekening dat niet de illusie moest worden gewekt dat met overheidsbemoeienis de problemen binnen een oogopslag zouden zijn opgelost. Herverdeling van arbeid zagen de politici als een

202 Ibidem, 25-26.

203 Ibidem, 25-26. 204

64

mogelijke oplossing voor het probleem. Dit mocht echter niet (geheel) ten koste gaan van het andere streven om de overheidsuitgaven te dempen.205

In het regeerakkoord gingen de partijen ook specifieker in op de impact die de economische situatie had op jongeren: ‘De dramatische omvang die de werkloosheid onder jongeren laat zien, gebiedt op korte termijn opstarting van het jeugdwerkplan’. In eerste instantie was dit jeugdwerkplan (van oud-minister Den Uyl) bedoeld voor allochtone jongeren zonder baan. Maar in 1982 was de jeugdwerkloosheid zo drastisch gestegen dat de bestuurders het plan niet meer alleen noodzakelijk achtten voor allochtone jongeren. De belangrijkste elementen die de onderhandelaars wilden opnemen in het Jeugdwerkplan waren ‘de intensivering van de [arbeids]bemiddeling, scholing en scholingsplicht, de combinatie van deeltijdwerken en scholing en waar dat verantwoord zou zijn het werken met (tijdelijk) behoud van de uitkering’.206

Het opnemen van concreet beleid ten aanzien van een jongere doelgroep in het document dat ten grondslag zou liggen aan de koers die de regering Lubbers de aankomende vier jaar zou varen is volgens mij tekenend. Eind november legde premier Lubbers (CDA) de regeringsverklaring af. Zijn redevoering over het financiële en economische beleid was (in tegenstelling tot veel van zijn andere redes) heel helder.

‘Reeds verscheidene jaren doet zich, anders dan vroeger, de situatie voor dat de economieën [...] stagneren’ … ‘De tekorten moeten terug, al is dat een harde en ondankbare taak. Op korte termijn zal het kabinet voorzieningen treffen die moeten voorkomen dat door een onbeheerste groei van de collectieve sector [welvaartstaat] de nationale economie nog meer in het ongerede geraakt’ 207

De politieke partijen over de hele linie van het politieke spectrum zagen de urgentie van het aanpakken van de enorme jeugdwerkloosheid. Zeker voor de VVD die gewoonlijk de marktwerking hoog in het vaandel had staan, was het ondertekenen van de regeringsverklaring met bovengenoemde passages, tekenend.

Verder in de verklaring ging Lubbers dieper in op het beleidsthema economie. Hij stelde dat het van het grootste belang was dat jongeren werk konden vinden. Het hebben van werk was volgens hem zelfs belangrijker dan het inkomen. Hij suggereerde aan te sturen op het inzetten van loonmatigingen als die meer beschikbare arbeidsplaatsen zouden genereren voor de jeugd. Hij wilde hoe dan ook voorkomen dat jongeren na het behalen van hun diploma werkeloos thuis zaten en de geleerde vaardigheden niet in praktijk brachten. Volgens Lubbers was het zeer zorgelijk dat de

205 HTK bijlagen 1982-1983 (30 oktober 1982) 31. 206 Ibidem, 31-32.

207

65

dreiging van werkloosheid jongeren belemmerde om op eigen benen te staan. Ondanks de bezuinigingspolitiek trok Lubbers I flink de portemonnee om de problematiek op te lossen met arbeidsplaats creërende projecten.208 Het economisch herstel zette kort na Lubbers’ aantreden en hervormingsmaatregelen in, maar dat kwam vooral omdat de internationale conjunctuur sterk verbeterde en is dus onbedoeld symbolisch.

Na de regeringsverklaring was het woord aan de Tweede Kamerleden. Opvallend is dat er maar weinig negatieve woorden vielen over plannen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Kamerlid Bert de Vries (CDA) sprak als eerste zijn steun uit voor de regering, onder andere voor het beleid ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Zijn collega Maarten Engwirda (D66) onderstreepte het detail dat zijn partij het van belang vond dat de overheid met het bedrijfsleven sociale contracten afsloot. Onderdeel daarvan waren afspraken over de herverdeling van arbeid ten behoeve van de bestrijding van de arbeidsloosheid onder jongeren. Ook Meindert Leerling (RPF) roerde zich in het debat. Hij vond dat als de jeugd zonder werk zat, het land geen toekomst had en spoorde de regering aan om verder te onderzoeken wat de loonmatigingen voor jongeren aan gunstige effecten zouden sorteren.209

Kamerlid Ed Nijpels (VVD) ging wat dieper in op de doelgroep jeugd. Hij trok het wat breder door allereerst in te gaan op het nut van de bezuinigingen voor deze groep Nederlanders. Ieder beetje meer financieringstekort kwam volgens hem per slot van rekening op het bordje van de jongere generatie. Daarom was het volgens hem ook van het grootste belang voor hen dat de regering ‘gezond economisch beleid’ voerde. Dat zou bovendien op langere termijn de beste werkgelegenheidspolitiek zijn. Daarnaast stelde Nijpels echter ook dat de omvang van de jeugdwerkloosheid te rampzalig was om niet met daadkrachtige plannen te komen. Hij stuurde de regering aan om binnen zes maanden met concrete maatregelen te komen. Er lagen immers al plannen van voormalig minister Den Uyl (PvdA), van Nell Ginjaar-Maas(VVD) en Rudolf de Korte (VVD) én van coalitiepartner CDA. De problematiek was zo schrijnend dat er van hem geen politieke spelletjes mochten worden gespeeld over de ruggen van de werkloze jongeren. Snel en doortastend handelen was vereist.210

Bij de bespreking van het wetvoorstel, waarin de regering samenwerking met de marktsector die de bevordering van de (jeugd)werkgelegenheid regelde, reageerden uitsluitend de politiek rechts georiënteerde partijen positief. Kamerleden De Korte (VVD) en Steef Weijers (CDA) bejubelden de samenwerking met de markt. Ook de kleine christelijke partijen lieten weer van zich van zich horen. Bas van der Vlies (SGP) stelde evenals de heer Leerling (RPF) eerder, dat het principe

208 Ibidem, 12.

209 HTK 1982-1983 (23 november 1982) 14, 27 en 56. 210

66

werk boven inkomen ten grondslag lag aan het succes van het voorstel en daarom zijn voorkeur genoot.211 Uit de bronnen blijkt dat bij de behandeling van de regeringsverklaring de reacties van linkse partijen in de minderheid waren aangaande het onderwerp jeugdwerkloosheid. Reacties van links bleven echter zeker niet uit. De PvdA was immers de grootste partij in de Tweede Kamer en nam op haar manier ‘regeringsverantwoordelijkheid’. Zij gaf Nederland een alternatief: naar aanleiding van de regeringsverklaring van een dag eerder droegen de Kamerleden Den Uyl (PvdA) en Thijs Wöltgens (PvdA) een eigen begroting voor. Het CPB had deze doorgerekend en de sociaaldemocraten stelden dat ze met deze plannen de werkloosheid veel beter te lijf gingen.212

Ook klein links liet ook van zich horen. Andrée van Es (PSP) trok de gedachtegang van de minister van SZW, De Koning, sterk in twijfel. Hij zette de tempering van het minimum jeugdloon in om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Zij en ook haar collega Elske ter Veld (PvdA) vonden het ongeloofwaardig dat bezuinigingen op het minimumloon voor jongeren aangewend werden om de jeugdwerkloosheid te bestrijden terwijl die nu juist verdrievoudigd was. De verhoudingen lagen ontzettend scheef. Enerzijds sneed de regering gigantisch in de voorzieningen die jongeren ten deel zouden vallen als zij werkloos zouden raken – en die kans was zeer reëel gezien het hoge percentage jonge werklozen - terwijl de regering anderzijds met de Experimentele Arbeidsprojecten voor jeugdigen slechts zevenhonderd tijdelijke banen creëerden voor de groep die zijn recht op sociale zekerheid verloor. Dat stond volgens haar niet in verhouding. De felle kritiek van links kon echter niet voorkomen dat het kabinet op deze wijze door bezuinigde.213

In het nieuwe jaar 1983 was het weer de rechterflank die van zich deed spreken. Via een motie van Kamerlid Hans Dijkstal (VVD) agendeerde de Kamercommissie van SZW dat ook de overheid als werkgeefster haar uiterste best moest doen om het steeds groter wordende probleem van de jeugdwerkloosheid te bevechten. Zijn fractiegenoot Robin van Linschoten onderstreepte dit later nog eens in debat met de woorden die benadrukten dat jongeren via een werken-leren traject beter zouden kunnen instromen in het werkende leven, ook in dienst van de overheid. CDA-collega Van der Burg sterkte Van Linschoten in zijn opvattingen, maar merkte bovendien op, dat de overheid in dit systeem lang niet zo veel soelaas kon bieden als het bedrijfsleven.214 De liberalen hechtten er kennelijk veel waarde aan om het belang van het bestrijden van de jeugdwerkloosheid te benadrukken. Jan Franssen (VVD) deed dit een maand na zijn fractiegenoten nogmaals. Ondanks dat het in het regeerakkoord centraal stond, vond hij dat het kabinet het een beetje liet afweten. In zijn optiek moest de overheid jongeren meer perspectief bieden. Daarom stelde hij een motie om het 211 HTK bijlagen 1982-1983 (14 december 1982) 10-11, 13-14 en 27. 212 HTK bijlagen 1982-1983 (23 november 1982) 8. 213 HTK 1982-1983 (21 december 1982) 58 en 61. 214 HTK 1982-1983 (14 februari 1983) 29.

67

beroepsonderwijs beter aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt en zo jongeren minder risico te laten lopen werkloos te worden na hun opleiding.215

Ook zijn sociaaldemocratische opponent, Frans de Moor (PvdA), maakte zich zorgen. Hij stelde het eens te zijn met de stelling dat er meer in arbeidsplaatsen moest worden geïnvesteerd dan in het onderwijs. Hij had een fundamenteel meningsverschil met de regering over de oorzaak van de jeugdwerkloosheid. De Moor vond dat het kabinet de oorzaak legde bij de hoogte van het minimum jeugdloon en in verlaging daarvan dan ook de oplossing zag. Hij zag echter een algemene oorzaak voor de specifiek hoge werkloosheid onder jongeren, namelijk de economische crisis. Het economische beleid van de regering Lubbers I verergerde deze werkloosheid in zijn ogen alleen maar en door de groei van het arbeidsaanbod in het algemeen verdiepte de jeugdwerkloosheid nog meer. Jongeren waren nieuwkomers op de arbeidsmarkt en dat maakte mogelijkheid om een baan te vinden voor jongeren nog beperkter.216

Opvallend is dat er met name over problematiek, oorzaken en oplossingen werd gesproken in het eerste half jaar dat Lubbers de scepter zwaaide. Interessant is dat volksvertegenwoordigers Kamerbreed droegen dat de maatschappij jongeren zo veel mogelijk moest helpen om aan een baan te komen.217 Hoezeer de partijen elkaar ook vonden in de signalering van de problematiek, wat betreft de oorzaken en oplossingen van de jeugdwerkloosheid waren zij veel minder eensgezind. Voor dit onderzoek ben ik niet per se op zoek naar het debat over de oorzaken en oplossingen, maar vooral waarom politici er zoveel belang aan hechtten om aandacht te besteden aan de jeugdwerkloosheid.218 De achterliggende ideeën over waarom deze problematiek zo urgent was, kwam later in het regeringsjaar wat beter uit de verf in de Kamerdebatten aan het einde van het parlementaire jaar.

Zo was Gerrit Mik (D66) in de veronderstelling dat de jeugdwerkloosheid samenhing met de risico’s van drugsgebruik. Collega Van der Vlies (SGP) deelde deze mening. Van der Vlies stelde dat allerlei ‘maatschappelijke situaties en uitzichten ontmoedigend’ werkten. Naast jeugdwerkloosheid verhoogden ook ontwrichtte gezinssituaties het risico op dergelijke omstandigheden.219 Ook Ria Oomen-Ruijten (CDA) repte zich over wat jeugdwerkloosheid kon doen met jongeren. Zij was van mening dat een eerste voorwaarde voor de volgende generatie om goed te landen in de maatschappij, een arbeidsbetrekking was. De slechte positie van veel Nederlandse jongeren baarde

215 HTK 1982-1983 (9 maart 1983) 42 en 57. 216 HTK 1982-1983 (15 maart 1983) 23 en 26-27. 217 Ibidem, 53.

218 Onderzoek naar oorzaken en oplossingen zijn juist al gedaan, zoals ik in de inleiding op pagina’s 4-5

beschrijf.

219

68

haar zorgen. Er moest veel meer worden gedaan voor de arbeidspositie van diegenen die ‘onze samenleving moesten gaan dragen’.220

Piet de Visser (PvdA) benaderde de problematiek wat gerichter. Hij spitste zich vooral toe op de aanpak van de jeugdwerkloosheid in de grote steden. Met name daar hing de jeugdwerkloosheidsproblematiek samen met andere problemen. In stedelijke gebieden kwamen drugs, massale werkloosheid (vooral die onder de jeugd), minderhedenproblematiek, prostitutie, criminaliteit, fascistisch en racistisch geweld, vervuiling, onveiligheid, verpaupering en kapitaalvlucht samen. Net zoals bij het hebben van meerdere ernstige ziektes tegelijkertijd traden daar veel ernstigere complicaties op. De Visser vond daarom dat het Rijk zich niet kon permitteren om deze steden te laten verkommeren en moest ingrijpen.221

Los van de volksvertegenwoordigers die zich uitten over het belang van de maatregelen tegen jeugdwerkloosheid, verklaarden ook de ministerie van SZW en CRM zich nader. Het ministerie van SZW gaf in de verantwoording van de begroting voor het jaar 1983 speciale aandacht aan de jeugdwerkloosheid. Dit deed zij, omdat de omvang van de jeugdwerkloosheid enorm was. Bij jongeren konden problemen van psychische aard ontstaan, wanneer zij niet in aanmerking kwamen voor een baan voor langere termijn. Het ministerie van CRM legitimeerde haar specifieke beleid voor jongeren met de uitzichtloze situatie waar de jongeren in zouden belanden.222

Het kabinet Lubbers trad aan terwijl de crisis in volle vaart doordenderde. Het regeringsjaar begon met veel debatten over wat de oplossingen en de oorzaken van de problemen waren. Ook op het gebied van jeugdwerkloosheid domineerden oorzaak en oplossing het debat. Het linkse spectrum van het parlement kon zich niet vereenzelvigen met het bezuinigen op de sociale verworvenheden van de welvaartsstaat om de crisis op te lossen. Waar alle parlementariërs elkaar vonden, was in de urgentie om aandacht te besteden aan jeugdwerkloosheid. Van de kleine linkse partijen via de grote centrum partijen tot de kleine rechtse partijen maakten de parlementariërs zich allen zorgen over de gevaren die een werkloos bestaan voor jongeren met zich meebracht. Die urgentie voerde de boventoon later in het parlementaire jaar.

4.2.2 1983-1984

In het tweede regeringsjaar van het eerste kabinet Lubbers kon de regering echt haar eigen draai aan het beleid geven. Tijdens het voorgaande jaar borduurde de regering voort op de nog door CDA en D66 opgestelde miljoenennota. Lubbers pretendeerde echter met zijn beleid geen rigoureus andere koers te varen. Kamerleden maakten zich nog immer zorgen over de situatie van jongeren

220 HTK 1982-1983 (28 juni 1983) 25. 221 HTK 1982-1983 (5 september 1983) 3. 222

69

blijkens de aard van de vragen in bijvoorbeeld de Kamercommissie van OW tijdens de behandeling van de begroting van het jaar 1984. De commissieleden waren bezorgd over de gevolgen van de jeugdwerkloosheid en stelden de minister de vraag waarop de aanname gebaseerd was dat die ten grondslag lag aan het stijgende overmatig schoolverzuim. Was het omdat de jeugd geen (goede) vooruitzichten had en dus überhaupt geen reden zag om nog naar school gaan?223

Ook Gerrit Mik (D66) ging hier dieper op in. In de vergadering van de commissie Jeugd en Welzijn stelde hij het roerend eens te zijn met de probleemstelling van de regering ‘dat de opeenstapeling van problemen bij jongeren in toenemende mate leidt […] tot een verlies van enig toekomstperspectief. Jongeren dienen weer in zichzelf en in anderen te geloven. Bij de pakken neer gaan zitten is funest voor hun eigen toekomst en de toekomst van onze samenleving.’. Mik zette echter grote vraagtekens bij deze opdracht die de regering de jongeren mee gaf. De situatie in de economie en op mondiaal vlak was volgens hem zo ernstig dat het logisch was dat jongeren weinig op hadden met dat wat komen zou.224

Deze netelige situatie werd volgens hem bovendien benadrukt door veel overheidsmaatregelen. Stijgende collegegelden, verlaging van de studiebeurzen en sociale uitkeringen en daarnaast ‘de algemene lastenverlagingen die drukken op de sociale verbanden’. Hij was van mening dat deze maatregelen met name een negatieve invloed hadden op de jongeren uit kansarme milieus, zoals de lagere economische klassen en allochtone groepen. Het appel dat de overheid deed op jongeren om zich vooral in te zetten om weer in een positieve toekomst te geloven was bijzonder irrealistisch.225

Mik was van huis uit jeugdpsychiater en zette zijn argumenten kracht bij met zijn wetenschappelijke achtergrond. Hij waarschuwde het kabinet en zijn collega Kamerleden dat het eigenlijk heel gevaarlijk was om deze koers van bezuinigingen en ombuigingen te blijven varen. Onderzoek wees volgens hem namelijk uit hoe gevaarlijk een werkloze status was voor individuen, maar ook voor de samenleving. Het veroorzaakte ‘diepe psychologische wonden, die niet in een handomdraai zijn te verhelpen, integendeel!’. Vanuit zijn oude professie pleitte de hoogleraar- volksvertegenwoordiger daarom hartstochtelijk voor meer investeringen in het arbeidsperspectief van de jongere generatie, opdat de toekomstige generatie niet grotendeels verpest werd voor de toekomst.226

De academicus verweet de regering eigenlijk hypocrisie. Hij stelde namelijk enerzijds dat de regering naar buiten uitdroeg dat ze zich verschrikkelijke zorgen maakte over de situatie van 223 HTK bijlagen 1983-1984 (20 oktober 1983) 5. 224 HTK 1983-1984 (31 oktober 1983) 9. 225 Ibidem. 226 Ibidem.

70

jongeren, maar anderzijds met het eigen bezuinigingsbeleid onder andere jongeren het hardste raakte. Een ander geluid kwam van Steef Weijers (CDA). Hij stelde dat het erg modieus was om de ernst van slechts de jeugdwerkloosheid te onderstrepen. Deze overdaad aan aandacht voor de arbeidssituatie van veel jongeren deed onrecht aan de langdurige werkloosheid onder andere groepen. Het wekte de suggestie dat werkloosheid voor andere leeftijdscategorieën minder erg zou zijn. Dat was allerminst het geval. 227

Zijn collega Louise Groenman (D66) kwam in hetzelfde debat terug op datgene wat haar partijgenoot Mik de voorgaande maand al aanstipte. De regering hield jongeren zelf verantwoordelijk voor hun positieve blik op de toekomst. Maar erg wrang was dat allerlei maatregelen om de overheidsfinanciën af te slanken juist ten koste gingen van sociale voorzieningen die het toekomstperspectief van de jeugd rooskleuriger konden maken. Groenman en haar fractie vonden dat de regering tenminste deze ombuigingen in moest zetten om de jeugdwerkgelegenheid te bevorderen.228 Haar collega Cathy Ubels-Veen (EVP) maakte zich bovendien zorgen over de kortingen op het sociaal-culturele werk van de regering. Jongeren zonder baan, was juist de doelgroep die het meeste behoefte hadden aan dit sociale vangnet.229

Met de motie van Kamerlid Wilbert Willems (PSP) sloot de klein linkse oppositie haar gelederen. Samen met Ina Brouwer (CPN), Groenman (D66) en Ubels-Veen (EVP) keurden zij het kabinetsbeleid ten aanzien van de jeugdwerkloosheid af. Zij stelden dat met het beleid juist niet deze werkloosheid werd bestreden, maar eerder bevorderd.230 De motie haalde het echter niet. Mevrouw Ubels-Veen besloot zich daarom een dag later wederom hard te maken voor de belangen van de jeugdige werklozen. Zij was van mening dat de minister van OW net als zijn collega van SZW veel meer moest doen om de jeugdwerkloosheid te temperen. De CBS-cijfers van april 1983 logen er niet om. Ruim tweehonderdduizend jongeren onder de drieëntwintig jaar zaten zonder werk. Ubels- Veen verwachtte dat deze groep ten prooi zou vallen aan alcoholisme, drugsgebruik en