• No results found

2. Bestuurlijke en militaire verantwoordelijkheid

2.5 De gouverneur en het lokaal bestuur van de Antillen

In het regeeringsreglement van Curaçao (hierna regeringsreglement) uit 1865 staat beschreven hoe het bestuur van de kolonie is ingericht en wat de taken en bevoegdheden van onder andere de gouverneur van Curaçao zijn.150 De verandering van de constitutionele

inrichting van de kolonie was net zoals in Suriname een rechtstreeks gevolg van de afschaffing van de slavernij in 1863. De regeringsreglementen van Suriname en Curaçao komen in grote lijnen overeen, de verschillen zijn grotendeels ingegeven door de lokale omstandigheden. Zo kent Suriname in haar regeling een ‘districtscommissaris’ die in de regeling van Curaçao ‘gezaghebber’ heet.151 Het regeringsreglement bleef vanaf 1865 in

145 Ibidem, 60-61.

146 Klinkers, De troepenmacht in Suriname, 35-37; De Jong, Het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog, Deel 9, 509-511.

147 De Jong, Het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog, Deel 9, 509-511.

148 Scholtens, Surinametijdens de TweedeWereldoorlog, 52.

149 De Jong, Het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog, Deel 9, 510-511; Klinkers, De troepenmacht in

Suriname, 60-61.

150 Regeeringsreglement van Curaçao, Wet van 31 Mei 1865, Pb. 12, Houdende vaststelling van het reglement op het beleid der regering in de kolonie Curaçao. Via ‘Regeerinsreglementen van Suriname en Curacao, benevens enkele andere wettelijke regelingen betreffende het bestuur dier overzeesche gewesten, uitgegeven onder toezicht van Prof. Mr. Ph. Kleintjes’ (Amsterdam 1928).

grote lijnen ongewijzigd totdat het in 1937 werd vervangen door een nieuwe

Staatsregeling.152 Met Curaçao worden hier de bovenwindse en benedenwindse eilanden

bedoeld, hierna zal de term ‘Antillen’ worden gebruikt.

Omdat de verschillen tussen Suriname en de Antillen minimaal zijn wat betreft de taken en bevoegdheden van de gouverneur zullen deze niet verder besproken worden. De gouverneur was net zoals in Suriname de opperbevelhebber van de strijdkrachten in zowel oorlogs- als vredestijd. Vanwege de lokale omstandigheden, de eilanden lagen ver uit elkaar, had de gezaghebber wel meer verantwoordelijkheden betreffende de defensie dan een districtscommissaris in Suriname. Zo staat in het regeringsreglement beschreven: ‘De gezaghebber is verantwoordelijk voor de bewaring der inwendige rust, orde en veiligheid, en waakt tegen aanranding van buiten. Hij heeft het bevel over de aanwezige gewapende magt, politie en schutterij’.153

In 1866 kregen de Antillen ook haar eerste volksvertegenwoordiging, de ‘Koloniale Raad’. Deze werd geheel door de gouverneur benoemd. De gouverneur was verder wetgevend en uitvoerend orgaan en had vetorecht over voorstellen en besluiten van de Koloniale Raad. In 1936 kreeg de Koloniale Raad een nieuwe naam, de ‘Staten van

Curaçao’, en werden tien van de vijftien leden gekozen door de vijf procent van de bevolking met kiesrecht. De gouverneur hoefde na 1936 verder niet langer de bevelen van de koning stipt te volgen, maar besturen in overeenstemming met zijn aanwijzingen. Zijn macht werd dus verruimd. De Antillen konden na 1923, door de komst van de olie-industrie, sluitende begrotingen presenteren waardoor deze niet meer verworpen konden worden door het Nederlandse parlement. In dat opzicht had het lokale bestuur op de Antillen meer autonomie dan in Suriname.154 Al schreef Oostindie: ‘Pas rond 1950 verloor de gouverneur zijn vrijwel

autocratische bevoegdheden’.155 Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw werden

de Antillen dus op een koloniale manier bestuurd, maar het gebied had iets meer autonomie dan Suriname.

Vanaf 1890 waren de meeste gouverneurs rooms-katholiek, in de eerste helft van de twintigste eeuw is slechts eenmaal een protestant benoemd. In de negentiende eeuw hadden de meeste gouverneurs een militaire achtergrond en opleiding. In de eerste helft van de twintigste eeuw waren de meeste gouverneurs echter academisch geschoold met een bestuurlijke achtergrond in Nederland, Nederlands-Indië of in de West. De gemiddelde gouverneur bekleedde het ambt iets minder dan 7 jaar en was bij benoeming tussen de 40 en 55 jaar oud.156 De meeste gouverneurs hadden net zoals in Suriname geen militaire

152 Oostindie, Klinkers, Het Koninkrijk in de Caraïben, het dekolonisatiebeleid 1940-2000, 11-13.

153 Regeeringsreglement van Curaçao, artikel 114.

154 Oostindie, Klinkers, Het Koninkrijk in de Caraïben, het dekolonisatiebeleid 1940-2000, 11-13.

155 Gert Oostindie (red.), De gouverneurs van de Nederlandse Antillen sinds 1815 (Leiden 2011) 16.

ervaring terwijl zij wel opperbevelhebber van de strijdkrachten in hun gebied waren.

De in 1901 benoemde gouverneur De Jong van Beek en Donk was een uitzondering op het hiervoor geschetste profiel. Hij was niet alleen de enige protestant in de eerste helft van de twintigste eeuw maar ook één van de drie gouverneurs in dit tijdperk met uitgebreide militaire ervaring. De Jong werd waarschijnlijk zelfs benoemd vanwege zijn marine-ervaring en opleiding. In de tijd van zijn benoeming liepen de spanningen tussen Italië, Duitsland, Engeland en Nederland enerzijds en het nieuwe Venezolaanse bewind anderzijds op. Marineschepen van Italië, Duitsland en Engeland blokkeerden vanaf 20 december 1902 de Venezolaanse havens om terugbetaling van Venezolaanse staatsschulden af te dwingen. Nederland deed om politieke redenen niet actief mee aan deze blokkades maar stelde wel de haven van Willemstad ter beschikking aan de buitenlandse marines, waardoor de spanningen tussen Venezuela en de Antillen hoog opliepen. Nadat Venezuela steeds meer maatregelen nam die de Antilliaanse economie ontwrichten greep Nederland in 1908 in en bracht de marine een aantal Venezolaanse kustvaarders op die naar Willemstad werden afgesleept. Gouverneur De Jong bemoeide zich actief met het beleid ten opzichte van Venezuela en hij kreeg na een Venezolaanse staatsgreep de opdracht om de betrekkingen met het land weer te normaliseren.157

De in 1929 dienende gouverneur L.A. Fruytier, voldeed wel aan het “gewone” profiel, hij had voor zijn benoeming verschillende ambtelijke en politieke functies in Nederland en was lid van een katholieke partij. Vanwege zijn optreden tegen de Venezolaanse

revolutionairen, onder leiding van Urbina, die hem uiteindelijk wisten te gijzelen was hij ook één van de kortst zittende gouverneurs. Al meteen na zijn aankomst op Curaçao merkte Fruytier op dat het geringe toezicht op de vreemdelingen (Venezolanen red.) door de kleine politiecapaciteit een groot gevaar was. Omdat Fruytier op de hoogte was van de grote interne spanningen in Venezuela drong hij verschillende keren aan bij de Nederlandse regering om een eerder beloofd oorlogsschip versneld naar de kolonie te sturen. Verder vroeg de gouverneur ook om geld zodat hij het Korps Politietroepen van de feitelijke sterkte van 90 leden kon uitbreiden naar de beoogde sterkte van 150 manschappen en officieren.158

De verzoeken van de gouverneur werden echter niet ingewilligd en op 8 juni 1929 veroverden de revolutionairen het Waterfort, waarbij zij drie politiemilitairen om het leven brachten en de rest gevangen namen. Fruytier nam uiteindelijk als opperbevelhebber van de troepen de beslissing om geen georganiseerd verzet te bieden en hij charterde een schip waarmee de Venezolanen met de gehele wapenvoorraad uit het fort naar Venezuela konden vertrekken. Hij liet zichzelf ter garantie van een veilige aftocht van de rebellen als gijzelaar meevoeren. De gouverneur en de gevangengenomen commandant van de troepen, kapitein 157 Ibidem, 117-121.

A.F. Borren, kwamen uiteindelijk veilig terug op Curaçao. Hoewel een groot deel van de bewoners en de leiding van de olie-industrie van Curaçao vonden dat de gouverneur adequaat had gehandeld werd hij door het Nederlandse parlement en de minister van Koloniën gedwongen om af te treden.159 Gouverneur Fruytier kreeg in november 1929 eervol

ontslag, kapitein Borren werd door het Hoog Militair Gerechtshof veroordeeld tot één dag gevangenisstraf.160

Om het vertrouwen te herstellen en de militaire macht te versterken werd na de overval gezocht naar een nieuwe gouverneur met ruime militaire ervaring. Met het oog hierop werd Van Slobbe benoemd. Gouverneur Van Slobbe was kort voor zijn benoeming bevorderd tot majoor en als docent strategie, krijgsgeschiedenis en militaire aardrijkskunde werkzaam aan de Hogere Krijgsschool. 161 In Curaçao zelf had de elite haar best gedaan om

de interim-gouverneur definitief benoemd te krijgen, waarschijnlijk omdat hij meer lokale- en bestuurservaring had dan de uiteindelijke keuze van de Nederlandse regering. Van Slobbe begon meteen na zijn aankomst op Curaçao met maatregelen om de defensie te verbeteren. Zo bezocht hij een aantal keren verschillende forten en militaire wachtposten. Dit deed hij zowel overdag als ’s nachts, waar hij een aantal keer persoonlijk slapende schildwachten wakker maakte.162

Van Slobbe nam verschillende maatregelen om de defensie te versterken, waaronder een reorganisatie van politie en defensie in 1931 en 1932. Hij kwam hierdoor wel in conflict met de Koloniale Raad en Den Haag omdat die juist wilde bezuinigen op de koloniale begroting. Verder probeerde de gouverneur om de kolonie moeilijker toegankelijk te maken voor revolutionairen uit Venezuela. Minister van Buitenlandse Zaken Beelaerts van Blokland zwakte de meeste maatregelen behoorlijk af. ‘Met het oog op de mogelijk toekomstige macht van de revolutionairen zwakte deze (de minister red.) al te straffe maatregelen af’.163

Uiteindelijk werd besloten om de marine weer een hoofdrol te geven in de defensie. De West kreeg weer een vast stationsschip, 150 mariniers en twee stukken luchtafweergeschut om luchtavonturiers af te schrikken.164

In 1936 werd Van Slobbe na eervol ontslag vervangen door gouverneur G.J.J. Wouters.165 Wouters had 22 jaar als beroepsmilitair gediend, en verliet de actieve dienst als

159 Ibidem.

160 Dissel, Groen, In de West, 55.

161 Dissel, Groen, In de West, 55. Noot auteur: Dissel en Groen schrijven dat Van Slobbe als kapitein bij de Generale Staf werkzaam was voor hij Gouverneur werd, Oostindie schrijft dat Van Slobbe als docent met de rang Majoor werkzaam was bij de Hogere Krijgsschool (De gouverneurs van de Nederlandse Antillen, 149). Prof. dr. Petra Groen schrijft in een e-mail op 19 april 2016 (bijlage I) dat Van Slobbe inderdaad als majoor vanuit de Generale Staf was gedetacheerd bij de Hogere Krijgsschool.

162 Oostindie, De gouverneurs van de Nederlandse Antillen, 149-153.

163 Ibidem, 151.

164 Dissel, Groen, In de West, 55-56.

majoor waarna hij burgemeester werd. Hij had dus zowel militaire als bestuurlijke ervaring. Wouters vond de verdediging veel te zwak en tussen 1936 en 1939 probeerde hij daarom in Den Haag geld en middelen los te krijgen om de defensie te versterken. Dit lukte om

verschillende redenen niet, onder andere omdat de marine door de Spaanse burgeroorlog en onrust in Nederlands-Indië haar prioriteiten elders in de wereld had.166

Pas aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd er serieuzer naar de verzoeken van Wouters gekeken en werd onder andere de Van Kinsbergen naar het gebied gestuurd. In augustus 1939 riep Wouters de leden van de vrijwilligerskorpsen en het reserve en dienstplichtig personeel van de landmacht en KNIL onder de wapenen. Op 17 juli stelde hij een algemene dienstplicht (schuttersplicht red.) in. Door het afkondigen van de staat van beleg op 10 mei 1940 kreeg Wouters de absolute macht.167 Wouters nam in zijn afkondiging

de volgende, niet met de regering besproken, toevoeging op: ‘Hulp daartoe zal – van welke zijde ook geboden – als onwelkom worden afgewezen’.168 Wouters was waarschijnlijk – net

als zijn collega Kielstra in Suriname – bang voor afbreuk van het Nederlandse koloniale gezag en om de kolonie in zijn geheel te verliezen. Ondertussen kwamen enkele dagen later een groot aantal Britten en Fransen de verdediging van Curaçao en Aruba versterken met medeweten en goedkeuring van de Nederlandse regering.169

Ondanks herhaalde oproepen van de Nederlandse regering in Londen weigerde Wouters na 10 mei 1940 met een beroep op de veiligheid en landsverdediging steevast om (Joodse) vluchtelingen toe te laten. Wouters meende verder, als opperbevelhebber van de troepen, zich daadwerkelijk met de operationele uitvoering van de defensie te moeten bemoeien. Hij kreeg het daarom meerdere malen aan de stok met de Algemeen Militair Commandant W. van den Donker die zich wel aan de geallieerde hiërarchie hield waarbij eerst de Britten en daarna de Amerikanen het opperbevel in de regio voerden.170 In een

geheim rapport aan de Nederlandse regering werd over Wouters geschreven: ‘Hij is

betrekkelijk bekrompen en kortzichtig, vertoont weinig begrip der door de oorlog gewijzigde omstandigheden en geeft een slecht voorbeeld in offervaardigheid’.171

Door de verschillende conflicten, werd Wouters uiteindelijk in juli 1942 vervangen dr. P.A. Kasteel die juist over geen enkele militaire ervaring beschikte. De samenwerking tussen de nieuwe gouverneur en de verschillende Nederlandse en Geallieerde bevelhebbers verliep juist uitstekend. Misschien juist wel door zijn gebrek aan militaire affiniteit. Voor een

166 Rozenburg, De Antillen in de Tweede Wereldoorlog, 9, 10; Oostindie, De gouverneurs van de Nederlandse

Antillen, 155-159.

167 Dissel, Groen, In de West, 57-61; Aart G. Broek, De geschiedenis van de politie op de Nederlands-

Caribische eilanden, 1839-2010, Geboeid door macht en onmacht (Amsterdam, Leiden 2011) 116-120. 168 Oostindie, De gouverneurs van de Nederlandse Antillen, 157.

169 Dissel, Groen, In de West, 57-61; Oostindie, De gouverneurs van de Nederlandse Antillen, 157.

170 Broek, De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden, 118; Oostindie, De

gouverneurs van de Nederlandse Antillen, 158.

parlementaire enquêtecommissie die na de oorlog onderzoek deed naar het Nederlandse regeringsbeleid verklaarde Kasteel: ‘Ik bemoeide mij zo weinig mogelijk met militaire kwesties daar ik mij niet competent achtte om daarover te oordelen’.172

Kasteel was voor de oorlog werkzaam geweest als politiek redacteur bij De Maasbode en was op 13 mei 1940 via Scheveningen naar Londen vertrokken waar hij persoonlijk secretaris van minister-president Gerbrandy werd. De belangrijkste taak die de gouverneur mee kreeg vanuit de Nederlandse regering was het herstellen van de relaties met de geallieerden. Verder schafte hij de preventieve censuur af en zorgde hij ervoor dat de Duitse Joden en antifascisten die onder Wouters gevangen waren gezet op Bonaire werden vrijgelaten. Om de relaties met de Geallieerden te verbeteren ‘gaf Kasteel, in nauw overleg met Londen, toe aan de eis dat alle strijdkrachten in de kolonie onder Amerikaans bevel kwamen. Daarmee was de angel uit het sluimerende conflict met de geallieerden gehaald’.173

Uiteindelijk zou Kasteel tot 1948 gouverneur blijven, en zich de rest van zijn gouverneurschap zo min mogelijk met de landsverdediging bemoeien. De Nederlandse regering koos dus gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw in tijden van spanning steeds voor een gouverneur met militaire ervaring. Terwijl de elite op de eilanden zelf, ook in tijden van spanning, liever een gouverneur met civiele bestuurservaring had. De lokale elite en vertegenwoordigers van de olie-industrie waren uiterst tevreden met het de-escalerende optreden van de “civiele” gouverneur Fruytier tijdens de overval van Urbina omdat daarmee naar hun inziens erger was voorkomen. Toen het er daadwerkelijk op aan kwam, tijdens de Tweede Wereldoorlog leidde het sterk militaire karakter van gouverneur Wouters zelfs tot dusdanige spanningen dat de regering besloot hem te vervangen door een meer “politieke” gouverneur.

172 Broek, De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden, 119.