• No results found

Grondgebonden veehouderij Kernpunten:

In document Landbouw-Economisch Bericht 2003 (pagina 171-185)

• lage internationale zuivelprijzen werken door in melkprijs • rundvleesmarkt ook in 2002 onder druk

• toekomstige EU-beleid legt zware druk op inkomens • sterke stijging aantal geitenbedrijven

• aanzienlijke inkomensdaling in de melkveehouderij

• terugloop bedrijven met vleesstieren, sterk herstel inkomens • goed jaar voor Nederlandse schapenhouderij

• mest- en veterinaire wetgeving leiden tot administratieve lasten • toename vreemd vermogen en herfinancieringen

• groeiende interesse voor MVO in Nederlandse zuivelsector • inkomens Nederlandse melkveehouders in subtop EU

11.1

Markten

11.1.1 Zuivel

De mondiale melkproductie is in 2002 toegenomen tot bijna 600 miljoen ton (tabel 11.1). In dat jaar werd de internationale markt voor zuivelproducten gekenmerkt door lage prijzen. De prijs voor boter was stabiel, maar lag op een laag niveau. Nadat in het begin van het jaar al ondersteuning was geboden aan de markt door de particuliere opslagregeling, werd uiteindelijk op Europees niveau het besluit tot interventie genomen. De prijs voor mager melkpoeder was op de internationale markt eveneens zeer laag, maar herstelde zich geleidelijk tot een redelijk niveau. De kaasmarkt werd gekenmerkt door een dalende vraag. De extra vraag in 2001 vanwege de MKZ-perikelen viel in 2002

11

11.1

Tabel 11.1 Ontwikkeling van de melkproductie a)(mln. ton), 1985-2002

1985 1990 1995 2000 2001 2002 Wereld 512,4 542,3 539,4 583,7 590,9 597,7 Zuid-Amerika 27,1 32,0 38,9 44,7 47,0 46,4 Oceanië 14,2 14,0 17,8 23,5 24,1 25,6 Azië . . 142,1 177,5 182,7 186,4 VS 64,9 67,0 70,4 76,1 75,0 75,0 EU-15 137,5 130,4 126,3 125,9 124,3 124,9 Nederland 12,5 11,3 11,3 11,1 11,2 11,0

weg, met als gevolg toenemende voorraden en onder druk staande prijzen. Bovenstaande ontwikkelingen hadden hun invloed op de melkprijs, die in 2002 met ruim 4% terugliep. De

Nederlandse melkproductie daalde licht ten opzichte van het voorgaande jaar (tabel 11.1). Het effect van een hogere melkgift per koe woog niet op tegen de teruggang van de melkveestapel.

EU-zuivelbeleid leidt tot verdere schaalvergroting

Hoofdelementen zuivelbeleid

De hervormingsvoorstellen van de Europese Commissie voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) komen voor de zuivelsector neer op het handhaven van de quota tot 2014/2015. De huidige quota zullen in totaal met 3,5% worden verhoogd. Aanvankelijk met een half procent per jaar, maar in 2007 en 2008 met 1 procent. De prijzen voor boter en mager melkpoeder worden in de periode 2004-2008 met respectievelijk 35% (7% per jaar) en 17,5% (3,5% per jaar) verlaagd. Deze daling wordt gedeeltelijk gecompenseerd door invoering van ontkoppelde steun die in fasen zal oplopen in de periode 2004-2008.

Uitkomsten modelberekeningen

Melkveehouders zien - bij een directe doorrekening van het voorgestelde beleid - het

gezinsinkomen uit bedrijf drastisch teruglopen met ruim 15.000 euro. Dit is ongeveer de helft van het gemiddelde inkomen in de periode 1995-1999. Andere graasdierbedrijven gaan ongeveer 20% in gezinsinkomen achteruit. De belangrijkste oorzaak van de inkomensdaling in de melkveeveehouderij is de voorgestelde prijsdaling van melk, waarvoor de compensatie via toeslagen onvolledig is (De Bont et al., 2003).

Door onder andere aanpassingen in de productie en de prijzen van producten zal het sectorinkomen in de melkveehouderij met ruim 25% teruglopen. Hierbij is verondersteld dat de prijs van melk met 27,5% daalt ten opzichte van het huidige beleid, inclusief de Agenda 2000 besluiten. Het sectorinkomen is gedefinieerd als het saldo van opbrengsten minus variabele kosten. Daarbij is geen rekening gehouden met de verwachting dat de voorgestelde ontkoppeling van de premies van de productie prijsdalingen van quotum en grond tot gevolg kunnen hebben. Dit zal het inkomenseffect afzwakken (De Bont et al., 2003).

De hervormingsvoorstellen zullen - om de inkomens op peil te houden - een verdere impuls geven aan het proces van schaalvergroting en mede leiden tot een hoger tempo van bedrijfsbeëindiging. Een positief effect is de toename van werkgelegenheid in de zuivelsector door quotumuitbreiding.

De verwachting is dat de jaarlijkse afname van de melkveestapel met 1,5 à 2% zal worden afgevlakt door de uitbreiding van de quota (De Bont et al., 2003).

11

Groei biologische melkproductie afhankelijk van de vraag

Voor agrarische ondernemers is omschakeling naar biologische landbouw een risicovolle beslissing. Een goede ketenstructuur is belangrijk om biologische productie tot een succes te maken. In de zuivelsector is ongeveer 3% van de totale afzet van melk- en melkproducten op de Nederlandse markt biologisch (Prins en Smit, 2003). Dit percentage ligt hoger dan in andere agrarische sectoren.

Hoewel de groei de afgelopen jaren door de MKZ-crisis enigszins is afgevlakt, lijken er voldoende bedrijven te zijn die in de komende jaren omschakeling naar biologische productie als bedrijfsstrategie hebben.

Het assortiment biologische zuivelproducten is in Nederland vrij groot met weinig concurrentie van geïmporteerde producten. De biologische zuivelconsumptie is nog gering ten opzichte van EU-landen als Denemarken en Oostenrijk. Of de biologische melkproductie stijgt tot het door het ministerie van LNV gewenste percentage van vijf in 2005, is afhankelijk van de ontwikkeling van de vraag van de consument. De keten moet het vertrouwen van de consument winnen.

11.1.2 Rundvlees

BSE en MKZ hebben in 2001 een sterk negatief effect gehad op de opbrengstprijzen in de

rundveehouderij. De prijzen lagen ruim een derde onder het niveau in voorafgaande jaren. In 2002 trad een herstel op (figuur 11.1), dit ondanks lagere interventieprijzen door invoering van Agenda 2000. De directe betalingen aan veehouders (stierenpremie en slachtpremie) zijn in 2002 toegenomen. De rundvleesprijzen worden vooral bepaald door de prijs op de interne EU-markt.

De EU-export van rundvlees naar derde landen heeft zich in 2002 als gevolg van dierziekten beperkt tot slechts een klein aantal landen. Ongeveer tweederde is afgezet in Rusland. Een belangrijk deel van de export was afkomstig uit voorraden, die eind 2002 nog een omvang hadden van ruim 200.000 ton. Nederland nam 6% van de export naar derde landen voor zijn rekening. De groei van de

Nederlandse afzet vond vooral plaats in Frankrijk en Duitsland, waar de consumptie zich herstelde. De consumptie in Nederland is nauwelijks beïnvloed door BSE en MKZ. De Nederlandse productie van rundvlees herstelde zich in 2002 enigszins van de scherpe daling het jaar daarvoor. Vergeleken met daaraan voorafgaande jaren is de productie laag (tabel 11.2).

Biologisch rundvlees vooral uit buitenland

Het geconsumeerde biologische rundvlees in Nederland is vooral van buitenlandse herkomst. Opvallend is dat een belangrijk deel van de dieren van Nederlandse biologische bedrijven in de normale slachtlijn terechtkomt, omdat het niet voldoet aan de hoge eisen die de biologische slachterijen in Nederland stellen aan de geleverde dieren. De dieren zijn vaak een bijproduct van de melkveehouderij. Ontwikkeling van wederzijds vertrouwen en een betere transparantie van de markt bieden biologische rundvleeshouders mogelijkheden.

11

11.1.3 Schapenvlees

De hogere prijs voor schapenvlees in 2001 kwam vooral door het ontbreken van concurrentie vanuit het Verenigd Koninkrijk. Het uitbreken van MKZ zorgde er voor dat de Britten hun afzet op het Franse vasteland geheel zagen wegvallen. Dit gat in de markt werd door Nederland opgevuld, waardoor de prijzen zijn gestegen. In 2002 lagen de prijzen gedurende lange tijd boven het hoge niveau van 2001. Aan het einde van het jaar liepen ze terug, zodat het uiteindelijke prijsniveau in 2002 circa 10% hoger

11

11.1

Tabel 11.2 Ontwikkeling van de rund- en kalfsvleesproductie (mln. ton), 1985-2002

1985 1990 1995 2000 2001 2002 Wereld 49,2 53,4 54,1 56,7 56,3 57,7 Zuid-Amerika 8,2 9,4 10,6 11,8 11,7 12,3 Oceanië 1,8 2,2 2,5 2,6 2,7 2,7 Azië . . 9,2 11, 1 11,1 11,3 VS 11,0 10,5 11,6 12,3 12,0 12,4 EU-15 8,9 8,9 8,0 7,4 7,4 7,5 Nederland 0,51 0,52 0,58 0,47 0,37 0,46

Bronnen: FAO en PVE. 0 1 2 5 6 3 Schapenvlees Rundvlees

Figuur 11.1 Prijzen (euro/kg) van rundvlees en schapenvlees, 2000-2003

Bron: LEI.

jan. 2000 jan. 2001 jan. 2002 jan. 2003

4

(eur

lag dan het jaar ervoor (figuur 11.1). Rond Pasen en Kerstmis lag de vraag naar schapen- en lamsvlees op een hoog niveau, tot uiting komend in hogere prijzen. In de vraag van de EU-landen wordt voor ongeveer 20% voorzien door import. Met name Nieuw-Zeeland is een belangrijke speler op de markt.

11.2

Structuur

In 2001 bedroeg de toegevoegde waarde van de grondgebonden veehouderij en de daarmee samenhangende toeleverende en verwerkende industrie 7,1 miljard euro. Dit zogenaamde

‘grondgebonden veehouderijcomplex’ nam hiermee ruim 31% van de totale toegevoegde waarde van de primaire landbouw en daarmee samenhangende industrieën voor haar rekening. De grondgebonden veehouderijbedrijven zijn verspreid over heel Nederland (figuur 11.2). Het schaalvergrotingsproces in de melkveehouderij heeft zich in 2002 in een rustiger tempo doorgezet. Gemiddeld nam de bedrijfsomvang met twee nge toe naar 94 nge (tabel 11.3). De geitenbedrijven zijn eveneens in omvang toegenomen, maar blijven relatief klein.

De gemiddelde veebezetting per hectare toonde de afgelopen twintig jaar een dalende tendens. Bedroeg de veebezetting in het begin van de jaren tachtig nog 2,8 grootvee-eenheden per hectare grasland en voedergewassen, in 2002 is dit gedaald naar 2,2 (figuur 11.3). Ruim de helft (55%) van de rundveestapel wordt gehouden op bedrijven met een intensiteit lager dan 2,5 grootvee-eenheden per hectare.

Het totale aantal bedrijven nam in 2002 met 1.763 af ten opzichte van 2001 (figuur 11.4). In 1984, het jaar van invoering van de melkquotering, telde Nederland ruim 2,5 miljoen melk- en kalfkoeien. Dit aantal is in 2002 gedaald tot net onder de 1,5 miljoen. De verdeling van het aantal melk- en kalfkoeien over de 66 landbouwgebieden (CBS-indeling) is nauwelijks veranderd in deze periode. De Weidestreek in Friesland herbergt 7,8% van alle melk- en kalfkoeien in Nederland, een stijging met ruim 1 procentpunt ten opzichte van 1984. Dit gebied blijft hiermee het dominante melkveegebied. Het aandeel in de totale melkveestapel nam in de Zuidelijke IJsselmeerpolders,

11

11.2

Tabel 11.3 Verdeling (%) graasdierbedrijven in Nederland naar omvang, 2002

Omvang in nge Aantal Nge/

3-16 16-40 40-100 100 e.m. bedrijven bedrijf

Graasdierbedrijven, totaal 31 15 31 22 43.257 62 Melkveebedrijven 4 9 49 38 23.997 94 Schapenbedrijven 76 18 6 1 563 14 Geitenbedrijven 6 24 60 10 292 59 Graslandbedrijven 75 19 4 2 3.517 22 Overige graasdierbedrijven 63 25 9 3 14.888 22

het Westelijk weidegebied in Utrecht en het Oldambt met ruim 0,5% toe. Een aantal van deze groeiregio’s herbergt overigens nog steeds een zeer beperkt deel van de melkveestapel. Onder de regio’s met een (beperkte) afname van het aandeel bevonden zich de Kempen en het Westelijk Peelgebied.

11

11.2

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI.

gve (1.000) gve/ha 0 500 1.000 1.500 2.000 2.500 3.000 3.500 4.000 2 3 2,25 2,5 2,75 > 4 gve 2,5 - 4 gve 2 - 2,5 gve < 2 gve gve/ha 2001 2002 2000 1995 1990 1985 1980

Figuur 11.3 Samenstelling veestapel naar intensiteit beweiding

en de gemiddelde intensiteit, 1980-2002 aantal bedrijven (1.000) 0 10 20 30 40 50 60 70 80 2001 2000 2002 1995 1990 1985 1980

Figuur 11.4 Grondgebonden veehouderijbedrijven, 1980-2002

Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking LEI. Overige graasdierbedrijven Graslandbedrijven Schapen- en geitenbedrijven Melkveebedrijven Gemiddelde bedrijfsomvang (nge/bedrijf) nge/bedrijf 0 10 20 30 40 50 60 70 80

Het aantal geitenbedrijven is in een jaar tijd met 16% gestegen tot 292. Sinds 1995 is het aantal geiten in Nederland meer dan verdrievoudigd: van ruim 43.000 naar bijna 143.000, mede door een toenemende interesse van de consument voor geitenproducten (De Vlieger et al., 2002). De sector geniet een sterk positief imago en heeft relatief veel biologische bedrijven. Meer dan de helft van de dieren wordt gehouden in de provincies Gelderland en Noord-Brabant.

11.3

Bedrijfsresultaten

11.3.1 Melkveehouderij

In 2002 stonden de bedrijfsresultaten sterk onder druk (tabel 11.4). De totale bedrijfskosten stegen met 8%. Met name de kosten van quotum, voer en grond vielen hoger uit. Ondanks een gedaalde melkprijs (-4%) namen door het proces van verdergaande schaalvergroting de totale

bedrijfsopbrengsten met 3% toe. De omzet en aanwas per koe zijn, na de MKZ-crisis en de gevolgen van BSE, in 2002 sterk aangetrokken (+13%). Bovenstaande ontwikkelingen resulteerden in een aanzienlijke daling van het gezinsinkomen uit bedrijf (-5.500 euro per ondernemer) en beperkte besparingen. Sinds 1996 is het besparingsniveau niet meer zo laag geweest (figuur 11.5). Toch hebben de melkveebedrijven sinds het begin van de jaren negentig gemiddeld circa 7.400 euro per jaar kunnen sparen. Gedurende de eerste drie maanden van 2003 heeft de melkprijsdaling zich voortgezet, deze bedraagt 4% ten opzichte van het voorgaande kwartaal. Hier staat een prijsstijging van nuchtere kalveren tegenover met ruim 30%.

11

11.3 Bron: Informatienet. -20 -10 0 10 20 30 40 50 60 70 80 1980/81 1985/86 1990/91 1995/96 2001/02 2002(r)

Figuur 11.5 Uitkomsten van melkveebedrijven, 1980-2002

Besparingen per bedrijf

Gezinsinkomen uit bedrijf per ondernemer

1.000 eur

Meer vreemd vermogen en herfinancieringen

De investeringen van melkveebedrijven zijn in 2002 licht gestegen, zo zijn onder andere de investeringen in trekkers weer toegenomen. In 2002 is iets minder melkquotum van eigenaar verwisseld (PZ, 2003). De daling deed zich vooral voor bij de categorie overdracht volledige bedrijven (-20%). De overdracht van quotum met grond is slechts licht gedaald. Ook was er een beperkte teruggang in de hoeveelheid geleasd quotum. Uit onderzoek komt naar voren dat melkveehouders die in de periode 1995-1999 in quotum hebben geïnvesteerd een duidelijk betere inkomensontwikkeling hebben gehad dan hun niet-investerende collega’s. Laatstgenoemde groep werd zelfs met een inkomensdaling geconfronteerd (Van Everdingen en Jager, 2003).

In 2003 is de belangstelling voor grondaankopen aan het afnemen, met een stagnatie c.q. daling van de prijzen tot gevolg. Gelet op de leeftijd van veel ligboxenstallen worden in de komende jaren meer investeringen verwacht in huisvesting en melkinstallaties. Daarnaast blijven veel melkveehouders schaalvergroting als strategie voor bedrijfsontwikkeling zien.

11

11.3

Tabel 11.4 Resultaten van melkveebedrijven, 1991-2002

1991- 1996- 2001 2002(r)

1995 2000

Kenmerken a)

Aantal bedrijven (1.000) 32,2 28,2 25,7 24,2

Melkkoeien per bedrijf 49,4 53,0 55,7 58,3

Oppervlakte (ha per bedrijf) 29,9 33,4 35,0 37,0

Nge per bedrijf 76 92 96 101

Ondernemers per bedrijf 1,37 1,41 1,43 1,45

(1.000 euro)

Opbrengsten, totaal 159,2 170,1 188,0 193,0

Melk 118,3 133,2 153,0 156,0

Omzet en aanwas rundvee 21,1 16,7 11,5 14,0

Varkens 10,1 9,9 10,5 9,0

Overig 9,8 10,2 13,0 14,0

Kosten (pachtbasis), totaal 193,8 214,4 234,5 254,0

Arbeid 60,9 68,3 74,5 79,0

Overige bewerkingskosten 27,5 30,9 33,5 36,5

Toegerekende kosten rundvee 40,1 41,4 43,0 46,0

Grond en gebouwen (pb) 28,5 30,8 33,0 36,0

Quotumkosten 10,6 17,9 23,0 26,5

Overige 26,1 25,2 27,5 29,5

Opbrengsten/kosten (%) 82,0 79,3 80,0 76,0

Gezinsinkomen uit bedrijf per ondernemer 25,8 22,2 24,0 18,5

Besparingen per bedrijf 8,9 6,7 9,5 1,0

Mede door teruglopende besparingen en investeringen is het vreemd vermogen op melkveebedrijven in 2002 met 5% toegenomen. De liquiditeitskrapte op veel bedrijven heeft geleid tot meer herfinancieringen. Gezien de relatief lage rentestand zijn de looptijden van veel leningen in 2002 verlengd.

Stabiele inkomens voor biologische melkveehouderij

Door schaalvergroting en stijgende prijzen (ruim 1%) namen de opbrengsten op biologische melkveebedrijven in 2001/02 met bijna 10.000 euro toe. De omzet en aanwas stond evenals bij de gangbare bedrijven onder druk omdat veel afgestoten vee als gangbaar is verkocht. Door hogere prijzen (+3%) van de productiemiddelen werd de opbrengstenstijging tenietgedaan, zodat het inkomen gelijk is gebleven (tabel 11.5).

Meer aandacht voor MVO in de melkveehouderij

In de melkveehouderij vallen onder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) veel thema’s die gerelateerd zijn aan de ‘people’ component in de drie p’s van duurzaamheid (‘people’, ‘planet’, ‘profit’). Dergelijke MVO-thema’s in de melkveehouderij zijn: voedselveiligheid, dierenwelzijn, diergezondheid, het gebruik van genetisch gemodificeerd voer en het bieden van transparantie in de zin van openheid over het bedrijfsproces en de invloed op de omgeving. De komende jaren zal het thema weidegang daar nog bij komen. Onder de ‘planet’ component van MVO is uitspoeling van nitraat en fosfaat in oppervlakte- en grondwater het hoofditem. Daarnaast spelen verdroging, verzuring en het effect op biodiversiteit een rol (Van Calker et al., 2003). De ‘profit’ component van MVO richt zich op economische duurzaamheid van bedrijven en werkgelegenheid.

11

11.3

Tabel 11.5 Resultaten (1.000 euro) van biologische melkveebedrijven, 1999-2002

1999/00 2000/01(r) 2001/02(r)

Aantal koeien per bedrijf 56 57 58

Melkproductie (ton) per bedrijf 373 387 400

Opbrengsten per bedrijf 206,1 219,0 228,5

Melk 158,7 169,0 182,5

Omzet/aanwas rundvee 15,2 15,0 11,0

Overige 32,2 34,5 35,0

Kosten per bedrijf 233,5 243,5 254,5

Toegerekende kosten 45,9 49,5 55,5

Overig 187,6 194,0 199,0

Kengetallen

Opbrengsten/kosten (%) 88,3 90,0 90,0

Gezinsinkomen uit bedrijf per ondernemer 40,1 42,5 42,5

Besparingen per bedrijf 15,9 16,5 16,0

In Nederland scoort de melkveehouderij in vergelijking tot de andere veehouderijsectoren goed op dierenwelzijn en het stikstof- en fosfaatoverschot (CLM, 2002). Op ammoniakemissie blijft de sector achter, de inkomens daarentegen zijn vrij stabiel en van een redelijk niveau. Een mogelijkheid om de drie p’s te verwaarden is het differentiëren van de melkstroom. Hierbij wordt melk met een goede ‘people’ en/of ‘planet’ score onder een label in de markt gezet met een hogere verkoopprijs, zoals weidegang- en biologische melk.

Veel MVO-initiatieven in de zuivelindustrie worden in Nederland door de sector genomen en vinden veelal plaats in samenwerking met de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO). De Nederlandse zuivelindustrie neemt ten opzichte van het buitenland relatief veel maatregelen op milieugebied (Vogelzang et al., 2003), zowel in de eigen fabrieken als in de primaire sector. Dit gebeurt gedeeltelijk onder druk van de overheid, waarbij de toekomstige dreiging van wettelijke eisen kan leiden tot vrijwillige convenanten van de sector met de overheid. In een aantal omringende landen zijn er plannen om, eventueel in EU-verband, regelingen als KKM (Keten Kwaliteit Melk) en mineralenbalans over te nemen.

11

11.3

Administratieve lasten vooral door mest- en veterinaire wetgeving

In de LNV-wetgeving komen de mestwetgeving en de veterinaire wetten naar voren als de domeinen met de grootste administratieve lastendruk voor het agrarische bedrijfsleven (Bex et al., 2002 en 2002a). In de grondgebonden veehouderij spelen beide een belangrijke rol. De administratieve lasten van de veterinaire wetgeving worden in totaal op 181 miljoen euro geschat, vooral veroorzaakt door de Regeling identificatie en registratie dierenen de Regeling keuring en handel dierlijke producten. Ongeveer de helft van de lasten (92 miljoen) drukt op de schouders van de primaire sector, waarvan een derde in de melkveehouderij en 30% in de overige rundveehouderij. Verderop in de keten worden vooral handelaren, slachthuizen en vervoerders geconfronteerd met administratieve lasten (Bex et al., 2002).

De lasten van de mestwetgeving zijn berekend op in totaal 195 miljoen euro, deze drukken bijna volledig op primaire bedrijven. De grootste lastendrager is de primaire rundveehouderij, die vooral te maken heeft met het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet(Bex et al., 2002a).

Een kenmerk van LNV-wetgeving is dat het voor een groot deel voortvloeit uit Brusselse wetgeving, hetgeen vereenvoudiging bemoeilijkt. Zowel de mestwetgeving als veterinaire

wetgeving staan daarnaast onder grote maatschappelijke en politieke druk. Voorstellen tot verdere vereenvoudiging van beide wetgevingsterreinen kunnen naar schatting 20 à 25% lastenverlichting met zich meebrengen (Bex et al., 2002/ 2002a; Commissie Sorgdrager, 2002)

11.3.2 Vleesstierenhouderij

De vleesstierenhouderij vindt vaak plaats als neventak naast melkveehouderij, maar ook naast akkerbouw en varkens. Het aantal bedrijven met vleesstieren is in 2002 met 6% gedaald. Ten opzichte van 1990 is de vleesstierenstapel bijna gehalveerd.

In 2002 deed zich een sterk herstel van de opbrengstprijzen (+18%) in de vleesstierenhouderij voor (tabel 11.6). Ook de ontvangen premies namen aanzienlijk toe. Ondanks de sterke stijging van de kosten bij het uitgangsmateriaal verbeterde het saldo van een gemiddeld bedrijf met 145 vleesstieren dan ook met 19.000 euro per bedrijf. Hierbij is echter nog geen rekening gehouden met de hogere vaste kosten.

11.3.3 Schapenhouderij

De schapenhouders boerden in het eerste jaar van de ‘bevroren’ ooipremie (2002) aanzienlijk beter dan in de jaren ervoor. Met name door de hogere premie nam het saldo met 13% toe tot 110 euro per gemiddeld aanwezige ooi (tabel 11.7). De slachtprijzen bleven in 2002 op een hoog niveau, vooral beïnvloed door de geringe export van lammeren vanuit het Verenigd Koninkrijk naar het vasteland. In de tweede helft van 2002 stonden de prijzen reeds enigszins onder druk. In het eerste kwartaal van 2003 kwam het prijsniveau duidelijk onder het niveau van het eerste kwartaal in het voorgaande jaar.

11

11.3

Tabel 11.6 Opbrengsten en kosten van de vleesstierenhouderij, 2001-2002

2001 2002 Index

Verkoopprijs stieren (euro/kg geslacht gewicht) 1,88 2,21 118

Aankoopprijs nuka's (euro/kg) 2,12 2,36 111

Stierenpremie per stier (euro) 185 210 114

Slachtpremie per stier (euro) a) 77 115 149

Premie snijmaïs (regio 2) 413 384 93

Prijs krachtvoer (euro/100 kg) 16,55 16,70 101

Prijs ruwvoer (euro/kVEM) 11,56 11,79 102

11.4 Bedrijfsresultaten Europese melkveebedrijven

In de gespecialiseerde melkveehouderij zijn de verschillen in bedrijfsgrootte en intensiteit tussen EU- regio’s groot (tabel 11.8). In West-Engeland zijn de bedrijven in oppervlakte het dubbele van die in veel andere landen, terwijl in Nederland en Lombardije de productie het meest intensief is.

11

11.3

Tabel 11.7 Resultaten (euro/ooi) van bedrijven met meer dan 25 schapen, 1991-2002

1991-1995 1996-2000 2001 2002

Gemiddeld aanwezige ooien 73 97 106 106

Opbrengsten, totaal 106 130 133 147

Omzet en aanwas 81 99 112 113

Premie 22 19 10 23

Overig 3 12 11 11

Toegerekende kosten, totaal 32 36 35 37

Voeder 18 20 19 20

Overig 13 16 16 17

Saldo 74 94 98 110

Bron: Informatienet.

Tabel 11.8 Kenmerken van gespecialiseerde melkveebedrijven in een aantal

EU-landen en -regio’s

Nederland België Dene- Ierland Neder- Bretagne Lom- West- marken saksen bardije Engeland Gemiddelde 1995-1999 (per bedrijf)

Oppervlakte (ha) 37 37 60 39 51 38 36 73

Melkkoeien 58 46 59 37 42 33 60 85

Melkkoeien/ha voederoppervlakte 1,7 1,3 1,5 1,1 0,9 1,1 1,8 1,3

Melkproductie (kg/koe) 7.230 5.520 6.670 4.690 6.320 6.190 6.490 6.230

Gezinsarbeidskrachten 1,5 1,5 1,2 1,4 1,5 1,4 2,4 1,4

Resultaten (in euro):

Melkprijs (per 100 kg) 32,9 31,6 33,7 28,8 31,1 30,8 41,3 29,7

Opbrengsten (per melkkoe) 2.930 2.200 2.870 1.810 2.710 2.480 3.570 2.280

Kosten (per melkkoe) 3.810 2.750 3.850 2.520 3.930 2.980 3.650 2.770

Gezinsinkomen uit bedrijf

(1.000 euro per GAK) 20,0 23,1 17,6 17,8 15,7 16,3 34,9 27,2

2000

Balanstotaal (1.000 euro) 1.121 320 808 498 594 170 1.431 800

Solvabiliteit (%) 71 65 45 95 82 63 99 80

De melkproductie per koe was in het tweede deel van de jaren negentig in Nederland duidelijk het hoogst, hekkensluiter Ierland bleef gemiddeld 2500 kg per koe achter.

Ook in het gemiddelde aantal gezinsarbeidskrachten (GAK) op bedrijven zijn grote verschillen te constateren. In Lombardije zijn tweemaal zoveel gezinsarbeidskrachten werkzaam op een bedrijf als in Denemarken. In de loop van de jaren negentig is het aantal melkkoeien per bedrijf in Lombardije, Nedersaksen en Denemarken het sterkst gegroeid.

Een forse schaalvergroting heeft mede geleid tot een sterke inkomenstoename in Lombardije in de tweede helft van de jaren negentig. Ten opzichte van de periode 1990-1994 zijn de opbrengsten per koe in deze regio het meest toegenomen, terwijl het de enige regio was met een kostendaling per koe. Schaalvoordelen zorgden voor een vrij hoog inkomensniveau in West-Engeland, ondanks een niet al te hoge melkprijs en melkproductie per koe. De inkomens in Denemarken scoorden ondanks hoge opbrengsten per gezinsarbeidskracht vrij laag. Aanzienlijke kosten van arbeid, rente en pacht waren hier debet aan.

Nederland en in mindere mate België waren de landen waar het inkomensniveau in de periode

In document Landbouw-Economisch Bericht 2003 (pagina 171-185)