• No results found

Categorie 4 Overige belangen

6.5 Grotere kwetsbaarheid?

6.5.1 Veranderingen in de landbouw: bedrijfstype, gewaskeuze, e.d.

De landbouw in Nederland is veruit de grootste grondgebruiker van het land. Maar het is ook een zeer diverse grondgebruiker. De verdeling van gewassen (in procenten) binnen het landbouwareaal per waterbeheerdistrict is weergegeven in Figuur 6.8 .

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Zuid Limburg Noordoost Limburg & Rijk vanPeelhorst Midden Brabant West Brabant Utrechtse Heuvelrug & GooiVeluwe Oost Veluwe Gelderse Vallei Eemvallei Montferland Oostelijke zandgronden Fries-Drents Plateau Overijsselse-Vechtdal Gronings-Drentse veenkolonienRijn en IJssel Oostelijke IJsselvallei Salland IJsseldelta - Veluwerand Mastenbroek Ooij en Millingen Betuwe, Tieler- en Land van Maas en Waal Maaskant Bommelerwaard Langstraat Land van Altena Alblasserwaard en Wieden en Weerribben Friese boezem (veengebied) Midden-Friesland Noord-Friesland Noord-Groningen Oost-Groningen Lauwersmeer Noordhollands West Friesland Kop van Noord-Holland Wieringermeer met Wieringen Hollandse vastelandsduinen Kromme Rijn & Vechtplassen Lopiker- en Krimpenerwaard Rijnland & Amstelland Delfland & SchielandNoordwest-Brabant Eiland van Dordrecht IJsselmonde Hoekse WaardVoorne-Putten Goeree-Overflakkee Schouwen Duivenland Tholen en St. PhilipslandZuid Beveland Noord Beveland Walcheren Zeeuwsch VlaanderenTexel Vlieland Terschelling Ameland Schiermonnikoog Noordoostpolder Flevoland naaldbos loofbos kale grondinnatuurgebied openbegroeidnatuurgebied gras mais aardappelen (suiker)bieten granen overig boomteelt glastuinbouw fruit bollen

Figuur 6.8 Verdeling van gewassen binnen het landbouwareaal van de waterbeheerdistricten, zoals gebruikt voor de berekening van landbouwschades (PAWN-instrumentarium naar LGN3).

1002565-000-VEB-0005, 1 oktober 2010, definitief

Feitelijk mag dan ook niet worden gesproken van de landbouw: het ene uiterste van het spectrum wordt gevormd door extensieve weidebouw – die in Nederland slechts sporadisch als niche-bedrijf wordt gevonden in begraasde natuurgebieden (kwelders Waddeneilanden. uiterwaarden) – en het andere uiterste door zeer intensieve teelt van groenten, fruit of bloemen in kassen. Die laatste bedrijfsvorm heeft nauwelijks een relatie met de ondergrond (‘substraatteelt’) en heeft vaak een gesloten watersysteem en dus nauwelijks een relatie met de polderwateren of het rijkswaterbeleid. De extensieve weidebouw is daarentegen volledig aangepast aan de milieuomstandigheden ter plaatse met inbegrip van de variabiliteit over de jaren.

Qua areaal zijn intensieve weidebouw (in de veen- en kleigebeiden), snijgras en snijmaïs voor de intensieve veeteelt (met het vee op stal; vooral op de zandgronden), akkerbouw en vollegrondstuinbouw belangrijke sectoren. Weidebouw en akkerbouw vragen wel voldoende water, maar stellen geen heel hoge eisen aan de waterkwaliteit. Met name de vollegrondstuinbouw stelt wel hoge eisen aan de waterkwaliteit en beschikbaarheid, omdat veelal op contract moet worden geleverd (vaste hoeveelheden op vaste tijden).

De hoogste eisen stelt de teelt van nicheproducten, zoals bollenteelt (vooral nauwkeurige peilbeheersing, maar ook laag zoutgehalte), fruitteelt (goede drainage en zoet) en sierteelt (Boskoop: zoet). Dit zijn teelten die zeer intensief zijn in de zin van hoge opbrengsten op kleine arealen en hoge eisen aan de waterbeheersing en waterkwaliteit. Daardoor zijn ze ook kwetsbaar voor droogte en/of verzilting.

Het is moeilijk in kwantitatieve termen te voorspellen hoe de arealen van deze teelten zich zullen ontwikkelen. Veel scenariostudies wijzen op een verdere intensivering van de landbouw in Nederland, met meer kassen, meer tuinbouw, meer bollen, en meer sierteelt. Maar het wordt evenmin voor onmogelijk gehouden dat sommige van deze teelten naar het buitenland verhuizen, waar de omstandigheden gunstiger zijn, terwijl in Nederland juist ‘verbrede landbouw’ zal opkomen – landbouw met maatschappelijke nevenfuncties. En voor de veenweidegebieden in West-Nederland, met geringe concurrentiekracht, wordt dat wel het meest waarschijnlijk geacht. In het algemeen geldt dat de ontwikkeling van de internationale markt (zowel vraag als aanbod van elders) en het EU- en rijkslandbouwbeleid doorslaggevend zijn voor de autonome ontwikkeling van de verschillende bedrijfsvormen; daarnaast lijkt er een tendens waarbij de sterkste landgebruikfuncties de zwakkere verdringen: wonen en industrie verdringen landbouw, kassen verdringen akkerbouw en weidebouw, etc.

Voor deze studie gaan we uit van de landgebruikprojecties die door PBL zijn gemaakt op basis van de WLO-scenariostudie ten behoeve van het project Nederland later (CPB et al., 2007).

Door vergelijking van de landgebruikprojectie voor 2050 met die van het huidig landgebruik (ca 2005-2010) is geanalyseerd hoe het landbouwareaal zich ontwikkelt (Figuur 6.9). Het bleek dat in alle bestaande landgebruikscenario’s het totale landbouwareaal afneemt, vooral in de akkerbouw en grondgebonden veeteelt. Die afname is het opvallendst in de gebieden die verstedelijken, terwijl de meer perifere gebieden van Noord- (Friesland, Groningen) en Zuid-Nederland (Limburg, Zeeland) nauwelijks veranderingen laten zien, Tevens vindt er een verschuiving plaats naar meer kassen en meer intensieve vollegrondsteelten (fruit, bollen, e.d.).

1002565-000-VEB-0005, 1 oktober 2010, definitief

Figuur 6.9 Verwachte areaalveranderingen van verschillende landgebruikscategorieën over geheel Nederland tussen nu en 2050, conform scenario Transatlantic Market.

We trekken hieruit de conclusie dat ‘de landbouw’ door autonome ontwikkelingen in arealen landgebruik en aanpassingen binnen de sector26 niet kwetsbaarder wordt voor droogte in de betekenis van watertekorten, maar wel voor hogere zoutgehalten. Regionaal leidt de verschuiving naar snijmaïs en (snij)gras wel tot een verhoudingsgewijs grotere kwetsbaarheid voor droogte; die beide gewassen zijn gevoelig voor watertekorten (zie Tabel 7.2).

Mede omdat de landgebruikprojecties van PBL niet eenvoudig te gebruiken zijn in het PAWN- instrumentarium – en omdat dan alle berekeningen opnieuw zouden hebben moeten plaatsvinden –, is aangenomen dat de kaart van het huidige landgebruik (gebaseerd op LGN3) mag worden gebruikt voor de verdere analyses van de ontwikkeling van de landbouwschades bij veranderend klimaat, zonder dat tot onaanvaardbaar grote fouten leidt. Achterliggende gedachte daarbij is: het huidige landgebruik is door het grotere landbouwareaal over het algemeen kwetsbaarder dan het toekomstige.

6.5.2 Autonome adaptatie natuur

De kwetsbaarheid van de natuur is een lastiger onderwerp. Dat komt met name doordat het begrip ‘natuur’ zoveel dimensies kent en er zoveel opvattingen over bestaan. Hebben we het over natuurgebieden met door het beleid vast omschreven ‘natuurdoelen’ of hebben we het over natuur als zijnde dat wat ‘vanzelf’ ontstaat bij gegeven milieuomstandigheden?

1002565-000-VEB-0005, 1 oktober 2010, definitief

Indien natuur wordt beschouwd als de natuurgebieden die we nu in een bepaalde toestand proberen te houden, omdat de regelgeving dat vereist (Vogel- en Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water), dan moet daarbij worden bedacht dat vaak een toestand is die past bij een milieu dat volledig door de mens is bepaald. Hetzij doordat de omgeving een ander landgebruik kent (landbouw, drinkwaterwinning), hetzij doordat de hydrologische omstandigheden ten behoeve van de natuurwaarden volledig worden beheerst: gericht peilbeheer, soms zelfs waterzuivering (Botshol). Dat geldt voor het grootste deel van de natuurgebieden die binnendijks gelegen zijn, maar ook voor de oevers van het IJsselmeer (ooit kwelders), en die langs de Zeeuwse en Zuid-Hollandse meren (Grevelingen, Volkerak, Hollands Diep-Haringvliet). Deze meren zijn zelf natuurlijk ook antropogeen. Uitzonderingen hierop zijn de uiterwaarden langs de grote rivieren, delen van de duinkust en de Wadden. Het in de vooraf-gedefinieerde toestand houden van deze gebieden bij een veranderend klimaat is lastig.

Als natuur daarentegen wordt beschouwd als dat wat vanzelf ontstaat bij bepaalde milieuomstandigheden, dan kan de respons van de natuur op veranderend klimaat waardevrij worden onderzocht. Dat blijkt nog lastig genoeg, vooral omdat ander menselijk ingrijpen veel grotere gevolgen lijkt te hebben op de ontwikkeling van de natuur dan klimaatverandering. Het effect van klimaatverandering wordt daardoor volledig overvleugeld.