• No results found

DOOR H. TE FLIERHAAR

In document WIJSGEERIGE KOLONIALE R E C H T S L E E R (pagina 139-164)

Toen andere streken in Nederlandsch-Indië reeds eenige hon-derden jaren in aanraking waren geweest met het Westen, had Bali daar nog weinig of geen invloed van ondergaan.

Hierdoor kon dus dit eiland zijn eeuwenoude Hindoe-cultuur, beter dan Java, vrijwel ongerept bewaren. Dat dit niet zoo zou blijven, was te verwachten. Bali kon niet voor het internationale verkeer en vreemde invloeden gesloten blijven. Trouwens den Baliërs zou daarmee een slechte dienst bewezen zijn. Isolatie, vooral geestelijke, houdt den vooruitgang tegen en leidt tot ver-starring.

Was het op zich zelf dus goed en nuttig, dat de Baliërs met andere culturen kennis maakten, te betreuren is het, dat de elemen-ten hiervan niet geleidelijk verwerkt konden worden tot eigen bezit.

In de grootere centra valt bij een niet onbelangrijk gedeelte der Baliërs een zekere onverschilligheid waar te nemen voor het eigene met een daaraan gepaard gaande verhoogde belangstelling voor het exotische.

Dit kan niet alleen het gevolg zijn van tourisme en verstandelijke ontwikkeling in Westerschen zin. In de structuur der Balische samenleving moeten ook oorzaken zijn aan te wijzen voor boven-genoemd verschijnsel.

Een der voornaamste is m.i. wel het kastestelsel, dat met vrij stevige banden aan den godsdienst is vastgeklonken.

Ongeveer 93 % van het volk behoort tot de laagste klasse (Djaba).

Vooral in Zuid-Bali zijn de kasteverschillen sterk sprekend. Toen men kennis maakte met de democratische inzichten van het Westen, die te dien aanzien totaal anders waren, werd de wensch der Djaba's om de nog steeds rechtsgeldige en onder zware strafbepalingen vastgelegde voorrechten van de hoogere kasten (Triwangsa) af te schaffen, sterker. De extremisten onder de Djaba's (een zeer klein groepje) eischen volledige afschaffing van het kastestelsel.

De ontwikkelde Triwangsa's hebben wat kastevoorrechten be-treft dezelfde ideeën als het grootste gedeelte der Djaba's, maar een ander, nog vrij belangrijk gedeelte helaas, klemt zich vast aan het oude en wenscht van de bestaande privilegiën geen afstand te doen.

De structuur van de Balische taal maakt het mogelijk de kaste-verschillen door het gebruik van hoog- of laag-Balisch tot uit-drukking te brengen. Het moet ten nadeele van een gedeelte der Triwangsa's gezegd worden, dat dit dikwijls geschiedt.

Vooral de intellectueele Djaba vindt dit natuurlijk onaangenaam en het is dus geen wonder, dat hij liever Maleisch of Hollandsen spreekt om niet telkens herinnerd te worden aan z'n „lagere geboorte".

In tegenstelling met den Hindoegodsdienst, die slechts opper -vlakkigen invloed had op den in wezen animistisch gebleven Baliër, heeft men de oude Hindoe-verhalen, zooals Mahabarata, Ramayana e.a. gretig opgenomen. Dit pleit ;voor den schoonheids-zin van het Balische volk. De bedoelde Hindoe-literatuur is bijna geheel gebaseerd op het kastestelsel, maar ze bevat zooveel schoons, dat ze ieders belangstelling, hoe ook zijn zienswijze ten opzichte van dat stelsel moge zijn, kan hebben.

Er is een tijd geweest, dat de nieuwlichters onder de Baliërs niets liever hadden gewild dan de oude geschriften met haar hooge geestelijke waarden naar den brandstapel verwijzen. Dat de cul-tureele armoede, dan ontstaan, geen basis had kunnen zijn, waarop iets nieuws kon worden opgebouwd, behoeft geen betoog. Juist in dezen tijd, nu het nieuwe op hem afstormt, kan de Baliër het schoone van vroeger, dat zoo innig met z'n denken en voelen is verweven, niet missen. Hij heeft het noodig als een wapen om het hem niet passende te kunnen afweren.

Het is verheugend, dat er vooral bij de jongere Baliërs den laatsten tijd een opleving valt waar te nemen. Overal vormen

zich studieclubs, waarvan de leden er zich op toeleggen door te dringen tot het ontroerend schoone der eigen literatuur en het wezen van den godsdienst. Het laatste mag dan dikwijls meer een intellectueele dan een religieuze belangstelling zijn, het verschijnsel is er niet minder belangrijk en bemoedigend om.

Geheel anders dan in het Westen vormen godsdienst, cultuur en maatschappij op Bali een niet te scheiden eenheid. Een belang-rijke wijziging op een dezer gebieden heeft noodwendig haar weerslag op de andere. Zending en Missie zullen dat bij haar intensieve poging tot kerstening zeker ondervonden hebben.

De Balische priester echter staat geheel buiten de geestelijke worsteling van den nieuwen tijd. Behoudens een enkele uitzon-dering verblijven de pedanda's in een gedachtenwereld van eeuwen her en hebben ze niet de minste belangstelling voor, houden niet de minste rekening met vreemde invloeden, culturen en gods-diensten, die Bali binnendringen. Ze blijven rustig bij hun geheim-leer, waarvan ze de kennis niet mogen of willen uitdragen, mogelijk tot groote schade van den eigen godsdienst, vooral nu er, zooals boven reeds gezegd, bij de jongeren drang naar verdieping bestaat.

De Baliërs zijn zeer kunstvaardig. Het is opvallend, dat een zoo groot percentage der bevolking in staat is op het gebied van hout-snij-, beeldhouw-, teeken- of schilderkunst iets te produceeren, dat de moeite waard is. Ook deze kunsten ondergingen sterk de invloeden der Westersche penetratie. Het scheppen van het schoone om der wille van het schoone zelf, moest op commerciëele gronden dikwijls plaats maken voor de vervaardiging op groote schaal van artikelen, die gewild zijn op de tcuristenmarkt en die slechts in de oogen van hen, die ze als „Oostersche kunstvoorwerpen"

kochten, artistieke waarde konden hebben.

Europeesche kunstenaars hebben zich sterk het lot van Bali aangetrokken. Teeken- en beeldhouwkunst zijn door beïnvloeding van deze menschen op een hoogte gekomen als wellicht nooit te voren. Misschien doen beelden en teekeningen wat impressionis-tisch Europeesch aan, dat is niet erg, want al worden de producten dezer „school" door het Balische volk als massa nog niet begrepen en dus niet voldoende gewaardeerd, op den duur zal deze moderne Balische kunst haar wezenlijke waarde doen gelden en zal daarmee tevens het bewijs geleverd worden van de stelling, dat de aanraking met de Westersche cultuur stimuleerend kan werken op de inheemsche.

De vraag komt op, wat het onderwijs kan doen om de zich van buiten opdringende vreemde invloeden in juiste banen te leiden, zoodat de Baliër van het nieuwe slechts het hem passende en noodzakelijke overneemt. Die taak is tweeledig en omvat : a. Het leeren kennen van het schoone van eigen bodem.

b. Het aanbrengen van parate Westersche kennis, die in ont-wikkelenden en economischen zin niet ontbeerd kan worden.

Punt b. vereischt in het bestek van dit artikel geen nadere toelichting, zoodat we ons kunnen bepalen tot punt a.

Reeds jarenlang hebben Bali's land en volk een zeer groote belang-stelling genoten en het aantal publicaties heeft een respectabelen omvang bereikt. Ook van Regeeringswege werd die belangstelling getoond. Opdrachten voor taalonderzoek, de samenstelling van een Balisch woordenboek e.a. leggen hiervan getuigenis af. Dit meest streng wetenschappelijke werk heeft zeer veel bijgedragen tot een betere kennis der Balische cultuur en heeft als zoodanig ongetwijfeld groote waarde. Te betreuren is het echter, dat het Balische volk niet, of slechts zeer middellijk, van die studies kon profiteeren, zoodat het reeds jaren geleden ingezette proces van vervreemding van eigen cultuur ongestoord voortgang heeft.

Dr. Goris heeft indertijd aangespoord spoed te maken met de studie van de Balische samenleving. Dr. Korn zegt over deze aansporing in z'n „Adatrecht van Bali" :

„ . . . . Dit studiewerk, waarin in ruime mate de Baliërs zelf betrokken dienen te worden, moet ter hand genomen worden, niet louter ter wille van de wetenschap, doch ten bate van het Balische volk."

Als onmiddellijk ten bate van het Balische volk is het plan te zien om het Inlandsch onderwijs, dat tot 1938 in z'n neutralen, vlakken en materia listischen bestaansvorm, meer dan iets anders misschien op Bali, cultuurondermijnend werkte, aan de eigen sfeer aan te passen.

Toen de Heeren Dr. I. J. Brugmans en G. S. Sanders, toen-tertijd resp. Secretaris van het Departement van Onderwijs en Eeredienst en Inspecteur van het Inlandsch onderwijs in Algemeenen Dienst, ter bijwoning van het Balicongres van het Java-Instituut in 1937 op dit eiland waren, maakten ze van de gelegenheid gebruik een bezoek aan verschillende scholen te brengen. Ik kan het me levendig voorstellen, dat na aanhooring der hooggestemde

inleidingen over de Balische cultuurvormen, het niet bepaald aan-genaam was bij die bezoeken te moeten constateeren, dat op de scholen alles ontbrak, wat maar eenigszins naar cultuur zweemde.

Geen wandversiering, voor zoover althans de kalenders van Javabier, Eveready-batterijen en de Japansche reclameplaten niet in het ontbreken van goede wandplaten voorzien hadden.

De teekeningen der kinderen waren smakeloos en levenloos. Ze dankten hun ontstaan aan een verwerpelijke opvatting van wat onder teekenonderwijs gemeenlijk wordt verstaan. Die methode sloot alle fantasie bij voorbaat uit en doodde elke belangstelling.

Men moet zich, Bali kennende, het Balische kind voorstellen, dat z'n teekenuren verknoeit met het nateekenen van een kopje, een pen, een vaasje of een vlieger.

Schriller tegenstelling tusschen de theorie van het congres en de practijk op de scholen was wel niet denkbaar.

Ik noemde hierboven slechts de wandversiering en het teeken-onderwijs, maar een voortgezet onderzoek wees uit, dat het met de leesstof en den zang al niet veel beter gesteld was. Maatregelen tot onmiddellijke verbetering werden getroffen en schrijver dezes had het voorrecht in 1939 met de uitvoering der maatregelen belast te worden, die tot doel hadden om het Inlandsch onderwijs op Bali zooveel mogelijk aan de eigen cultuur aan te passen. Kortheids-halve wordt deze poging aangeduid met den term „baliseering".

Ik was reeds in het jaar 1929 op de H . I . S . te Kloengkoeng tot de reorganisatie van het teekenonderwijs overgegaan, terwijl aan die school een ,,adat-onderwijzer" benoemd werd. Door de betrek-kelijk kleine invloedssfeer, die een H . I . S . nu eenmaal heeft, bleef deze, geheel op zichzelf staande, poging tot „baliseering" vrijwel onopgemerkt. Een gedeelte der Baliërs bekeek het in Kloengkoeng gepresteerde met wantrouwen, omdat men ten onrechte bevreesd was, dat het een poging was om den vooruitgang tegen te houden en zelfs te komen tot den terugkeer van oude maatschappelijke toestanden, waaraan men zich ontgroeid voelde.

Toen ik belast werd met de nieuwe taak, was m'n grootste zorg dat de onderwijzers, die, als overal elders, ook op Bali de kern van het vooruitstrevend element vormen, afwijzend tegenover de nieuwe maatregelen zouden staan. Gelukkig bleek die vrees ongegrond.

De schoolopzieners en het onderwijzerscorps in al z'n geledingen toonden de goede bedoeling van de nieuwe kans te begrijpen en verleenden spontaan h u n volle medewerking.

De werkzaamheden der „baliseering" omvatten:

a. Bevordering van den schoolbouw in een voor Bali pas-senden stijl.

b. Hervorming van het teekenonderwijs.

c. Idem van het zangonderwijs.

d. Het verzamelen van leesstof voor nieuwe leesboekjes.

e. Het invoeren van elementen uit den Balischen dans bij het gymnastiekonderwijs.

Nemen we deze punten eens afzonderlijk in beschouwing.

a. Bevordering van den schoolbouw in een voor Bali passenden stijl.

Het zal uiteraard een kwestie van langen duur zijn vóór alle volksscholen een aanzien hebben verkregen, dat past in het Balische landschap. Wat intusschen ten aanzien van dit punt bereikt is, stemt tot groote voldoening. Het landschap Gianjar opende de rij en op 15 Juli 1939 had de inwijding plaats van de eerste school in nieuwen Stijl, waarbij Westersche efficiency en Balische kunst-zinnigheid waren samen gegaan. De muren opgetrokken van roode baksteen en paras (zandsteen), het beeldhouwwerk prachtig ver-zorgd, doet het gebouw niet onder voor dat van den daarnaast staanden tempel.

Meisjes-Volksschool te Gianjar.

Andere scholen volgden weldra en zoo zijn er nu op Bali reeds meer dan 25 nieuwe gebouwen, die het stuk voor stuk uitstekend in hun omgeving doen. De scholen in Mengwi en Pliatan zijn juweeltjes.

Het beeldbouwwerk in zandsteen is zoo mooi als maar zelden op dit aan prachtig beeldhouwwerk toch zoo rijke ei land wordt aangetroffen.

Van de 25 schooltjes zijn er geen twee gelijk. Copiëeren is voor den artistiek begaafden Baliër niet mogelijk. In het district Selat b.v. is de dakbedekking van bamboesiraps, andere scholen hebben roode pannen, weer andere een dak van gevlochten alang-alang.

Het laatste is wellicht het mooist.

't Voornaamste is echter, dat het doorgeroeste zink, dat nog zooveel oude gebouwtjes „siert" als dakbedekking, voor scholen-bouw heeft afgedaan. In parasarme streken, zooals Djembrana, ontbreekt het zandsteen-beeldhouwwerk, maar is langs de kozijnen een versiering van houtsnijwerk aangebracht.

Bij het nieuwe schoolgebouwtje in het visschersdorp Djimbaran (zie plaat) heeft men een buitengewoon aardige versiering van schelpen aangebracht.

Er zijn ook scholen zonder eenige versiering, erg sober, maar daarom door hun bouwwijze en het gebruikte materiaal niet minder goed in de omgeving passend dan andere.

Het is wellicht niet juist om van een specialen Balischen bouw-stijl te spreken, omdat die er volgens de meening van deskundigen niet is. Wel Balisch is de typische dakconstructie van bamboe, zooals die bij meerdere gebouwtjes is toegepast. Angst voor brand is er de oorzaak van, dat sommige desa's pannen prefereeren boven het beter bij de omgeving passende en koele alang-alang dak.

b. Hervorming van het teekenonderwijs.

In den aanvang schreef ik reeds, dat het teekenen op Bali vroeger volgens een op Westersche leest geschoeide methode plaats had.

Het resultaat was bedroevend.

De Baliër heeft een zeer fijn gevoel voor versieringskunst. Dat gevoel in een ongeëigende richting te dwingen is op z'n minst onpaedagogisch, om nog maar te zwijgen van het gevaar, dat het kunstgevoel loopt om verdrongen en zelfs geheel gedood te worden.

Nu de oude methode afgeschaft is en het kind de gelegenheid heeft gekregen zich vrij te uiten is het teekenwerk met sprongen vooruitgegaan. Er wordt van alles geteekend : wajang-figuren, vlakversiering, tafereeltjes uit tantri-verhalen, tempelpoorten enz.

In de laagste klasse heeft het jonge en ongeoefende kind nog zeer kinderlijke voorstellingen van de voorwerpen om zich heen en het geeft deze op eene naïeve wijze weer. Toch zijn reeds dadelijk opvallend de eigen visie en de meer dan gewone durf, vaardigheid en beheerschtheid, die bij dit z.g. naïeve kinder tee kenen al vroeg tot uiting komen.

Naïeve teekening i e . kl. Volksschool Koeta (Badoeng).

Naïeve teekening 2e. kl. — Volksschool Satrija (Denpasar).

In de hoogere klassen (vaak reeds in de derde) zijn volgens in-siders de teekenresultaten, vergeleken bij die in andere deelen van Nederlandsch-Indië, ongeëvenaard. Als vanzelf ontwikkelt zich de

é — *=T

Oekiran 3e. kl. — Volksschool Pemetjoetan (Denpasar)

drang naar het klassieke Balische teekenen, dat twee-dimensionaal is.

Perspectief ligt den Baliër niet en er zijn m.i. geen redenen van aes-thetischen of paedagogischen aard aanwezig hem die bij te brengen.

'f-Hoewel ik prachtig gekleurde (oude) doeken en teekeningen gezien heb, geloof ik, dat de Baliër meer gevoel heeft voor lijn dan voor kleur. Proeven, die genomen werden op de scholen met kleu-ren, zijn niet erg geslaagd. Ook de zwart-wit techniek, waarbij gebruik gemaakt wordt van lampezwart en vischlijm, is voor jonge kinderen te moeilijk en geeft minder goede resultaten, zoodat dit beter beperkt kan blijven tot de vervolgscholen. Voorts bleek Oostindische inkt de voorkeur te verdienen boven het juist genoemde mengsel van lampezwart en vischlijm.

Uit Ramayana — leerling 5e- kl- — Vervolgschool Mengwi

Meermalen wordt gehoord, dat het teekenen der Baliërs toch eigenlijk maar copiëeren is. Niets is minder waar, zooals de vol-gende proef aantoont.

In een klas van een der volksscholen werd aan de leerlingen opdracht gegeven een aan den wand hangende teekening van een gongstandaard na te teekenen. Behalve dat het voorbeeld de kin-deren al uit maandenlange dagelij ksche aanschouwing bekend was, werd het nog eens extra voor de klas gehangen en daarna weer weggehaald. Het resultaat was, dat er geen 2 teekeningen werden aangetroffen, die in eenigszins belangrijke mate aan het voorbeeld of aan elkaar gelijk waren. Ieder kind had den gongstandaard op zijn eigen wijze versierd.

De foutieve meening over het copiëeren is waarschijnlijk een gevolg van het feit, dat de teekeningen der wajang-figuren, omdat Ze aan streng klassieke vormen gebonden zijn, bij een oppervlak-kige beschouwing veel op elkaar lijken.

De reclameplaten zijn uit de scholen verdwenen en de wandver-siering bestaat thans uit mooie door onderwijzers en leerlingen vervaardigde teekeningen. Ook hebben teekenaars uit de desa soms belangeloos meegewerkt, om de leslokalen op een passende wijze aan te kleeden.

Ter gelegenheid van een kunstnijverheid-tentoonstelling in Denpasar werd een teekenwedstrijd voor onderwijzers georga-niseerd. Het resultaat was verrassend. Meer dan ioo van de ruim 400 op Bali werkzame onderwijzers hadden werk ingezonden. Er viel zeer veel moois te bewonderen. Van Europeeschen invloed was niets te bemerken. De eerste-prijs-winnaar verklaarde later, dat hij eigenlijk nooit had kunnen teekenen en dat hij er daarom slechts noode en na lang wikken en wegen toe was overgegaan zijn werk aan de openbaarheid prijs te geven. Hij bedoelde natuurlijk, dat hij nooit behoorlijk had kunnen teekenen in den zin, zooals die door de Westersche methode was voorgeschreven.

Ook werden op alle scholen wedstrijden voor de leerlingen gehouden. Als juryleden fungeerden desa-autoriteiten en Balische kunstenaars, niet-onderwijzers. Ook dit experiment mocht zeer geslaagd genoemd worden, vooral omdat desa en school daardoor nauwer contact met elkaar verkregen.

c. Hervorming van het zangonderwijs.

De Baliër zingt veel en wat meer zegt, hij zingt met gevoel.

Hij zingt bij het tandenvijlen, bij lijkverbrandingen en alle andere plechtigheden. Wat dan gezongen wordt zijn geen nietszeggende rijmelarijtjes, maar stukken uit Mahabarata, Ramayana enz. Om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Bij de lijkverbranding worden verzen uit de „Barata Joeda" en bij de sembah voor het lijk het gebed van Ardjoena aan Siwa uit „Ardjoena Wiwaha"

gezongen.

De zangbeoefening op de scholen was vroeger weinig meer dan een methodische dood in den pot. Niets, maar dan ook heelemaal

niets werd gedaan om, wat er leeft in het volk, ook op school levend te houden. Gelegenheidsliedjes waren er, waarin autoriteiten, die de scholen bezochten, werden toegezongen en verder welhaast niets, wat Balisch was.

Toen hier ingegrepen werd, bleek het gemis van een „Balisch Liederboek" zeer gevoeld te worden. Hoewel aan de samenstelling ervan aanstonds begonnen werd, mocht er met de verbetering van het zangonderwijs niet gewacht worden tot de bundel gereed was.

Een beroep op de onderwijzers om zelf liedjes op te sporen en ze den kinderen te leeren, vond onmiddellijk weerklank en deed wonderen. Na eenige maanden was er bijna geen school meer, waar niet enkele der klassieke wijzen gezongen werden. Nu bleek pas, hoe rijk Bali in dit opzicht Was. In iedere streek waren er weer andere liedjes. Weliswaar moesten er dikwijls ouden van dagen aan te pas komen ze voor den dag te brengen, maar het lukte. Alles ging natuurlijk op het gehoor. De samenstellers van den zang-bundel trokken er, aanvankelijk met hun viool, maar later met het Balische intrument, de „saih pitoe", op uit, om de melodieën

Een beroep op de onderwijzers om zelf liedjes op te sporen en ze den kinderen te leeren, vond onmiddellijk weerklank en deed wonderen. Na eenige maanden was er bijna geen school meer, waar niet enkele der klassieke wijzen gezongen werden. Nu bleek pas, hoe rijk Bali in dit opzicht Was. In iedere streek waren er weer andere liedjes. Weliswaar moesten er dikwijls ouden van dagen aan te pas komen ze voor den dag te brengen, maar het lukte. Alles ging natuurlijk op het gehoor. De samenstellers van den zang-bundel trokken er, aanvankelijk met hun viool, maar later met het Balische intrument, de „saih pitoe", op uit, om de melodieën

In document WIJSGEERIGE KOLONIALE R E C H T S L E E R (pagina 139-164)