• No results found

De in de jaren zeventig begonnen projecten voor de stadsvernieuwing in de Leidsebuurt en voor de nieuwbouw in de Zuiderpolder waren begin jaren negentig nog niet volledig afgerond, maar liepen al wel op hun einde. Dat betekende dat in de vooroorlogse wijken van Haarlem weinig grote projecten meer nodig waren en dat er nu echt geen ruimte meer was voor nieuwe wijken aan de stadsrand. Natuurlijk kwam er geen einde aan bouwprojecten in de stad, maar deze waren in vergelijking met de eerdere projecten veel kleinschaliger. Zoals in de gemeenteraad bij de begrotingsvergaderingen in 1991 werd opgemerkt, was het centrale thema van de ruimtelijke ordening ‘Haarlem vol’. Alle nieuwe projecten moesten nu ten koste gaan van de bestaande bebouwing of van het spaarzame groen in de stad.60

Begin jaren negentig was er daardoor sprake van periode in de stedenbouw waarin weinig werd gebouwd. Sinds het einde van de jaren zestig hadden de grote stadsvernieuwingsprojecten een centrale rol gehad in het gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening en nu deze projecten afgerond waren zat de stedelijke vernieuwing in een overgangsfase. De gemeente wilde in plaats van een wijkgerichte aanpak overgaan naar strategisch beheer: het uitvoeren van kleinere projecten waar deze nodig waren.61

Eind jaren negentig werd begonnen met nieuwe grote projecten in de stadsvernieuwing. Niet meer in de wijken uit de negentiende eeuw maar in de grote nieuwbouwwijken van de jaren vijftig en zestig, Schalkwijk voorop. De woningen in dat stadsdeel waren ten tijde van de bouw ruim en luxueus – er was centrale verwarming – maar voldeden al lang niet meer. De tuinstad met veel op elkaar lijkende hoogbouw en brede wegen deed troosteloos aan en ook op sociaaleconomisch terrein

60 Notulen gemeenteraad 25 november 1991. 61 Notulen gemeenteraad 23 november 1992.

is de situatie slecht. De grote concentratie van sociale woningbouw heeft ervoor gezorgd dat de werkloosheid en criminaliteit bovengemiddeld hoog zijn. Vanaf 1996 hield de gemeente met werkgroepen van bewoners van Schalkwijk en andere betrokkenen gesprekken over de toekomst van het stadsdeel, die in 1998 resulteerden in het ‘Uitvoeringsprogramma Schalkwijk 2000+’. De belangrijkste ideeën in dit programma komen erop neer de bouwkundige principes van Schalkwijk zo veel mogelijk ongedaan te maken. Er worden veel nieuwe woningen gebouwd in meer verschillende segmenten van de woningmarkt om een diverse bevolking te krijgen en de bevolkingsdichtheid te vergroten. Kantoren, winkels en woningen waren oorspronkelijk gescheiden gebouwd, maar nu wilde men het allemaal meer mengen. Het stadsdeel is echter zo groot dat het nog zeer lang zal duren voordat deze volledig is vernieuwd. Als onderdeel van het programma zijn wel woningen gesloopt en nieuwe woningen gebouwd, maar het aantal is nog niet voldoende om een grote invloed te hebben op het aanzien van Schalkwijk. Vanaf 2007 hebben de nadelige effecten van de kredietcrisis, het instorten van de woningmarkt en de bezuinigingen op de sociale woningbouw er ook voor gezorgd dat veel plannen op de lange baan zijn geschoven.62

Nog steeds wordt de inspraak door bewoners geregeld via wijkraden, maar hun rol en positie zijn tegenwoordig heel anders dan in de jaren zeventig en tachtig. Verdeeld over de hele stad zijn er nu 36 wijkraden en er zijn slechts enkele buurten die het zonder moeten doen. De wijkraden houden zich vooral bezig met de leefbaarheid en andere sociale aspecten van de buurt. De maandelijkse vergaderingen functioneren ook vooral als een manier voor burgers om kleine punten bij de gemeente aan te kaarten, waarbij de gemeente ook verplicht is antwoord te geven, en voor de gemeente om het beleid aan de burgers uit te leggen. Naast de wijkraadsleden zijn er bij

62 Notulen gemeenteraad 17 november 1999; Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Ministerie van

Volkshuisvesting, ‘Uitgebreide projectomschrijving van Schalkwijk’ (2009)

<http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2009/09/03/uitgebreide- projectomschrijving-van-schalkwijk.html> [bezocht 30 juni 2014].

vergaderingen dan ook meestal vertegenwoordigers aanwezig van de woningbouwcorporaties, de politie en de gemeentelijke onderhoudsdienst. Bij zeer kleine projecten wil de gemeente tegenwoordig nog wel gebruik maken van een nog directere mogelijkheid tot inspraak: de burgers het helemaal zelf laten kiezen. Zo was er voor het ontwerp van een nieuw brugwachtershuisje bij de Melkbrug over het Spaarne een prijsvraag uitgeschreven, waarna er via het internet kon worden gekozen uit een aantal door de gemeente geselecteerde kandidaten.63

Er blijven natuurlijk altijd uitzonderingen op de kleine rol van de wijkraden, zoals nog steeds de wijkraad van het Rozenprieel. Bij grote bouwprojecten in de buurt neemt die wijkraad soms nog steeds stelling in recht tegenover de gemeente. Op het moment van schrijven is dat bijvoorbeeld het geval rond Koningstein, het in de jaren zestig gebouwde kantoor voor Openbare Werken dat enkele jaren geleden vanwege de aanwezigheid van asbest is ontruimd. In de plannen die de voorkeur hebben van het college van B&W wordt langs het Spaarne een groot appartementencomplex gebouwd dat ongeveer even hoog moet worden als Koningstein zelf, dat mogelijk gerenoveerd kan worden. De wijkraad heeft onlangs onder de naam Koningshof een alternatief plan, ontworpen door een architect uit de buurt, gepresenteerd waarin er ook nieuwbouw komt langs de rivier, maar met minder bouwlagen dan in het plan van de gemeente. Wat de wijkraad betreft wordt Koningstein ook niet gerenoveerd, maar gesloopt. Het nieuwe ontwerp zou beter aansluiten op het karakter van het Rozenprieel. In een raadscommissievergadering in juni dit jaar werden beiden plannen besproken, waarna de raad zijn zegen gaf aan het plan van de wijkraad, waarmee het einde nabij lijkt voor het kantoorpand. Het Rozenprieel heeft Koning Steyn definitief verslagen.64

63 Agenda’s wijkraden in 2014; ‘Kies nieuw brugwachtershuisje’, Haarlems Dagblad (11 april 2014);

‘Melkbrug krijgt Melkhuisje’, Haarlems Dagblad (mei 2014.

64 ‘Haarlems Dagblad - Plan voor Koningstein’,

Conclusie

Elke historische indeling in tijdsvakken is een simplificatie van een oneindig veel lastigere werkelijkheid, maar soms is het onderscheid tussen verschillende periodes onmisbaar. Het is opvallend hoe sterk de Haarlemse stedenbouw na de Tweede Wereldoorlog onder de tweede categorie valt. De indeling in drie tijdsvakken, 1945- 1970, 1970-1990 en 1990-heden die door veel auteurs wordt gebruikt, komt goed overeen met de ontwikkeling van de stedenbouw in Haarlem. Omdat deze indeling ook in andere steden wordt gevonden betekent dit dat de stedenbouw in Haarlem gelijk loopt met de landelijke trends.

Niet alleen in de typen woningen die werden gebouwd zijn de verschillende tijdsvakken te herkennen, maar ook in het besluitvormingsproces. Tot ongeveer 1970 was dit vooral een discussie tussen de verschillende afdelingen van de gemeente en tussen de gemeentelijke, provinciale en Rijksoverheid. In Haarlem valt dit goed te zien bij de bouw van Schalkwijk, waar het de annexatie van het grondgebied van Haarlemmerliede en Spaarnwoude een van de langste onderdelen was van de bouw van de wijk. Verder ging de bouw vrij snel. Tussen de eerste plannen in 1954 en de oplevering van de eerste woningen zat nog geen tien jaar en na de eerste woningen werd ook de rest van het stadsdeel in hoog tempo gebouwd. Begin jaren zeventig werd de laatste woningbouw voltooid. Bij het bouwen van de wijk hadden het college en de ambtelijke diensten weinig last van de gemeenteraad of burgers. De enige burgers die überhaupt gehoord werden waren de grondeigenaren in Schalkwijk wiens grond onteigend diende te worden. Uit de gemeenteraad kwamen vooral lovende woorden

Koningstein_> [bezocht 29 juni 2014]; ‘Haarlems Dagblad - Sloop Koningstein Haarlem levert meer op’, <http://www.haarlemsdagblad.nl/regionaal/haarlemeo/article27098899.ece> [bezocht 29 juni 2014]; ‘Koningstein wordt Koningshof’, Haarlems Dagblad (21 juni 2014).

voor de plannen en aan de weinige kritiek werden nauwelijks consequenties verbonden als het tijd was om te stemmen.

Bij de stadsvernieuwingswijken zien we in het begin dat de gemeentelijke diensten deze wijken hetzelfde willen aanpakken als bij de nieuwbouw in Schalkwijk. Eerst moest alles worden gesloopt, waarna er een nieuwe tuinstad met city-allure zou verschijnen. Tijdens de jaren zestig ging dit nog goed en komt er vanuit de gemeenteraad en de bewoners weinig kritiek op de plannen. Het belangrijkste kritiekpunt is de langzame vooruitgang van het planproces. In 1970 en 1971 komt hierin een radicale breuk. Bewoners komen in opstand tegen de sloop van hun buurt en komen met radicaal andere stedenbouwkundige plannen: renovatie in plaats van sanering en dichtbebouwde stadsbuurten in plaats van tuinsteden. Ook in andere steden vinden dergelijke protesten plaats, maar meestal enkele jaren later. In Amsterdam houdt de gemeente tot lang in de jaren zeventig vol aan sanering van de binnenstad, met zelfs grote rellen tot gevolg. In Haarlem lijkt de gemeente juist al heel snel overtuigd van de door de bewoners gewenste aanpak, al blijft het onderlinge wantrouwen groot en blijven er hoge ambtenaren vasthouden aan de oude ideeën.

Het is belangrijk dat de overheid besluiten zorgvuldig neemt, maar het is toch opvallend hoe stroperig de besluitvorming vanaf deze periode is geworden. Zeker bij de renovatie van negentiende-eeuwse wijken als het Rozenprieel en de Leidsebuurt heeft het soms decennia geduurd voordat bij stadsvernieuwingsprojecten, die al broodnodig werden geacht in de jaren vijftig en waarvoor in de jaren zestig plannen voor zijn opgesteld, kon worden begonnen met de uitvoering. Al voor de Tweede Wereldoorlog werd er gesproken over maatregelen in het Rozenprieel, maar pas in 1963 werden de eerste plannen op papier gezet. De plannen zou nog meerdere malen worden gewijzigd vanwege protesten van bewoners, maar het zou zelfs nog zeven jaar duren voordat het eerste plan klaar was voor uitvoering. Door de protesten zou het nog tot eind jaren tachtig duren voordat het project in de buurt was afgerond. Hetzelfde geld voor de plannen voor bebouwing in de Zuiderpolder, die vanaf begin jaren

zeventig op de plantafel lagen, en in 1975 al door de gemeenteraad werden aangenomen. Maar waar pas eind jaren tachtig werd begonnen met bouwen.

Tot de jaren negentig blijft de gemeente de allerbelangrijkste speler in de stedelijke vernieuwing. Door de ambtenaren van de gemeente worden de plannen bedacht en verder ontwikkeld en worden de bouwopdrachten verdeeld over de Haarlemse woningbouwverenigingen en aannemers. Geen externe projectontwikkelaar, maar de Dienst Openbare Werken maakt de dienst uit. Na 1990 blijft de gemeente natuurlijk een belangrijke speelster, maar haar rol gaat wel achteruit. Projecten worden nu ook door commerciële projectontwikkelaars bedacht en uitgevoerd, waarbij de gemeente vooral zijn juridische rol vervult als enige die bestemmingsplannen mag maken. Ook woningbouwcorporaties nemen een steeds belangrijkere rol in op de voorgrond. In de stadsvernieuwing van de jaren zeventig en tachtig waren zij minder belangrijk, in de huidige stadsvernieuwing in de oude nieuwbouwwijken als Schalkwijk zijn ze de hoofdrolspelers.