• No results found

2. Resultaten

2.4 Complicaties

2.4.2 Andere complicaties

Bij twee patiënten had de ingreep nog extra gevolgen op korte of lange termijn. Zo ontstond er bij één patiënt (4,5%) ruptuur van de pees van de extensor pollicis longus (EPL) door aanwezigheid van de dorsale plaat. De plaat werd dan, net zoals elke dorsale plaat in deze studie, verwijderd. De geruptureerde pees van de extensor pollicis longus werd hersteld met een pees van de extensor indicis proprius. Tot slot was er ook één patiënt waarbij er pseudartrose optrad. Al moet vermeld worden dat dit één van de patiënten was die een polytrauma had opgelopen.

ja Aantal 5 6 11 Verwacht aantal 8 3 11 nee Aantal 11 0 11 Verwacht aantal 8 3 11 Totaal 16 6 22 Totaal Werd de plaat achteraf verwijderd ?

Tabel 9: Verwijderen fixatie

Palmaire fixatie

Dorsale fixatie

29

DISCUSSIE

1. Reflectie op de methodologie

1.1 Vragenlijsten

De tevredenheidsvragenlijst werd bij een erg kleine groep patiënten afgenomen. Deze vragenlijst was zelf samengesteld en dus niet gestandaardiseerd. Ook moet er opgemerkt worden dat het uitvoeren van de klinische eindevaluatie postoperatief – waar deze vragenlijst werd afgenomen – een zekere selectiebias met zich kan meedragen. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat voornamelijk patiënten die het meest tevreden waren met resultaten van de operatie, gemotiveerd genoeg waren om deel te nemen aan een gebeuren waar ze zelf geen voordeel uit halen. Aangezien de vragenlijst werd ingevuld in aanwezigheid van de auteur van deze studie, zou het tevens kunnen dat patiënten meer favorabele antwoorden aanduidden om zo confrontatie uit de weg te gaan.

Preoperatief werden geen DASH- en PRWE-vragenlijsten afgenomen. Hierdoor moet vergeleken worden met de literatuur om onze postoperatieve resultaten van context te voorzien.

1.2 Klinisch onderzoek

Het meten en vergelijken van klinische parameters (grijpkracht en mobiliteit) van de pols was een belangrijk onderdeel van deze studie. Er moet echter worden stilgestaan bij de mogelijke systematische fouten die kunnen gebeurd zijn in het kader van deze studie.

De mobiliteitsmetingen werden preoperatief uitgevoerd door prof. dr. Hollevoet of prof. dr. Vanhove. Postoperatief werden de mobiliteitsmetingen uitgevoerd door de eerdergenoemden of de auteur van deze masterproef. Het gaat hier steeds over manueel uitgevoerde metingen waarbij er werd gebruik gemaakt van een goniometer. Ook al kan het lijken dat het uitvoeren deze meetmethodes voor zich spreekt, moet er toch rekening gehouden worden dat er niet getest is geweest op intraobserver repeatability en interobserver agreement.

Dit verhaal kan worden doorgetrokken naar het meten van de grijpkracht. Voor elke klinische eindevaluatie die heeft plaatsgevonden in het academiejaar 2018 – 2019 werd gebruik gemaakt van éénzelfde Jamar dynamometer die steeds in dezelfde stand werd gehouden. Voor alle andere metingen kan het zijn dat een Jamar dynamometer met mogelijks andere ijking of een dynamometer van een andere makelij werd gebruikt. Opnieuw is er dus geen bevestiging van intraobserver repeatability en interobserver agreement, hier is echter de

30

1.3 Radiologische parameters

Pre- en postoperatief werden de radiologische parameters opgemeten door ofwel prof. dr. Hollevoet ofwel de auteur van deze masterproef. Opnieuw werd hier niet getest op

intraobserver repeatability en interobserver agreement. Daarboven moeten ook enkele andere

zaken worden opgemerkt. Het softwarepakket dat werd gebruikt tijdens academiejaar 2018 – 2019 en 2019 – 2020, bevatte geen functie om een loodrechte lijn te plaatsen op een reeds getekende lijn. Deze loodrechte kon dus enkel op zicht benaderd worden. Dit maakte de metingen minder precies, wat nadeel heeft op de betrouwbaarheid van de resultaten aangezien het trekken van loodrechte lijnen bij elke meting moet worden uitgevoerd. Daarnaast geeft een licht afwijkende houding van de hand en arm bij het nemen van de radiografie invloed op de resulterende foto, voornamelijk dan met betrekking tot de laterale opname waarop PT op wordt gemeten. Tot slot waren sommige pre- of postoperatieve radiografieën moeilijk te beoordelen aangezien de anatomische herkenningspunten moeilijk te identificeren waren door de schade die was opgelopen door het initiële trauma. Deze laatste twee zaken gelden hoogstwaarschijnlijk niet exclusief voor deze studie.

1.4 Statistiek

Algemeen kan gesteld worden dat de patiëntenpopulatie vrij klein was, waardoor de resultaten een vertekend beeld kunnen geven aangezien ‘toeval’ een grotere rol speelt. Dit geldt zeker als de studiepopulatie wordt onderverdeeld in palmaire en dorsale malunions zoals gezien bij de statistische analyse van de palmaire tilt. Deze kleine steekproefaantallen zijn echter typerend voor studies die de resultaten van een behandelingswijze van een malunion van de distale radius beschrijven. Ondanks deze kleine studiepopulatie, moet vermeld worden dat dit tot op heden de studie is met het meeste aantal patiënten, die botallogreffen gebruikt bij correctieve osteotomie van de distale radius.

Verder moet worden opgemerkt dat de studiepopulatie vrij gevarieerd was. Alle patiënten die een correctieve osteotomie hadden ondergaan tussen 2007 en 2017 waren mogelijke kandidaten. Er werden geen exclusiecriteria opgelegd op basis van leeftijd, comorbiditeit, geslacht, of andere. Enkel zeer uitgebreide polytraumata werden uitgesloten voor bepaalde statistische analyses. Dit heeft mogelijks (negatieve) invloed op de resultaten.

31

2. Reflectie op de resultaten

Het onderzoek naar het gebruik van donorbot bij correctieve osteotomie van de distale radius is tot op heden erg beperkt. Momenteel beschrijft enkel de studie van Ozer et al uitdrukkelijk het gebruik van botallogreffen in combinatie met correctieve osteotomie van de distale radius als aparte behandelingsmethode. In die studie werden namelijk 14 patiënten behandeld met opening wedge osteotomie met botallogreffen, en vergeleken met 14 patiënten die werden behandeld met opening wedge osteotomie waarbij de holte werd leeggelaten. Alle patiënten hadden oorspronkelijk een dorsale malunion. De gemiddelde tijd tussen operatie en laatste follow-up was 36 weken (7). Mulders et al gebruikten in hun studie ook botallogreffen bij 13 van de 48 patiënten. Van de overige 35 patiënten werden er 12 behandeld met autogene DBM, 4 met corticocancelleuze autogreffen en bij 19 patiënten werd er geen greffe gebruik. Mulders

et al maakten in de resultaten uiteindelijk geen onderscheid tussen autogene en allogene

botgreffen, waardoor deze beide vallen onder de noemer ‘greffen’. Het gebruik van deze ‘greffen’ bij correctieve osteotomie (n = 29) werd dan vergeleken met correctieve osteotomieën waarbij geen greffen werden gebruikt (n = 19) (14).

Daarnaast is het ook van belang om de resultaten van onze studie te vergelijken met studies die de meest toegepaste chirurgische technieken voor malunion van de distale radius beschrijven. Deze meest toegepaste methodes in de literatuur zijn opening wedge osteotomieën, al dan niet met gebruik van autogene ICBG.

2.1 Tevredenheid

In de literatuur die werd geanalyseerd in het kader van deze masterproef, werd slechts zelden de algemene tevredenheid van de patiënt uitdrukkelijk gerapporteerd. Dit werd enkel teruggevonden in een studie van Krukhaug et al. In die studie werden 33 patiënten met een dorsale malunion behandeld met een opening wedge osteotomie en autogene ICBG. Bij 29 van de 33 patiënten werd postoperatief gevraagd of ze tevreden waren met de functionele resultaten van de operatie. Er waren hierbij vier antwoordmogelijkheden: ‘slecht’, ‘redelijk’, ‘goed’ of ‘excellent’. Ook werd gevraagd of ze de operatie zouden ondergaan hebben, moesten ze het resultaat preoperatief geweten hebben. Tweeëntwintig patiënten (75,9%) rapporteerden ‘goed’ of ‘excellent’, 7 patiënten (24,1%) rapporteerden ‘redelijk’ of ‘slecht’. Zesentwintig patiënten (89,7%) rapporteerden dat ze de operatie zouden laten uitvoeren moesten ze preoperatief het resultaat geweten hebben, 3 niet (10,3%) (50). Deze vragen zijn dus erg gelijkaardig aan de stellingen die ook in onze studie werden gesteld. Daarnaast komen de resultaten van Krukhaug et al ook in zekere mate overeen met de resultaten van onze studie. Bij ons rapporteerde namelijk 92,9% ‘Eerder akkoord’ of ‘Helemaal akkoord’ op de eerste stelling ("Ik ben tevreden met de resultaten van de operatie"), terwijl 7,1% hier ‘Helemaal niet

32 akkoord’ op antwoordde. Op onze tweede stelling ("Ik zou de operatie opnieuw laten uitvoeren moest ik me in dezelfde situatie bevinden") antwoorde tevens 92,9% met ‘Helemaal akkoord’ en 7,1% met ‘Helemaal niet akkoord’.

2.2 DASH en PRWE

In onze studie werd een gemiddelde postoperatieve DASH-score gevonden van 22 (SD = 23). De mediane postoperatieve DASH-score was 13 (IQR = 4 tot 42). De gemiddelde postoperatieve PRWE was 26 (SD = 28). De mediane postoperatieve PRWE was 15 (IQR = 8 tot 35).