• No results found

EENIGE BESCHOUWINGEN OVER DE

In document WIJSGEERIGE KOLONIALE R E C H T S L E E R (pagina 101-117)

COPRAGONTRAC-TENORDONNANTIE

DOOR Mr. J. H. C. DE GROOT

Bij ordonnantie van 4 Maart 1939 (Staatsblad 1939 No. 92) werd de handel in copra in de Residentie Menado onderworpen aan nadere regelingen, die ongetwijfeld zoowel uit juridisch als uit economisch oogpunt meerdere bekendheid verdienen.

Deze regelingen, die op 1 April 1939 in werking zijn getreden, vonden hun oorzaak in de ongunstige toestanden, welke in de Residentie Menado in de klappercultuur en -handel heerschten, waarbij speciaal de positie van inheemsche klapper(copra)-producen-ten, die gebukt gingen onder een zwaren schuldenlast, verbetering behoefde.

Aangegaan in een periode, dat de copraprijs aanzienlijk — vaak vijf- tot zesmaal — hooger dan de huidige was, vormden deze copra-voorschotten aanvankelijk niet meer dan een z.g. „bindsom" voor de door den copraproducent aan den handelaar te leveren copra;

de handelaar wenschte toch door deze copracontracten zijn eigen contracten met anderen in te dekken. Deze voorschotten gingen echter zwaar drukken in een periode, dat de copraprijs geweldig daalde tot een zoodanig peil, dat in vele gevallen de rente der schul-den niet eens uit de opbrengst van het product kon worschul-den betaald, waardoor de debiteuren nog dieper in de schuld geraakten en het bezit aan klapperboomen bij lange na niet meer de oorspronkelijk aangegane schulden, vermeerderd met de veelal niet geringe rente zoomede een vaak hooge boete voor de niet voldoende levering van

copra, dekte, met het gevolg, dat de bezitters van klappertuinen practisch de beschikking hierover hadden verloren zonder redelijke kans dat in dezen toestand zelfs bij verbetering van den copra-prijs' een keer ten gunste van den debiteur zou kunnen intre-den.

Het behoeft geen nader betoog, dat dit een zeer ongunstige toestand voor alle partijen werd, aangezien bij den debiteur-klapper-producent hoe langer hoe meer de neiging ontstond om niets meer aan den crediteur te leveren, doch te trachten zijn copraproductie op slinksche wijze buiten het contract om aan derden te leveren, teneinde uit de opbrengst hiervan nog eenige inkomsten voor levensonderhoud te verkrijgen. Hij kon dit betrekkelijk straffeloos doen, omdat voor executie zijdens den crediteur door hem niet behoefde te worden gevreesd, aangezien toch het onderpand aan klappertuinen ten eenenmale onvoldoende was om den crediteur vergoeding van zijn vordering te verschaffen.

Alvorens hierop nader in te gaan, moge een nadere beschouwing worden gewi;d aan den aard van deze copracontracten. In het

alge-meen hebben deze contracten den navolgenden inhoud:

,de debiteur wonende te . . . verklaart van den coprahandelaar . . . te hebben ontvangen wegens ter leen ontvangen gelden de som van f . , waarover, zoolang de hoofdsom niet is terugbetaald, een rente van - meestal - 6 % per kwartaal zal dienen te worden betaald onder de verplichting tevens zijdens den debiteur om, zoolang a!s zijn schuldplichtigheid voortduurt, aan den

crediteur-handelaar te leveren een hoeveelheid van minstens . . . picol copra per kwartaal tegen den prijs van den dag, terwijl voor elke te min geleverde picol copra de debiteur ten behoeve van den crediteur een boete van ƒ. ... zal hebben te betalen."

In de notarieel verleden obligaties werd meestal nog een onher-roepelijke volmacht tot verkoop van de aan den debiteur toebehoo-rende klappertuinen aan den crediteur verleend.

Reeds in de laatste jaren voorafgaande aan de Regeermgsinmen-ging in den coprahandel was het aantal van dergelijke notarieele obligaties sterk verminderd, omdat na de jongste crisisjaren weinig nieuwe voorschotten meer waren verleend en dan nog tot geringe bedragen, waarvoor een onderhandsche — meestal gewaarmerkte — akte dan wel acceptatie meer geëigend voorkwam. Ineen acceptatie wordt geen uitdrukkelijk beding van copralevering opgenomen,

zoodat terugbetaling zijdens den debiteur zoowel in geld als in copra

zou kunnen plaats vinden, doch afbetaling middels copraleverantie bleef regel. Hetzelfde geldt voor voorschotten opgenomen in rekening-courant.

Wat waren nu wel de misbruiken, die aan deze overeenkomst, de z.g. „soerat hoetang dan perdjandjian", die op zich zelf toch geen onredelijke basis vormde voor den coprahandel, zijn gaan kleven ?

De locale coprahandelaren hebben van hun economisch sterkere posite vaak misbruik gemaakt om den inheemschen copraprcducent te benadeelen. Het begon al bij het aangaan van de geldleening, waarbij niet altijd de volle hoofdscm werd uitbetaald, immers

dikwijls diende de nieuwe obligatie ter vervanging van een oude vermeerderd met rente en de hooge boete wegens niet voldoende levering, tot het teekenen waarvan de debiteur dan werd geprest onder bedreiging met executie, terwijl voorts naast de kosten van de acte vaak ook nog allerlei commissies en/of administratiekosten werden afgehouden. Voorts was een rente van minstens 6% per kwartaal ook zeer drukkend, doch de twee voornaamste nadeelen waren de volkomen willekeurige vaststelling van den dagprijs voor copra, waarbij vooral de bepaling van het vochtigheidsgehalte van de copra en het wegen van de copra nogal willekeurig ten voordeele van den handelaar-crediteur plaats vond, zoodat de aan den debiteur-producent vergoede prijs vaak 10 tot 15% lager uitkwam dan de werkelijke marktprijs voor copra hari-hari, terwijl de risico van prijsdaling ook geheel ten laste van den debiteur kwam, zoomede het in de meeste gevallen in het contract veel te hoog vaststellen van de hoeveelheid door den debiteur te leveren copra, waardoor de crediteur niet alleen bereikte, dat de prcducent-debiteur geen copra meer aan een anderen handelaar kon leveren, doch ook dat de debiteur voor elke te min geleverde picol copra een contractueele boete van eenige guldens per picol had te voldoen; deze boeten liepen vanzelfspre-kend na eenigen tijd geweldig op en overtroffen met de rente vaak vele malen de oorspronkelijk ter leen ontvangen geldscm, zocdat een oorspronkelijke schuld van ƒ 1000.— na meerdere jaren tot een bedrag van ƒ 6000.— kon oploopen door toevoeging van achterstallige rente en berekende boete.

Het behoeft geen nader betoog, dat deze geldleeningen den inheemschen tuinbezitter hoe langer hoe meer in de econcmische macht van den crediteur brachten, vooral in een periode van sterk

dalende copraprijzen, toen de copra-opbrengst vaak zelfs niet meer voldoende was om de rente te dekken.

Naast den bovenvermelden vorm van credietverleening komen ook nog vaak „sewah kebon"-contracten voor, waarbij de opbreng-sten van tuinen voor een bepaalde periode worden vooruit verkocht (verpacht), waarbij de koopsom (pachtsom) tevoren ineens wordt betaald, terwijl de crediteur (pachter) bevoegd is om de klapperop-brengst met eigen personeel te plukken en te verwerken. Ook bij dezen vorm van credietverleening heeft de tuinbezitter de beschik-king over zijn klapperaanplantingen verloren.

De verdere bestaansmogelijkheid voor vele klapperproducenten, die gebukt gingen onder copraschulden —waarvan vele dadelijk executabel waren krachtens notarieele obligaties of Landraad-vonnis, niet alleen voor wat betreft hun klappertuinen, doch ook ten aanzien van hun andere bezittingen, zooals huis, meubilair, erf, vee en transportmateriaal, zelfs ook sawah's of andere erven —, hing dus in den vervolge af van de goedertierenheid van den crediteur.

Wijzigingen in het Agrarisch reglement van Menado, teneinde bovengemelde misbruiken tegen te gaan, hadden in den regel weinig succes, omdat men meestal niet verder kwam dan tot het omzetten van deze copracontracten in geregistreerde tienjarige

grondhuur-contracten, waarbij nochtans de tuinbezitter evenzeer de beschikking over zijn tuinen kwijt was.

De op Java in werking getreden geldschietersordonnantie (Staats-blad 1938 No, 532) kon evenmin als dewoekerordonnantie veel effect sorteeren, daar deze ordonnanties zijn ingesteld op het bedrijf van geldleeningen en niet op den opkoop van producten, waarbij de credietverstrekking zijdens den crediteur-coprahandelaar niet in de eerste plaats is gericht op het verkrijgen van inkomsten uit hooge rentebedingen, doch veeleer op het zich verzekeren van de levering van producten door den debiteur, waarbij diens verplichtingen vaak onevenredig hoog werden opgevoerd, bijaldien de hoeveelheid te leveren producten de capaciteit van de klapperaanplantingen van den debiteur ver ging overtreffen, terwijl op niet-levering van de gestelde hoeveelheid copra een hooge boete werd gesteld.

Noch de oprichting van inheemsche credietinstellingen, noch van inheemsche verkooporganisaties kon in dezen toestand veel verbetering brengen, zoodat bij herhaling in den

Mina-hassaraad en zelfs in den Volksraad op Regeeringsinmenging werd aangedrongen.

Aan de Regeering stonden hierbij twee wegen open: de Wetgever kon bepaalde transacties ongeoorloofd verklaren met een afdoen-de controle op afdoen-de niet-naleving van het verboafdoen-dene, dan wel kon zij een systeem vaststellen, waarbij de positie van de producenten economisch sterker zou worden, zooals bijv. bevordering van organisatie, voorziening in goedkoop crediet, betere voorlichting op het gebied der klapperproductie etc. etc.

De door de Regeering gevolgde weg bestaat uit een combinatie van beide systemen en baant ook den weg voor de reeds eerder ingezette actie tot schuldbevrijding van de klappertuinbezitters, waartoe door de Algemeene Volkscredietbank bescheiden stappen waren ondernomen in samenwerking met een coöperatieve ver-eeniging, „de P(roducten) V(erkoop) C(entrale)", een Inheemsche rechtspersoon, die ten behoeve van gemelde bank de copra van Inheemsche producenten-debiteuren in ontvangst neemt en realiseert en c. q. ook in pand gegeven Inheemsche tuinen kan opkoopen.

In de ordonnantie is voorts slechts de rechtsverhouding van copraproducent tot coprahandelaar geregeld; de handel tusschen handelaren onderling en die van handelaren met exporteurs, zoo-mede de handel in copra afkomstig van klapperondernemingen op gronden met een Europeeschen rechtstitel werden geheel vrij-gelaten. Het tusschen den Inheemschen producent en den copra-handelaar gesloten contract tot levering van copra wordt slechts dan als een copracontract in den zin der ordonnantie aangemerkt, indien daarbij is bedongen levering van copra op een tijdstip later dan 3 maanden na de dagteekening van de overeenkomst, zoodat contante verkoop van copra of klappers afkomstig van bevolkingsaanplantingen, zoomede overeenkomsten, die binnen 3 maanden moeten worden afgewikkeld, buiten deze regeling vallen.

Alvorens tot de nadere bespreking van de afzonderlijke arti-kelen over te gaan, moge nog worden opgemerkt, dat de behan-deling van de ontwerpordonnantie in den Volksraad weinig nieuwe gezichtspunten opende.

Van verschillende zijden werd geklaagd over een overhaaste behandeling, waardoor een nauwer contact en meer ruggespraak met belanghebbenden vanwege den geringen tijd en den grooten

afstand zou zijn bemoeilijkt. De Regeering wees dit verwijt af, daar toch reeds eenige jaren voorbereidende besprekingen te Menado waren gehouden, waarbij de groote richtlijnen reeds waren bekend gesteld.

De opmerkingen van de juristen-leden waren zeer beperkt. Het lid Mr. Ko Kwat Tjiong uitte alleen de vrees, dat het in de ordonnantie opgenomen vergunningsstelsel door het Bestuur zoo-danig zou worden gehanteerd, dat de coprahandelaar bevreesd zou moeten zijn gedwongen te zullen worden reëele verliezen te nemen, teneinde zijn goodwill bij de overheid niet te verliezen, welke vrees echter door de Regeering als volkomen ongegrond werd verklaard.

Overigens betroffen de opmerkingen van gemeld lid zoomede van zijn medelid Mr. Boelen slechts enkele technische kwesties van ondergeschikten aard; Mr. Boelen was o.a. bevreesd voor aan-tasting van verkregen rechten, doch hiervan bleek geen sprake te zijn, daar, zooals de Regeeringsgemachtigde het zoo kernachtig uitdrukte, „geen strooptocht jegens de handelaren wegens oude zonden werd ingeleid, doch slechts een actie tot verbetering van de misstanden".

Het is wel zeer merkwaardig, dat geen van de juristen in den Volksraad nader is ingegaan op de bepaling, zooals deze in artikel 4 lid 2 der ordonnantie is vastgelegd, n.l. dat de inschrijving als coprahandelaar — waarover hieronder nog nader zal worden uit-geweid — uitsluitend zal plaats vinden, als deze „te goeder naam en faam" bekend staat. Men achtte klaarblijkelijk deze omschrijving afdoende, alhoewel — gelijk nader zal blijken — hierin de cardo quaestionis is gelegen.

De leden Vas Dias en Kan hadden het voornamelijk over de economische consequenties van de ontworpen regelingen, speciaal voor wat betreft de hulp, die de Algemeene Volkscredietbank en de Producten Verkoop Centrale bij de schuldbevrijdingsactie zullen kunnen presteeren zonder in de positie te geraken van copra-speculant te worden en de prijzen te beïnvloeden. De Regeering stelde hen hieromtrent evenwel gerust.

Van verschillende zijden werd nog aangedrongen op de instelling van een Commissie van Advies, die den Resident zou bijstaan bij de beoordeeling van de inschrijving van coprahandelaren, waarom-trent de Regeering de toezegging deed, dat — indien hieraan in de practijk behoefte zou ontstaan — nog een nader voorstel zou

kunnen worden gedaan, doch dat zij er de voorkeur aan gaf eerst de practische uitwerking van de ordonnantie af te wachten.

Nadat de Regeering nog t.a.v. eenige technische punten aan de geuite wenschen en bezwaren was tegemoet gekomen, werd het ontwerp der ordonnantie, ongewijzigd voor wat betreft de hoofd-zaken, zonder hoofdelijke stemming aangenomen en is de ordon-nantie op i April 1939 in werking getreden.

De essentialia van de ordonnantie worden gevormd door de in artikel 2 vastgelegde tweeledige bepaling, dat het slechts aan een coprahandelaar, die in het bezit is van een door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur afgegeven geldige opkoopvergunning, toe-gestaan wordt om copracontracten te sluiten, zoomede om de rechten uit copracontracten gesloten voor en na het in werking treden van deze ordonnantie over te nemen (alinea één), terwijl blijkens alinea 2 deze opkoopvergunningen slechts worden verleend aan een coprahandelaar, die als zoodanig door den Resident van Menado is ingeschreven; deze inschrijving als copra-handelaar vindt ingevolge eerdergemeld artikel 4 uitsluitend plaats, indien de aanvrager coprahandelaar is in den'zin van deze ordon-nantie en hij bovendien ,,te goeder naam en faam" bekend staat, terwijl nadere uitvoeringsregelingen nog bij de Regeeringsver-ordening zouden worden vastgesteld, hetgeen is geschied bij de z.g.

Copracontracten-verordening Menado (Staatsblad 1939 No. 93), die tegelijk met de ordonnantie in werking is getreden.

De voornaamste bepaling hiervan naast de administratieve uit-voeringsvoorschriften wordt wel gevormd door artikel 3 van deze verordening, waarbij wordt bepaald, dat aan den ingeschreven coprahandelaar en den houder van een opkoopvergunning door den Resident van Menado voorwaarden kunnen worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van de ordonnantie en de op grond daarvan getroffen uitvoeringsregelen, terwijl de vraag of de gestelde voorwaarden richtig zouden zijn nagekomen ter uitsluitende beoordeeling van dezen Resident zoude staan.

Bij besluit van den Resident van Menado d.d. 1 April 1939 No. C3/11/23. zijn vastgesteld de voorwaarden, welke genoemde autoriteit heeft meenen te moeten vaststellen teneinde een goeden coprahandel te waarborgen en welke als een merkwaardig staaltje van gedelegeerde wetgeving hieronder in extenso zullen worden opgenomen :

De Resident van Menado

Overwegende, dat het in het belang van de rechtszekerheid gewenscht voorkomt algemeene richtlijnen aan te geven voor het handeldrijven in copra middels contracten als bedoeld in artikel i van de copracontractenordonnantie Menado (Staatsblad 1939 No. 92) tusschen coprahandelaren voorzien van een opkoopver-gunning en copraproducenten.

Overwegende, dat het doel van een copracontract behoort te zijn, met gebruikmaking van behoorlijke middelen, zich verzekeren van copra van den producent.

Overwegende, dat blijkens de strekking der bepalingen van bovengenoemde ordonnantie de bedoeling van den wetgever is geweest zoowel aan den coprahandelaar als aan den producent een redelijke bescherming te geven.

Overwegende, dat een coprahandelaar, die niet te goeder naam en faam bekend staat dan wel iemand van wien misbruiken ten nadeele van copraproducenten zijn te vreezen op deze bescherming geen aanspraak kan maken.

Gelet op het derde lid van artikel 8 van bovengenoemde ord.

(Staatsblad 1939 No. 92) jo het eerste en tweede lid van artikel 3 der copracontractenverordening (Staatsblad 1939 No. 93).

Heeft besloten

Behoudens nadere beslissing door den in bovengenoemde ordon-nantie bedoelden gezaghebbende, bij wien in hooger beroep kan worden gekomen, te bepalen, dat een coprahandelaar niet te goeder faam bekend staat dan wel misbruiken ten nadeele van

coprapro-ducenten worden gevreesd indien hij zich schuldig maakt aan : a). het bedingen van een hoogere rente dan 5 % per kwartaal;

b). het niet verstrekken van een behoorlijk opgemaakte quitantie, wichtnota, etc. aan den copraproducent wanneer copra wordt ingebracht;

c). het bedingen van een hoogere boete dan ƒ 1,50 voor elke te weinig geleverde picol copra;

d). het vorderen van boete wegens te weinig geleverde copra voor een grootere hoeveelheid dan volgens contract in twee

kwartalen geleverd was moeten worden indien en voorzoover de copraproducent nalatig is gebleken in de nakoming van het copracontract waartoe hij zich heeft verbonden;

e), het achterwege laten van de afgifte van de schuldovereenkomst bij vervanging van die overeenkomst door een nieuwe, ook zonder dat daartoe een verzoek is gedaan;

ƒ). het geven van crediet aan dan wel zich garant stellen voor een kooper op een verkooping aangevraagd door een coprahan-delaar, wiens verzoek en inschrijving in het register geweigerd is moeten worden, tenzij men tot het geven van dit crediet is verplicht wegens vorderingen op geëxecuteerde.

Ik moge ten aanzien van den formeelen kant van dit besluit allereerst opmerken, dat het nimmer in de bedoeling kan hebben gelegen, dat in een residentsbesluit gederogeerd zou worden aan bepalingen van het contractenrecht en de contractsvrijheid, zooals deze in ons Burgerlijk Wetboek zijn vastgelegd. Zelfs in den meest vergaanden vorm van delegatie van wetgeving is het in Nederland nog niet voorgekomen, dat delegatie plaats vond aan den Commissaris der Koningin, waarmede een Resident ouden stijl (Gewestelijk Bestuurshoofd) het beste te vergelijken is.

Het is dan ook zeer de vraag of het den Volksraad bij de be-handeling van de ordonnantie wel voldoende duidelijk is gemaakt en geworden, dat onder het mom van z.g. administratieve uitvoeringsmaatregelen inbreuk op deze contractsvrijheid en ook op het bestaande contractenrecht zou worden gemaakt. Zujks is trouwens ook niet wel mogelijk, daar wijzigingen in ons bij Koninklijk Besluit vastgesteld Burgerlijk Wetboek toch niet door een lageren Wetgever kunnen worden aangebracht, terwijl de Wet-gevende bevoegdheid van een resident, die na de invoering van de bestuurshervorming in de Buitengewesten niet eens meer hoofd van Gewestelijk bestuur is, geheel uitgesloten moet worden geacht.

Ik meen dan ook, dat de rechtsgeldigheid van dit besluit zeer dubieus is en de rechter zijn toetsingsrecht zeer zeker te dien aanzien zal kunnen uitoefenen. Tegen een dergelijke wijze van wetgeving dient dan ook ernstig bezwaar te worden gemaakt.

Wat den materieelen inhoud betreft, zijn de sub a en b gemelde bepalingen alleszins redelijk te achten, terwijl ook een boete van ƒ 1.50 per picol voor elke te weinig geleverde picol copra in

ver-band met de huidige lage prijzen ook wel billijk is, al kan niet worden ingezien waarom de resident hierbij betreffende de bere-kening van de geleden schade op den stoel van den rechter heeft meenen te moeten gaan zitten, hetgeen gelijkelijk geldt van de

sub d gemelde bepaling, die evenmin rekening houdt met den door den handelaar zelf afgesloten doorcontracten met een expor-teur of afnemer in het buitenland.

De sub e gemelde bepaling spreekt voor zichzelf.

De slotbepaling is echter onduidelijk, daar credietverleening op een executievendutie toch geschiedt door den vendumeester dan wel bij venduties gehouden buiten garantie van het Gouvernement door den executant en miskent de bepalingen van het vendure-glement; de bedoeling is klaarblijkelijk geweest het werken met stroomannen te voorkomen, doch dit is dan wel weinig duidelijk uitgedrukt.

Indien wij thans nog even teruggaan tot de oorspronkelijke ordonnantie zelve, dan blijkt, dat de artikelen 5 tot en met 11 bepalingen inhouden betreffende de inschrijving, dan wel de

Indien wij thans nog even teruggaan tot de oorspronkelijke ordonnantie zelve, dan blijkt, dat de artikelen 5 tot en met 11 bepalingen inhouden betreffende de inschrijving, dan wel de

In document WIJSGEERIGE KOLONIALE R E C H T S L E E R (pagina 101-117)