• No results found

Drenthe in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw

3.3 Handel en nijverheid

Aan het eind van de negentiende eeuw profiteerde Coevorden van een aantal ingrijpende infrastructurele verbeteringen. Er kwamen tramverbindingen tot stand met Overijssel en de veenderijen in de gemeente Emmen en vanaf 1905 reed er een trein tussen Zwolle en Coevorden. Deze lijn werd vervolgens verlengd richting Emmen en Stadskanaal. Enkele jaren later kreeg de Drentse stad via Neuenhaus in Bentheim een directe aansluiting op het Duitse spoorwegennet. De aanleg van spoorlijnen voor zowel tram als trein, nieuwe water-wegen en de verharding van water-wegen versterkte de positie van Coevorden als een strategisch gelegen verkeersknooppunt en een belangrijke doorvoerplaats voor goederen en vee.

Door de centrale ligging en de goede bereikbaarheid van Coevorden oefenden de frequent gehouden markten een grote aantrekkingskracht uit op de wijde omgeving.

‘Natuurlijk waren er de normale weekmarkten, daarnaast echter werden een of tweemaal per maand ook jaarmarkten gehouden. Verder de zeer belangrijke veemarkten, de “Bies-tenmaandagen”, de Meimarkt en uiteraard als absolute topper de Ganzenmarkt. Ja, die Ganzenmarkt! Van heinde en ver bolderden ’s morgens in alle vroegte de linnenwagens de stad binnen, uit Dalen en Gramsbergen, uit Oosterhesselen, Emlichheim, Schoonebeek en Zweelo. ’s Morgens werd er gehandeld, ’s middags gewinkeld en ’s avonds feestgevierd. De middenstand deed goede zaken en vele glazen jenever en brandewijn verfristen de dorstige kelen!’, schrijft H.D. Minderhoud.16

Het aanbod van agrarische producten op de Coevorder markten werd steeds groter, omdat steeds meer dalgrond beschikbaar kwam voor de landbouw. Bovendien concen-treerde de handel in varkens zich voor een aanzienlijk deel in Coevorden.17 De plaatselijke nijverheid profiteerde eveneens van de verbeterde bereikbaarheid. Het stadje had dan ook een keur aan ambachten binnen de grenzen. Aan het begin van de twintigste eeuw moesten diverse ambachtelijke bedrijfjes het veld ruimen voor ondernemingen die door mechanisatie en industrialisatie veel meer konden produceren. In Coevorden vestigden zich daarop allerlei fabrieken die zich bezighielden met de grootschalige verwerking van lokale grondstoffen en landbouwproducten.

47

DRENTHE IN DE EERSTE TWEE DECENNIA VAN DE TWINTIGSTE EEUW

Afbeelding 3.3 Aan het begin van de twintigste eeuw was Coevorden een centrum geworden van handel, ambacht en industrie (collectie W. Jansen, Coevorden)

De sterk toegenomen bevolking in en rond Coevorden betekende een andere economische impuls. In 1918 telde de stad meer dan vierduizend inwoners, bijna twee keer zoveel als aan het begin van de twintigste eeuw.18 De economische groei en de bevolkingstoename zullen elkaar wederzijds hebben gestimuleerd. De handel en de nijverheid konden zich verder ontwikkelen dankzij de groeiende bevolking, terwijl de bedrijvigheid in Coevor-den voortdurend nieuwe mensen aantrok. In paragraaf 3.2 is dan ook geconstateerd dat naast de gemeente Emmen ook de gemeente Coevorden te maken had met een structureel vestigingsoverschot. Aan het begin van de twintigste eeuw oefende Coevorden op meer manieren aantrekkingskracht uit op de regio. Zo trokken ambachts- en vakscholen en de HBS in Coevorden leerlingen uit heel Zuidoost-Drenthe en een deel van Overijssel. Het plaatselijke ziekenhuis bestreek eveneens een groot verzorgingsgebied.

Als enig stadje in het zuidoosten van Drenthe kampte Coevorden met voor dit gebied tamelijk unieke problemen. Zo was de hygiëne een bron van zorg. De bevolking van Coevorden werd er nog in 1919 op gewezen, dat zij hun huisvuil en ander afval niet op de openbare weg mochten achterlaten en dat mesthopen bij de woningen eveneens uit den boze waren.19 De Coevordenaren woonden relatief dicht op elkaar en de kwaliteit van de huisvesting liet te wensen over. Zo waren woningen vaak lukraak neergezet en was er sprake van verkrotting.20 Aan het begin van de twintigste eeuw werden initiatieven genomen om de woonomstandigheden enigszins te verbeteren. Dankzij de Woningwet konden slechte hui-zen in het vervolg onbewoonbaar worden verklaard, terwijl nieuwbouw werd onderworpen aan allerlei regels. In 1908 verrees in Coevorden de eerste sociale woningbouw.

De genoemde gezondheidsrisico’s komen niet tot uitdrukking in sterk afwijkende geboorte- en sterftecijfers. Uit tabel 3.4 blijkt dat het Coevorder geboortecijfer gedurende

48 VAN DAAD TOT VONNIS

de periode 1890-1919 iets onder het gemiddelde lag in het onderzoeksgebied, maar dat dit cijfer vanaf 1890 steeds dichter dat gemiddelde naderde. In de periode 1915-1919 was het verschil weer iets groter geworden. De sterfte in Coevorden week eveneens niet noemenswaardig af van de gemiddelde sterfte in het onderzoeksgebied.

Tabel 3.4 Aantal geboorten en het aantal sterftegevallen per duizend inwoners van de gemeente Coevorden en van het Drentse onderzoeksgebied, 1890-1919

Gemeente Coevorden Drents onderzoeksgebied Periode Geboorte Sterfte Overschot Geboorte Sterfte Overschot 1890-1894 31,9 20,9 11,1 36,9 19,5 17,3 1895-1899 33,8 17,9 15,9 37,2 17,0 20,2 1900-1904 35,1 17,3 17,9 38,3 16,7 21,6 1905-1909 34,1 13,5 20,6 37,3 14,7 22,6 1910-1914 34,6 14,2 20,4 35,6 13,1 22,4 1915-1919 30,6 12,4 18,2 34,1 14,3 19,8 Gemiddeld 33,3 16,0 17,3 36,5 15,9 20,7 Toelichting: De cijfers voor het Drentse onderzoeksgebied zijn totalen aan de hand van de gegevens van alle dertien gemeenten. Wegens ontbrekende gegevens is de gemeente Zweeloo niet meegeteld in de periode 1915-1919. Bron:

DA, GS, inv. nr. 56, Gemeenteverslagen 1890-1919.

Emmen en Hoogeveen waren aan het eind van de negentiende eeuw eveneens belangrijk geworden voor de regionale handel, terwijl het voorzieningenniveau in deze plaatsen lang-zamerhand ook werd verbeterd en uitgebreid. Zo werden in Emmen diverse consumptie-markten gehouden voor agrarische producten en er kwamen betere verbindingen. Toch ging de economische ontplooiing niet gepaard met een bevolkingsexplosie. Het inwonertal van de kern Emmen nam toe van tweeduizend personen aan het begin van de twintigste eeuw naar zo’n 2.350 in 1918.21 De Emmer bevolkingsgroei bleef daarmee zowel absoluut als relatief ver achter bij Coevorden en de grotere veenkoloniën.

Hoogeveen had in 1870 een stevige economische impuls gekregen dankzij het gereed-komen van de spoorlijn Zwolle-Groningen, waardoor de bereikbaarheid van de plaats sterk verbeterde. Hierdoor groeide het aanbod van goederen en vee op de Hoogeveense markten. Door het beëindigen van de vervening was het belang van de scheepswerven langzamerhand afgenomen, maar Hoogeveen bleef wel een aantrekkelijke vestigingsplaats voor andere takken van nijverheid.22 Een deel van de overbodig geworden veenarbeiders vond een nieuwe baan in fabrieken waar zuivel, turfstrooisel en andere producten werden verwerkt. Daarnaast telde Hoogeveen talrijke kleine ambachtsbedrijfjes.

Als gevolg van de veenkoloniale landbouw waren op de dalgronden diverse aardappel-meel- en strokartonfabrieken opgericht. Deze ondernemingen konden er hun producten voordelig laten vervoeren via de kanalen. Naast de landbouwverwerkende industrie waren in de voormalige veengebieden fabrieken gevestigd vanwege de aanwezigheid van grote hoeveelheden goedkope brandstof. Zo had Nieuw-Buinen in de gemeente Borger sinds het midden van de negentiende eeuw een glasindustrie van betekenis. In 1909 werkte meer dan de helft van de beroepsbevolking er in de glasfabrieken. De omstandigheden waarin

49

DRENTHE IN DE EERSTE TWEE DECENNIA VAN DE TWINTIGSTE EEUW

de arbeiders verkeerden zijn vergelijkbaar met die van veenarbeiders. Veel glasarbeiders waren wat betreft huisvesting en de aanschaf van levensmiddelen namelijk ook afhankelijk van hun werkgever. Bovendien werkten in de fabrieken veel vrouwen en kinderen.23