• No results found

2. Resultaten

2.5 Grijpkracht

In onze studie werd de kracht op twee manieren gerapporteerd. Enerzijds werd de gemiddelde absolute kracht van de geopereerde pols pre- en postoperatief beschreven. Dit was respectievelijk 13Kg (SD = 13Kg) en 24Kg (SD = 12Kg). Ook werd deze kracht pre- en postoperatief beschreven als percentage van de kracht van de contralaterale pols. Dit was respectievelijk 42% (SD = 28%) en 82% (SD = 24%).

2.5.1 In vergelijking met gebruik van botallogreffen in de literatuur

Ozer et al beschreef in de behandelingsarm waar botallogreffen werden gebruikt een respectievelijk pre- en postoperatief gemiddelde grijpkracht van 13kg en 37kg. Er was geen info over of vergelijking met de contralaterale pols. Postoperatief is er dus een verdriedubbeling van de kracht in vergelijking met preoperatief, terwijl in onze studie net geen verdubbeling werd behaald. Er werd bij Ozer et al ook gebruik gemaakt van een Jamar dynamometer. Daar werd echter niet de hoogste, maar het gemiddelde van 3 pogingen genomen als waarde (7). Ook bij Mulders et al werd een andere hand dynamometer gebruikt (van Fabrications Enterprises

Incorporated). De gemiddelde postoperatieve kracht van alle 48 patiënten – zowel met als

38 gemiddeld 85% van de kracht van de contralaterale kant (14). Mulders et al rapporteerde dus erg gelijkaardige resultaten aan die van onze studie.

2.5.1 In vergelijking met andere chirurgische technieken in de literatuur

Bij studies die autogreffen toepasten werden gelijkaardige resultaten aan die van onze studie beschreven. Flinkkilä et al rapporteerde een gemiddelde postoperatieve grijpkracht van 30Kg. In vergelijking met de contralaterale pols kwam dit neer op 83% (53). Wada et al vonden een gemiddelde postoperatieve grijpkracht van 18 (SD = 9). Dit kwam overeen met 81% in vergelijking met contralaterale pols (SD = 27) (35). Beide studies gebruikten een Jamar dynamometer in stand 2.

Gelijkaardige resultaten werden gevonden bij andere studies die soortgelijke behandelingsmethodes toepassen. Allen rapporteerden ze postoperatief een significante toename van de grijpkracht in vergelijking met preoperatief. In vergelijking met grijpkracht van de contralaterale pols werden percentages gevonden die rijken van gemiddeld 71% tot 82%. In deze studies werd gebruik gemaakt van verschillende soorten hand dynamometers. De mediane tijd van operatie tot laatste follow-up bij deze studies rijkte van 7 tot 18 jaar (38, 50,

52, 54, 58). Opnieuw ligt het postoperatief resultaat van 82% beschreven in onze studie binnen

hierboven beschreven waarden, ditmaal als een van de betere resultaten, ondanks dat bij ons de mediaan van tijd tussen operatie en follow-up lager ligt, namelijk 1,5 jaar (IQR = 0,9 tot 5,8 jaar) .

Welke operatieve techniek nu tot de beste resultaten leidt qua grijpkracht, is uit deze studies moeilijk af te leiden. Ozer et al merkte wel op dat de gemiddelde postoperatieve grijpkracht bij de behandelingsarm zonder botallogreffen, gemiddeld slechter scoorde in vergelijking met de behandelingsarm die wel botallogreffen gebruikte. Dit was volgens hen echter het gevolg van een mogelijke confouder, daar de behandelingsarm met botallogreffen meer mannelijke handarbeiders bevatte die al meer kracht zouden gerecupereerd hebben tegen de laatste follow-up (7).

2.6 Complicaties

2.6.1 Verwijderen van de fixatie

In onze studie werden 72,3% van de platen en schroeven palmair gefixeerd en 23,7% dorsaal. In totaal werd 50% van deze fixatie verwijderd na optreden van verschillende complicaties gerelateerd aan deze fixatie. Ook werd opgemerkt dat 31,3% van de palmaire platen werd verwijderd, terwijl van de dorsale platen 100% werd verwijderd.

Een studie van Vroemen et al met als doel om onder andere het optreden van revisies en fixatie-verwijderingen te onderzoeken bij correctieve osteotomie van de distale radius,

39 analyseerde retrospectief 75 patiënten verdeeld over vier ziekenhuizen. Van alle correctieve osteotomieën werd 76% palmair gefixeerd, 16% dorsaal gefixeerd, 2% zowel palmair als dorsaal gefixeerd en bij 6% was niet gekend welke fixatie werd toegepast. In totaal werd in 29% van de gevallen de fixatie verwijderd. Van de palmaire en dorsale fixatie werd respectievelijk 26% en 33% verwijderd. Van het aantal osteotomieën waarbij de fixatie niet gekend was, werd bij 60% de fixatie verwijderd. In vergelijking met onze studie werd bij Vroemen et al een aanzienlijk lager percentage de fixatie verwijderd. Ook lijkt er hier weinig verschil tussen het verwijderen van palmaire of dorsale fixatie, al gaan de auteurs van die studie hier niet verder op in (62).

Meer gelijkaardige resultaten aan onze studie werden teruggevonden bij Disseldorp et al. Van de 132 patiënten, met zowel palmaire als dorsale malunions, die in kader van deze studie werden behandeld met opening wedge osteotomie zonder botgreffen of -substituten, werd in totaal bij 55,3% de fixatie verwijderd. Zij rapporteerden echter geen statistisch significant verschil in het optreden van plaatverwijdering bij het gebruik van palmaire of dorsale fixatie (56).

Aan de hand van een meta-analyse, bestudeerden Wei et al 12 studies (952 patiënten) waarin correctieve osteotomie van de distale radius werd toegepast, om zo het verschil in optreden van complicaties tussen het gebruik van palmaire of dorsale fixatie te onderzoeken. Zij stelden vast dat dorsale fixatie vaker leidde tot peesirritatie in vergelijking met palmaire fixatie, maar dat palmaire fixatie wel geassocieerd was met hoger voorkomen van neuropathie en carpaletunnelsyndroom. Hierdoor kwamen zij tot de conclusie dat er in het algemeen geen verschil is in optreden van het aantal complicaties tussen de twee fixatiemethodes (63).

2.6.2 Andere complicaties

Pseudartrose is een zeldzame, maar majeure complicatie van correctieve osteotomie. In onze studie trad bij één patiënt (4,5%) pseudartrose op. Al moet opgemerkt worden dat dit een patiënt was die een polytrauma had opgelopen die meerdere structuren van het bovenste lidmaat waar de correctieve osteotomie werd uitgevoerd, had beschadigd. In een review beschreef Prommersberger et al, dat er bij 400 bestudeerde correctieve osteotomieën slechts 4 keer pseudartrose werd vastgesteld (3). Disseldorp et al vond bij hun 132 behandelde patiënten enkel vertraagde unie, maar geen pseudartrose terug. Tevens analyseerde Disseldorp et al 16 studies waar opening wedge correctieve osteotomie met botgreffen werd uitgevoerd, onder andere naar het optreden van pseudartrose. In totaal kwamen deze 16 studies neer op 350 patiënten. Slechts bij 3 studies (in totaal 4 patiënten) werd pseudartrose gerapporteerd (56).

40