• No results found

DE BETEEKENIS VAN DEN NEDERLANDSCH-INDISGHEN

In document WIJSGEERIGE KOLONIALE R E C H T S L E E R (pagina 190-200)

M IJ N B O U W

DOOR Dr. Ir. R. W. VAN BEMMELEN

I. I n l e i d i n g .

De beteekenis van den mijnbouw voor Ned.-Indië kan bekeken worden van internationale en van nationale zijde.

Doch alvorens deze aspecten te bespreken, moeten wij eerst even de algemeene beteekenis van den wereldmijnbouw voor de menschheid bekijken.

ioo Jaar geleden kwam 80% van de dingen, die de mensch gebruikte, van de agrarische productie, thans is slechts 30 % van hetgeen de mensch verbruikt afkomstig van organisch gegroeide grondstoffen. Vandaar dat men spreken kan van een vegetatieve beschaving in het verleden en een minerale beschaving in het heden.

Terwijl van 1800 tot heden de wereldbevolking verdriedubbelde, werd de steenkoolproductie 100 X, de ijzerproductie 200 x , de goudproductie 50 x en de koperproductie 120 x grooter. Voorts zijn in deze eeuw allerlei nieuwe minerale grondstoffen in gebruik genomen, zooals petroleum, nikkel, zink, aluminium, magnesium, kalizouten, wolfram, molybdeen, vanadium, seleen, enz. De totale mijnbouwproductie van de wereld bedraagt ca 2 milliard ton per jaar en hierbij zijn ruim 7 millioen arbeiders werkzaam (met neven-bedrijven en smelterijen ca 15 millioen).

Evenals de land- en boschbouw, de veeteelt en de vischvangst behoort de mijnbouw tot de oerproductie van de wereld. Er is echter een zeer belangrijk verschil tusschen de mijnbouwproductie

en alle overige oerproducties: d e m i n e r a l e g r o n d s t o f f e n g r o e i e n n i e t , d.w.z. ze kunnen niet opnieuw geproduceerd worden. Voorts zijn zij o n d e r l i n g s l e c h t s i n b e p e r k te m a t e v e r v a n g b a a r

Sinds een eeuw gebruikt de mensen naar verhouding steeds minder van zijn agrarisch i n k o m e n . Daarentegen teert hij verbijsterend snel in op het (door de natuur verzamelde) minerale k a p i t a a l . Voor de krachtsverhouding der industrieele groot-machten in de toekomst is dus van de grootste beteekenis te weten wat hun k a p i t a a l s r e s e r v e s op het gebied van minerale grondstoffen zijn.

Het is opmerkelijk dat de wereldreserves sinds den vorigen oorlog over het algemeen niet verbeterd zijn, als men afziet van petroleum en nieuwe technische metalen, zooals aluminium, magnesium, molybdeen, vanadium en dergelijke. Daarentegen is de techniek gedurende de laatste 25 jaren met sprongen vooruitgegaan en het verbruik van mineralen is daardoor tot in het fantastische gestegen.

Mijnbouweconomen stellen met zorg vast, da*- na de sensaf io-neele periode van 1840-X890, toen de eene ontdekking op de andere volgde, er tijdens de laatste 50 jaren geen belangrijke nieuwe ontdekkingen van ertsvoorkomens hebben plaats gehad. De tegen-woordige verzorging der wereld met mijnbouwproducten berust grootendeels op afzettingen, die reeds sinds tientallen van jaren bekend zijn. En verschillende van deze voorname leveranciers der wereldbehoefte aan mineralen zijn hun uitputting nabij.

Een geleidelijk terugloopen der wereld-aardolieproductie is na ca 15-20 jaren te verwachten; de ertsvoorkomens van een groot aantal metalen zooals tin, lood, zink, koper, kwik, antimoon, wolfram, molybdeen, vanadium, goud en zilver zullen vóór het einde van deze eeuw uitgeput zijn, indien de productie op het tegenwoordige peil gehandhaafd wordt. Daarentegen behoeft de menschheid zich voorloopig niet bezorgd te maken over haar re-serves aan steenkool, ijzer, aluminium, magnesium, fosfaat, enz.

Schattingen van de tijden, dat de diverse wereldertsreserves nog toereikend zullen zijn om in de behoeften van het moderne machine-tijdperk te voldoen, zijn echter zeer moeilijk, omdat eenerzijcls de schattingen omtrent de reserves onzeker zijn en de winningsmethoden kunnen verbeteren, terwijl anderzijds de voortschrijdende techniek nieuwe besparingsmogelijkhedm in het gebruik brengt, het

hergebruik van oud metaal toeneemt en voorts vervangingsstoffen ingevoerd worden.

In de laatste tien jaren is wel duidelijk geworden, dat een zuiver nationale regeling van het delfstoffenvraagstuk in industrielanden, ondanks ver doorgevoerde autarkische pogingen, practisch onmo-gelijk is. Het door de natuur geschapen voordeel, dat de aan mijn-bouwproducten rijke industrieele grootmachten bezitten, laat zich niet inhalen door de aan delfstoffen arme volken, ook niet door de grootste inspanning van alle nationale krachten. Maar ook geen der grootmachten is volkomen onafhankelijk op dit gebied.

Deze onderlinge afhankelijkhsid vergroot de internationale spanningen. Zij drijft ons verder op den weg van minerale grondstoffenn o o d eenerzijds en minerale grondstoffeni m p e r i a -l i s m e anderzijds, en zij is ook een van de voornaamste oorzaken van den tegenwoordigen wereldbrand.

I n t e r n a t i o n a l e o r d e n i n g van de productie en ver-deeling der minerale grondstoffen is daardoor een urgente nood-zaak voor de menschheid. De geestelijke houding der volkeren maakt echter, dat zulks slechts door internationale machtsmiddelen tot stand gebracht kan worden. Bij de toekomstige vredesonder-handelingen zal dit probleem van de verdeeling der mijnbouw-producten dan ook één van de voornaamste onderwerpen zijn.

I I . I n t e r n a t i o n a l e a s p e c t e n v a n d e n N e d e r -l a n d s c h - I n d i s c h e n M i j n b o u w .

Eén van de eerste vraagstukken, die ons in dit verband interes -seeren, is dan ook de internationale beteekenis van Ned.-Indië als exportland van delfstoffen. Dat deze beteekenis niet gering kan zijn, volgt uit het feit, dat in 1939 niet minder dan 61,5 %l) van de uitvoertonnage van Ned.-Indië uit delfstoffen bestond, welke 2 9 % van de totale uitvoerwaarde vertegenwoordigden. Van groote waarde voor de wereld-economie zijn aardolie en tin; voorts hebben ook de aluminium-, nikkel-, mangaan- en ijzerertsen van Nederlandsch-Indië een beteekenis, die uitgaat boven de plaatselijke behoeften.

A a r d o l i e .

Het leeuwenaandeel van de productie van minerale grondstoffen van Nederl.-Indië wordt gevormd door de aardolie. Hiervan werd

') Dit hooge uitvoerpercentage is het gevolg van het belangrijke aandeel der a a r d o l i e p r o d u c t e n in den uitvoer.

in 1939 en in 1940 resp. 7,949.000 en 7.939.000 ton ( ± 59 mill, barrels) gewonnen. Nederl.-Indië neemt daarmee onder de olie-produceerende landen de vijfde plaats in (na de Ver. Staten van N.

Amerika, Soviet-Rusland, Venezuela en Iran). Voorts produceer-den de Ned.-Indische aardolieterreinen in 1939 bijna 1,3 millioen ton aardgas, welke tot dusver grootendeels door de olieindustrie Zelf als energiebron benut werd.

Van de aardolieproducrie was 5,2 millioen ton (ca. 40 millioen barrels) afkomstig van Sumatra, welk eiland dus verreweg de belangrijkste producent is, 1,8 millioen ton (ca. 13 millioen bar-rels) van Oost-Borneo (inclusief 0,8 millioen ton van het eiland Tarakan), 0,8 millioen ton (ca. 5.7 millioen barrels) van Java en ten slotte 0,1 millioen ton van het eiland Ceram in de Molukken.

De Sumatraansche productie werd grootendeels (4,3 millioen ton) geleverd door de terreinen in Palembang en Djambi.

De olie der produceerende terreinen is bijna uitsluitend afkomstig van jongtertiaire afzettingen in het geosynclinale gebied van Oost-Sumatra, Noord-Java en Oost-Borneo, dat zich langs den rand van het Soendaland uitstrekt. Slechts op Ceram is het oliehoudende gesteente van pretertiairen (triadischen) ouderdom.

De gewonnen ruwe olie wordt in vijf groote en twee kleine raffinaderijen op Sumatra, Java en Oost-Borneo (Balikpapan) ver-werkt tot tientallen verschillende producten, zooals benzine en vliegbenzine van diverse octaancijfers, kerosine, solar- en diesel-olie, residu, smeerdiesel-olie, paraffine, enz.

Zooals bekend, geschiedt de aardolieproductie van Nederlandsch-Indië door de Bataafsche Petroleum Maatschappij (een dochter-maatschappij van de Royal Dutch Shell), de Nederl. Koloniale Petroleum Maatschappij (een dochtermaatschappij van de Standard Oil Co. of New Yersey) en de Nederlandsch Indische Aardolie Maatschappij (combinatie van het Ned.-Ind. Gouvernement en de B. P. M.), wier producties in 1939 bedroegen respectievelijk 4487.000 ton (56V2 %), 2.141.000 ton (27 %) en 1.320.000 ton (16V2 %)•

Aangezien Nederlandsch-Indië de eenige belangrijke aardolie-producent is van de landen rondom den westelijken Pacific, vormt de afzet van olieproducten een zeer belangrijk strategisch probleem.

Nederlandsch-Indië is door zijn ligging de natuurlijke leverancier van vloeibare brandstoffen aan de omliggende landen, die alle op

invoer van aardolieproducten aangewezen zijn 1). Van deze landen verkeert vooral Japan, dat een eigen productie heeft van niet meer dan 3 millioen barrels en waarvan de behoefte in 1939 geschat werd op 40 millioen barrels, in een ongunstige positie. De Ne-derlandsch-Indische olieterreinen liggen zoowat 50 % dichter bij Japan dan eenig ander exportland van aardolie. In dit verband kan er aan herinnerd worden, dat bij de, in de tweede helft van 1940 te Batavia gevoerde Japansch-Nederlandsch-Indische onder-handelingen verkoopcontracten zijn gesloten door de oliemaat-schappijen voor de levering van 1,8 millioen ton (ruim 13 millioen barrels) in het jaar 1941.

T i n .

Na aardolie is tin het belangrijkste der minerale producten van Nederlandsen-Indië. Het ertsvoorkomen is, voor zoover bekend, practisch beperkt tot de eilanden Bangka, Billiton en Singkep, gelegen ten Oosten van Sumatra in het verlengde van het schier-eiland Malakka.

De ertsafzettingen zijn overwegend alluviaal, maar ook primaire ertsen (ertsaders) komen voor en worden op Billiton ook ontgon-nen (Klappa Kampit). Verscheidene der alluviale rivierafzettingen strekken zich tot op een aanzienlijken afstand buiten de kustlijn uit.

De ontginning geschiedt met behulp van moderne grondverzet-werktuigen, waaronder een 25-tal emmerbaggers, met emmers van 7 tot 16 cu.ft. inhoud. De ertshoudende grond wordt dan verwerkt in waschgoten, jigs en concentratietafels, waarbij een product verkregen wordt, dat gemiddeld ongeveer 75 % tin bevat.

Onder de wereld-tinproducenten neemt Nederlandsch-Indië de tweede plaats in (na Malakka). Dank zij de uitstekende technische outillage en organisatie was Nederlandsch-Indië in staat om aan het exportquotum van 1940 (dat gemiddeld 115 % van de stan-daardproductie was en zelfs 130% in de laatste helft van het vorige jaar bedroeg) te voldoen. Zij exporteerde zelfs meer dan haar aandeel. De overige productielanden bleven alle, uitgezonderd Nigeria, soms in belangrijke mate, op het exportquotum ten achter.

*) D e totale uitvoer van aardolieproducten in 1940 bedroeg 6.343.000 ton tegen 6.425.000 ton in 1939. D e uitvoerwaarde in 1940 was ƒ 169.499.000 tegen ƒ 155.351.000 in 1939.

Deze prestatie zal ongetwijfeld moeten leiden tot herziening van het bedrag der standaard-tonnage, bij een eventueele verlenging van de Internationale Tin-overeenkomst, in voor

Nederlandsch-Indië gunstigen zin.

De mijnen op Bangka zijn het eigendom van en worden geëx-ploiteerd door het Gouvernement; die van Billiton en Singkep worden ontgonnen door de Gemeenschappelijke Mijnbouw Maat-schappij Billiton, een gemengd bedrijf, waarin het Gouvernement de meerderheid der aandeelen bezit. Op deze wijze heeft het Gou-vernement de controle over 85 % van de totale productie van het land, waarvan de opbrengst als regel een belangrijke bron van inkomsten beteekent.

De ertsreserves zijn nog aanzienlijk en bedragen vele honderd-duizenden tonnen metaal. Bovendien zijn de afzettingen, vooral die van Bangka, van een goed gehalte, zoodat de bedrijven in staat zijn tegen relatief lagen kostprijs te produceeren.

Bangka bezit eigen smelterijen, waar het erts met houtskool en bitumineuze steenkool van Sumatra wordt versmolten tot het bekende merk Bangkatin, waarvan het gehalte nog boven dat van Straitstin uitgaat en waarvoor dan ook als regel een premie boven de standaard noteeringen wordt betaald.

De ertsen van Billiton, Singkep en een gedeelte van die van Bangka werden vroeger naar Arnhem (Holland) verzonden, waar een modern ingericht smeltbedrijf met vlamoven door de Billiton Maatschappij was opgericht; hier werden de bekende merken Billiton, Tulp, Lam & Vlag afgeleverd. Door het uitbreken van den oorlog werd dit onmogelijk gemaakt en thans worden de ertsen gezonden naar de smelterijen van de Straits Settlements en bereikt het metaal de markt in den vorm van Straitstin.

In normale tijden werd verreweg het grootste deel van het Nederlandsch-Indische tin naar Europa verkocht, thans echter is Amerika de voornaamste afnemer, in het bijzonder sinds de be-slissing van de Regeering der Vereenigde Staten tot de vorming van een grooten reserve-voorraad aan tin x) en andere strategische metalen. In 1940 werden van een totale export van ca. 43.000 ton (24.000 ton van Bangka, 17.000 ton van Billiton en 2.000 ton van Singkep) niet minder dan 34.000 ton naar de Vereenigde Staten

') Ca. 75.000 ton, dat is vooraad voor een jaar, aangezien de consumptie in de V. St. in 1939 niet minder dan 70.315 ton bedroeg en bij de tegen-woordige herbewapening waarschijnlijk nog verder zal stijgen.

verscheept, terwijl ook voor 1941 reeds contracten voor de levering van belangrijke hoeveelheden werden afgesloten. De uitvoerwaarde van het tin (incl. tinerts) was in 1940 ƒ 72.218.000.

S t e e n k o o l .

In vele streken van den Archipel komt steenkool voor, vrijwel uitsluitend in de jongere, tertiaire formaties.

Eenige koollagen van Sumatra en Borneo worden ontgonnen.

De totale productie van 1940 bedroeg rond 2.000.000 ton, waarvan ruim 1.425.000 ton afkomstig is van twee door het Gouver-nement geëxploiteerde mijnen op Sumatra (Oembilin en Boekit-Asam). De twee grootste particuliere kolenmijnen zijn de N. V.

Steenkolen Maatschappij Parapattan, wier productie bijna uit-sluitend voor de vloot der Koninklijke Paketvaart Maatschappij bestemd is, en de N.V. Oost-Borneo Maatschappij die haar

steen-kolen exporteert naar Manila, Singapore, Hongkong, e.d. Het grootste deel van de kolenproductie wordt binnenslands ver-bruikt door de spoorwegen, de industrieën en het interinsulair verkeer; het overige gedeelte wordt geëxporteerd naar de voornaamste Oostersche havens Singapore, Penang, Bangkok, Manila, Hongkong en Shanghai *). De uitvoerwaarde was ruim 5 millioen gulden in 1940 tegen ruim 3V2 mill, gulden

De transportkosten van de kolen naar verafgelegen verkoop-plaatsen zijn hoog, zoodat bijv. de prijs f.o.b. afscheepshaven slechts ongeveer een derde van den verkoopprijs in Hongkong is.

De kolen vinden een goede markt, vooral sinds de concur-rentie der Japanners, die tengevolge van het Chineesche conflict geen kolen meer voor export beschikbaar hebben, is weggenomen2).

>ï In 1039 werd bij een productie van i3/4 millioen ton steenkool ruim i/2 millioen ton uitgevoerd, terwijl bijna 200.000 ton kolen (voor gas-fabricage e.d.) werden ingevoerd.

*) In een mededeeling in „The Mining Journal" van 13 Juli 1940, P-473 wordt de Japansche steenkoolbehoefte voor 1940 geschat op 57 millioen ton De productie bedraagt slechts ca.42 millioen ton. Zelfs als men de productie 6 millioen ton heeft kunnen opvoeren, zooals geprojecteerd werd, dan nog moet Japan 9 millioen ton steenkool invoeren, tenzij de nationale industrieele productie tot een lager consumptiepeil wordt te-ruggebracht. Reuter-berichten van 22 Oct. 1940 uit Tokio meldden een acuut-tekort aan steenkool in Japan. De steenkoolvoorziening van de electrische centrales was bijvoorbeeld onvoldoende en daarom zou begin Nov 1940 de electrische stroomvoorziening met 10-15 /o beperkt worden.

De marktprijs van steenkolen is in groote mate afhankelijk van de conjunctuur, vooral omdat scheeps vrachten er een belangrij ken invloed op uitoefenen.

Bovendien dient men bij de beschouwing van de internationale marktpositie van de Indische steenkolen er rekening mee te hou-den, dat uitstekende kolen en groote steenkoolmijnen voorkomen langs den rand van het Oost-Aziatische vasteland (in Indo-China, China en Mandsjoerije) en ook in Britsen-Indië en Australië.

De marktprijs van steenkool kan dan ook aanmerkelijk fluc-tueeren en in tijden van depressie zijn de mijnen dikwijls gedwongen geweest om met verlies te werken.

In 1939 bedroeg de winst echter ruim 1.1 millioen gulden en in 1940 2,5 millioen. De productiekosten van de Oembilin steen-kolen f.o.b. Emmahaven bedroegen in 1939, ƒ 6,96 per ton, welk bedrag als volgt samengesteld was:

Winnings kosten ƒ 2,53 Verz. en afscheepskosten 3,23 Rente en afschrijving 1,20

ƒ 6,96.

De opbrengst in 1939 was gemiddeld ƒ 7,64 per ton.

Voor de Boekit-Asammijnen waren de cijfers als volgt: Productie-kosten 1939 f.o.b. Kertapati ƒ 5.58 (tegen ƒ 7,15 in 1938) nl.:

Winningskosten ƒ 2,03 Verz. en afscheepskosten 2.37 Rente en afschrijving 1,18

7 5,587

De gemiddelde opbrengst, inclusief het gruis bestemd voor de briketten-fabriek, was ƒ 6,72 in dat jaar.

De Indische steenkool bezit in het algemeen onvoldoende bak-kende eigenschappen; het is geen cokes-kool en zij is daardoor minder geschikt voor de gasfabricage; de gasfabrieken moeten hun grondstof uit Australië invoeren.

Deze cokeskwestie is tot dusverre ook een bezwaar gebleken t.a.v. het stichten van een Inheemsche metallurgische industrie (hoogovenbedrijf).

I j z e r e r t s .

Op Borneo en Celebes komen eenige honderden millioenen tonnen ijzererts voor, als verweeringsproduct van ultrabasische

eruptiefgesteenten (peridotiet of serpentijn). Deze ertsen bezitten een gehalte van 45—50 % ijzer en een gering percentage chroom en nikkel. Ofschoon reeds diverse serieuze pogingen zijn aange-wend, om tot ontginning der afzettingen ie geraken, zijn tot dusverre nog geen positieve resultaten bereikt.

Bij het stichten van een ijzer- en staalindustrie dient men voorts te bedenken, dat voor de fabricatie van 1 ton staal ongeveer 9 ton steenkool noodig zijn; voorts heeft steenkool van transport veel te lijden, wat met ijzererts niet het geval is. In de meeste gevallen zal daarom het ijzererts naar de steenkool gebracht worden.

Deze ijzerertsreserves van Nederlandsen-Indië kunnen betee-kenis krijgen binnen het raamwerk van de economische verhou-dingen in het deel van Oost-Azië, dat aan den Indischen Oceaan grenst. Dit deel der aarde is over het algemeen arm aan ijzerertsen. Zoo zijn bijvoorbeeld de ijzerertsreserves van Japan absoluut onvoldoende voor een industrieele grootmacht (50—80 milhoen ton). In China, Mandsjoerije en Korea komen weliswaar enkele honderden millioenen tonnen ijzererts voor, doch deze Zijn over het algemeen arm aan ijzer (35—38".. Fe) en zij bezitten vaak een hoog kiezelzuurgehalte, waardoor eerst een speciale concentratie noodig is, alvorens deze ertsen in hoogovens ver-smolten kunnen worden.

De Philippijnen bezitten, evenals Nederlandsch-Indië, eenige honderden millioenen tonnen lateritische ijzerertsen van een be-hoorlijk gehalte (Surigao op Mindanao bijv.). Hiervoor bestaat van Japansche zijde belangstelling, doch tot leveringscontracten is men nog niet gekomen.

Op Malakka wordt hoogwaardig ijzererts gewonnen door Japansche belangen (ca. 1 Va millioen ton per jaar).

In verband met de zwakke positie van Japan op het gebied van ijzerertsvoorzieningen gaat de belangstelling van dit land ook uit naar de ijzerertsen van Nederlandsch-Indië.

N i k k e l e r t s .

In Midden- en ZO-Celebes zijn sinds langen tijd lateritische nikkelertsen bekend. De gehalten die men had vastgesteld, be-droegen nog geen 2 % en de vastgestelde reserves waren betrek-kelijk gering (ca. 1 millioen ion). In 1939 zijn deze ertsen door de Oost-Borneo Maatschappij in productie gebracht, nadat m

1938 een proefzending van 20.000 ton naar Europa verscheept

was. Het erts in kwestie bezat een gehalte van 4 % Ni, nadat het watergehalte door drogen was teruggebracht tot 15%. In 1939 werd met de regelmatige productie aangevangen. In dat jaar bedroeg de productie 23.500 ton. Verdere exploratie van de nikkelerts-afzettingen zijn in gang en hebben reeds bevredigende resultaten opgeleverd, zoodat de productie in 1940 snel kon toenemen.

De Celebes-nikkelertsen zijn voor Oost-Azië, dat arm aan nikkel is, van strategische beteekenis; vooral voor Japan, dat vóór het Chineesche conflict 3.500 ton nikkel per jaar invoerde, doch welks behoefte sindsdien snel tot ca. 10.000 ton nikkel per jaar is toegenomen. Japan opende een nieuwe nikkelmijn in Nieuw-Caledonië en het schijnt voorts dat arme nikkelertsen in Japan zelf in exploitatie genomen zijn. Door deze maatregelen tracht Japan zich zooveel mogelijk vrij te maken van de overheerschende machtspositie van Canada, den voornaamsten wereldleverancier van nikkel 1).

M a n g a a n e r t s .

De mangaanertsproductie van Nederlandsen-Indië is zeer be-scheiden. Zij bedroeg in 1939 slechts 12.000 ton (tegen 10 a 11.000 ton in de twee voorafgaande jaren), welke productie zoogoed als geheel van Java afkomstig was.

De verschepingen hadden in 1939 grootendeels naar Europa plaats, doch sedert Mei 1940 naar Amerika. In 1940 werd 9,878 ton mangaanerts voor een waarde van ƒ 402.502 uitgevoerd, waar-van 6.597 ton met een waarde waar-van ƒ 250.485 bestemd was voor N. Amerika.

De productie is grootendeels in handen van de N.V. Algemeene Industrieele Mijnbouw en Exploitatie Maatschappij (A.I.M.E.), .vier voornaamste terreinen gelegen zijn in het Zuidergebergte van West-Java (ten Z. van Tasikmalaja) en in het gebergte ten W.

van Djokjakarta in Midden-Java.

Het erts komt voor als onregelmatige lenzen, die gelegen zijn nabij de grens van vulkanische breccies en rifkalkafzettingen.

Tot dusver werden hier voornamelijk hoogwaardige ertsen ge-wonnen met ca. 90% MnOa, bestemd voor de cnemische industrie en de vulling van droge batterijen.

J) Begin Maart 1941 verbood Nieuw-Caledonië verderen uitvoer van nikkel naar Japan.

Behalve de hoogwaardige ertsen komen ook ertsen voor met een lager gehalte, waarbij als verontreiniging vooral ijzer en kiezelzuur optreedt. Door de bestaande marktverhoudingen was daarvoor echter tot dusver nog weinig belangstelling.

De ertsreserves, zoowel van de hoogwaardige als ook van de ertsen van lager gehalte, zijn echter gering.

Nederlandsen-Indië zal daarvoor als mangaanertsproducent waar-schijnlijk nooit een belangrijke factor op de wereldmarkt worden 1).

Ook in het kader van de mangaanertsproductie en behoefte van het aan den Pacific grenzende deel van Oost-Azië is

Ook in het kader van de mangaanertsproductie en behoefte van het aan den Pacific grenzende deel van Oost-Azië is

In document WIJSGEERIGE KOLONIALE R E C H T S L E E R (pagina 190-200)