• No results found

5 Kolassa en de doelstellingen van Brussel I her

5.3 Goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting

Volgens de preambule van Brussel I her moet een alternatieve bevoegdheidsgrond mogelijk zijn ten behoeve van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting. Deze berust op een bijzonder nauwe band tussen de vordering en het gerecht van de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.154 Er dient een strikte interpretatie te worden gehanteerd om te voorkomen dat art. 4 Brussel I her wordt uitgehold.155

In Kolassa stelt het Hof dat de plaats waar benadeelde woonplaats heeft en waar hij zijn bankrekening aanhoudt als Erfolgsort wordt aangemerkt.156 In het geval van Kolassa stelt het Hof dat het gerecht in Oostenrijk dus bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. Ik kan mij niet vinden in het oordeel van het Hof. De directe schade ontstaat doordat de certificaten in waarde dalen. Dit gebeurt in Engeland omdat Barclays Bank daar gevestigd is en Barclays Bank daar de aandelen uitgeeft. Door daling van het saldo157 lijdt Kolassa vermogensschade op zijn bankrekening in Oostenrijk en dit moet als indirecte schade worden aangemerkt. De schade werkt in op de effectenrekening (daar daalt het batige saldo). Op de bankrekening van Kolassa

153 Pontier 2015, p. 86.

154 Preambule van Verordening (EU) nr. 1215/2012, overweging 16; Preambule van Verordening (EG) nr. 44/2001, overweging 12.

155 HvJ EU 5 juni 2014, nr. C-360/12, (Coty Germany).

156 HvJ EU 28 januari 2015, nr. C-375/13 (Kolassa/Barclays Bank), r.o. 55.

157 Juridisch gezien: door vermindering van de vordering die Kolassa inzake de rekening- courant verhouding met de bank heeft ten gevolge van verrekening door de bank van de geleden verliezen met de vordering die Kolassa op de bank heeft.

zelf gebeurt niets. De schade werkt dus niet in op zijn bankrekening maar op de effectenrekening.

In Dumez oordeelt het Hof dat met het begrip ‘plaats waar de schade intreedt’ wordt bedoeld de plaats waar het schadeveroorzakende feit rechtstreeks schadelijke gevolgen heeft gehad voor degene die rechtstreeks erdoor is benadeeld.158 In het geval van Dumez is echter sprake van indirecte schade omdat Dumez niet als rechtstreeks getroffene dient te worden beschouwd en de schade het gevolg is van de door oorspronkelijk benadeelde elders geleden schade. De plaats van indirecte schade komt dus niet in aanmerking als Erfolgsort. Ook in het Marinari arrest oordeelt het Hof dat het Erfolgsort niet zo ruim moet worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn voor rechtstreeks benadeelden van een feit dat ergens anders de ingetreden schade heeft veroorzaakt. 159 Volgens het Hof is het in beslag nemen van de orderbriefjes en het arresteren van Marinari de oorspronkelijke schade die is ingetreden in Engeland. De vermogensschade die daar weer het gevolg van is, heeft Marinari in Italië geleden en moet als indirecte schade worden aangemerkt. In het Kronhofer arrest wordt aangesloten bij het Marinari arrest.160 Kronhofer gaat echter over directe schade en Marinari gaat over indirecte schade. Zelfs bij directe schade kan dus volgens het Hof de plaats is waar de verzoeker woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt niet als Erfolgsort worden aangemerkt.

Dat het Hof de plaats waar benadeelde woonplaats heeft en waar hij zijn bankrekening aanhoudt als Erfolgsort aanmerkt, is dus merkwaardig nu het centrum van iemand zijn vermogen op grond van het Kronhofer arrest niet als Erfolgsort kan worden aangemerkt. Dogan161 Strikwerda162 en Heantjens & Verheij163 merken allen dit verschil op. Strikwerda is van mening dat het Hof met deze interpretatie probeert aan te sluiten bij Rome II. Zoals ik hiervoor aangaf ben ik in het algemeen van

158 HvJ EG 11 januari 1990, nr. C- 220/88, (Dumez France/Hessische Landesbank), r.o.20. 159 HvJ EG 19 september 1995, nr. C-364/93 (Marinari/Lloyd’s Bank), r.o. 14.

160 HvJ EG 10 juni 2004, nr. C-168/02 (Kronhofer). 161 Dogan, JIN 2015/39.

162 HvJ EU 28 januari 2015, nr. C-375/13, NJ 2015, 332 m. nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank), par. 6.

mening dat het goed is om een eenvormig IPR systeem te krijgen. Ik denk echter dat dit arrest wel in strijd is met de doelstellingen van Brussel I her.

Naar mijn mening treedt de schade, namelijk de waardedaling van de certificaten, in Engeland in. Dat is dus de directe schade. Kolassa heeft naar mijn mening slechts als gevolg van de waardedaling van de certificaten die plaatsvindt in Engeland schade geleden. Dit is dus indirecte schade. Het oordeel dat de plaats waar benadeelde woonplaats heeft en waar hij zijn bankrekening aanhoudt als Erfolgsort wordt aangemerkt, is allereerst niet in lijn met de eerdere jurisprudentie. Daarnaast levert het mogelijk strijd op met het doel dat een alternatieve bevoegdheidsgrond mogelijk moet zijn ten behoeve van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting. Deze berust op een bijzonder nauwe band tussen de vordering en het gerecht. Het feit dat iemand vermogensschade ondervindt op zijn bankrekening is naar mijn mening onvoldoende om een nauwe band aan te nemen tussen vordering en gerecht. Om uitholling van art. 4 Brussel I her te voorkomen dient een strikte interpretatie te worden gehanteerd. In Universal Music is recent bepaald dat in het geval van Kolassa sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor volgens het Hof die nauwere band er wel was. Kolassa kan naar mijn mening gezien worden als een uitzondering op de regel. Het Kolassa arrest heeft mijns inziens de deur geopend voor bijzondere gevallen waarin sprake is van een bijzonder nauwe band die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigt. Dit komt echter de rechtszekerheid niet ten goede.

Om strijd met de doelstellingen te voorkomen, zou aangeknoopt kunnen worden bij de woonplaats van de uitgevende instelling tenzij het prospectus in een ander land genotificeerd is. In het eerste geval weet de consument waaraan hij begint. Notificatie gebeurt wel of niet en dus is voor alle partijen makkelijk te bepalen waar de rechtsmacht ligt van de belegger. Dit is een voorzienbaar voor alle partijen.

5.4 Conclusie

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat het Kolassa arrest naar mijn mening in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het Hof stelt dat de plaats waar eiser woonplaats heeft en zijn bankrekening aanhoudt als plaats waar de schade intreedt wordt aangemerkt. Het gevolg hiervan is dat het voor eiser gemakkelijker wordt om te procederen.

Tegelijkertijd gaat dit voor verweerder ten koste van de voorzienbaarheid. Dit levert strijd op met de doelstelling dat de toewijzing voorzienbaar moet zijn.

Daarnaast levert het Kolassa arrest strijd op met het doel dat een alternatieve bevoegdheidsgrond alleen mogelijk moet zijn ten behoeve van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting. Er is een bijzondere nauwe band vereist tussen de vordering en het gerecht. Dit dient strikt geïnterpreteerd te worden omdat art. 4 Brussel I her niet te ver mag worden uitgehold. In Universal Music is recent bepaald dat in het geval van Kolassa sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor volgens het Hof die nauwere band er wel was. Kolassa kan naar mijn mening gezien worden als een uitzondering op de regel en dat komt de rechtszekerheid niet ten goede. Om strijd met de doelstellingen tegen te gaan, zou aangeknoopt kunnen worden bij woonplaats belegger. Dit is voorzienbaar voor alle partijen.

6 Conclusie

In dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: Op welke wijze dient zuivere vermogensschade bij prospectusaansprakelijkheid gelokaliseerd te worden met betrekking tot de rechtsmacht, wanneer de plaats van het schadeveroorzakende feit en de plaats waar de schade intreedt uiteenlopen? Om deze vraag te beantwoorden zijn de prospectusaansprakelijkheid, het wettelijk kader, de ontwikkeling in de jurisprudentie en de doelstellingen van Brussel I her besproken.

Er is gebleken dat indien een prospectus onvolledig of misleidend is, beleggers civielrechtelijke mogelijkheden hebben om de schade te verhalen. Veelal is dit gebaseerd op grond van de onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). De schade die ontstaat door het misleidend prospectus is zuivere vermogensschade. Dit is vermogensschade die geen zaakschade of persoonsschade is. Bij vermogensschade kan sprake zijn van directe en indirecte schade. Indirecte schade is schade die via een tussenkomende gebeurtenis uit een fout ontstaat en is dus in zoverre niet direct.

Vervolgens is ingegaan op het juridisch kader omtrent de rechterlijke bevoegdheid bij grensoverschrijdende geschillen inzake de onrechtmatige daad. Wanneer sprake is van een onrechtmatige daad dan is er, naast de hoofdregel dat de rechter van het land waarin verweerder woonplaats heeft bevoegd is, een alternatieve bevoegdheid. Op grond van de alternatieve bevoegdheid heeft eiser, indien de plaats van schadeveroorzakende gebeurtenis (Handlungsort) en de plaats waar de schade intreedt (Erfolgsort) uiteenlopen, de keuze tussen het Handlungsort en het Erfolgsort. Tevens is gebleken dat Brussel I her verschillende doelstellingen heeft. Een belangrijke doelstelling van Brussel I her is dat de alternatieve bevoegdheid ten behoeve van een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting moet zijn. Ook speelt het rechtszekerheidsbeginsel een belangrijke rol bij de alternatieve bevoegdheid.

De ontwikkeling in de jurisprudentie laat zien dat het Hof ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ in het Kalimijnen arrest ruim heeft uitgelegd. In de latere arresten legt het Hof dit beperkter uit. Het Hof oordeelt in het Dumez arrest dat met het begrip ‘plaats waar de schade intreedt’ wordt bedoeld de plaats waar het schadeveroorzakende feit rechtstreeks schadelijke gevolgen heeft

gehad voor degene die rechtstreeks erdoor is benadeeld. Net als in het Dumez arrest legt het Hof het begrip ‘plaats waar de schade intreedt’ in het Marinari arrest beperkt uit. Het Hof oordeelt dat ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ niet zo ruim moet worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn voor rechtstreeks benadeelden van een feit dat ergens anders de ingetreden schade heeft veroorzaakt. In het Kronhofer arrest wordt aangesloten bij het Marinari arrest. Het Hof komt tot de conclusie dat ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ niet de plaats is waar de verzoeker woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt.

In Kolassa oordeelt het Hof in het kader van prospectusaansprakelijkheid echter dat indien de plaats waar eiser woonplaats heeft en zijn bankrekening heeft samenvallen, dit als plaats waar de schade intreedt wordt aangemerkt. Strikwerda is van mening dat het Hof met deze interpretatie probeert aan te sluiten bij Rome II. Ik ben van mening dat het gevolg van deze interpretatie is, dat het voor eiser gemakkelijker wordt om te procederen. Tegelijkertijd gaat dit voor verweerder ten koste van de voorzienbaarheid. Dit levert strijd op met de doelstelling dat de toewijzing voorzienbaar moet zijn.

Kolassa levert ook strijd op met het doel dat een alternatieve bevoegdheidsgrond mogelijk moet zijn ten behoeve van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting. Deze berust op een bijzonder nauwe band tussen de vordering en het gerecht. In Universal Music is bepaald dat in het geval van Kolassa sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor die nauwere band er volgens het Hof wel was. Kolassa kan gezien worden als een uitzondering op de regel en dat komt de rechtszekerheid niet ten goede.

De rechtsmacht bij zuivere vermogensschade bij prospectusaansprakelijkheid ingeval de plaats van het schadeveroorzakende feit en de plaats waar de schade intreedt uiteenlopen, dient gelokaliseerd te worden aan de hand van de plaats waar de belegger zijn rekening aanhoudt en woonplaats heeft. Omdat dit strijd oplevert met de doelstellingen van Brussel I her pleit ik ervoor om aan te knopen bij de woonplaats van de uitgevende instelling tenzij het prospectus in een ander land genotificeerd is. Dit is voorzienbaar voor beide partijen en levert geen strijd op met de doelstellingen

Bibliografie

Literatuur

Van Amsterdam, BB 2015

L.A. van Amsterdam, ‘Rechtsmacht bij grensoverschrijdende

prospectusaansprakelijkheid: Botsende belangen van investeerder en uitgevende instellingen’, Bedrijfsjuridische berichten 2015/21 (online).

Asser/Hartkamp 3-l 2015

A.S. Hartkamp, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands

Burgerlijk Recht. 3. Vermogensrecht algemeen. Deel l. Europees recht en Nederlands vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2015.

Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-ll 2013

A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van

het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel II. De verbintenis in het algemeen, tweede gedeelte, Deventer: Kluwer 2013.

Asser/Kramer & Verhagen 10-lll 2015

X.E. Kramer & H.L.E. Verhagen (m.m.v. S. van Dongen, A.P.M.J. Vonken), Mr. C.

Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 10. Internationaal privaatrecht. 10. Internationaal privaatrecht. Deel III. Internationaal vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2015.

Busch, Ondernemingsrecht 2012

D. Busch, ‘Het ‘civiel effect’ van MiFID: Europese invloed op aansprakelijkheid van vermogensbeheerders’, Ondernemingsrecht 2012/12 (online).

Dogan, JIN 2015

V.F. Dogan, ‘Procesrecht, Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter’,

Jurisprudentie in Nederland 2015/39 (online).

Essen, BirdBuzz 2014

internationale procecspraktijk op een rij’, BirdBuzz 2014 (online).

Haentjens & Verheij, AV&S 2015

M. Haentjens & D.J. Verheij, ‘Waar zijn de effecten? Lokaliseren van

vermogensschade na Kolassa’, Aansprakelijkhied, Verzekering & Schade 2015/26 (online).

Hakvoort, Bb 2012

A.M.F. Hakvoort, ‘Transparantierichtlijn: Voorstel tot wijziging’, Bedrijfsjuridische

berichten 2012/37 (online).

Hennis, NJB 2015

E. Hennis, ‘Herschikking EEX-Verordening: bescherming consumenten en

werknemers, verbetering litispendentie en einde exequatur’, Nederlands Juristenblad 2015/383 (online).

Hijink 2010

J.B.S. Hijink, Publicatieverplichtingen voor beursvennootschappen, (Uitgaven vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht, deel 74) (diss. UvA Amsterdam), Deventer: Kluwer 2010.

Jansen/Schreuder & Verhagen 2003

C.J.H. Jansen, E.R. Schreuder en H.L.E. Verhagen, Prospectusaansprakelijkheid, Amsterdam: NIBESVV 2003.

Janssen & Haentjens, Bb 2014

L.G.A. Janssen & M. Haentjens, ‘Kroniek Financieel recht’, Bedrijfsjuridische

berichten 2014/76 (online).

De Jong 2010

B.J. de Jong, Schade door misleiding op de effectenmarkt (diss. Nijmegen) (Serie vanwege het Van der Heijden Instituut, deel 103), Deventer: Kluwer 2010.

J.G. Knot, ‘Herschikking Brussel I’, Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 2013/5 (online).

Kokkini-Iatridou & Boele-Woelki, NIPR 1993

D. Kokkini-Iantridou & K. Boele-Woelki, ‘Opmerkingen over de schets van een algemene wet betreffende het IPR’, Nederland Internationaal Privaatrecht 1993/492 (online).

Van der Nat, JONDR 2016

M.N.H. Van der Nat, ‘Nieuwe commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie’, Journaal ondernemingsrecht 2016/218 (online). |

Pijls, Ondernemingsrecht 2009

A.C.W. Pijls, ‘Het causaliteitsvereiste bij prospectusaansprakelijkheid’,

Ondernemingsrecht 2009/41 (online).

Pijls & van Boom, WPNR 2010

A.C.W. Pijls & W.H. van Boom, ‘Handhaving prospectusaansprakelijkheid niet illusoir: vermoeden van causaal verband bij prospectusaansprakelijkheid’, Weekblad

voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2010/6834, p. 194-200.

Pontier, NIPR 2002

J.A. Pontier, ‘feit en rechtsnorm: moeilijke gevallen van lokaliseren van de internationale onrechtmatige daad: Hoge Raad 12 oktober en 7 december 2001’,

Nederlands Internationaal Privaatrecht 2002/3, p. 274-282.

Pontier 2015

J.A. Pontier, Onrechtmatige daad en andere niet-contractuele verbintenissen,

Praktijkreeks IPR deel 16, Apeldoorn/Antwerpen: Maklu 2015.

Renardel de Lavalette, V&O 2014

E.F. Renardel de Lavalette, ‘Het verplichte openbaarmakingsregime voor prospectussen’, Vennootschap & Onderneming 2014/9 (online).

Silverentand & Van der Eerden 2015

L.J. Silverentand en F.W.J. van der Eerden (red.), Hoofdlijnen Wft, Deventer: Kluwer 2015.

Silverentand & Sprecher, NJB 2016

L.J. Silverentand & J. Sprecher, ‘Kroniek van het financieel recht’, Nederlands

Juristenblad 2016/747 (online).

Strikwerda 2015

L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, Deventer: Kluwer 2015.

Tjong Tjin Tai, MvV 2007

T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Directe schade in het contractenrecht’, Maandblad voor

Vermogensrecht 2007/11, p. 226-231.

Vlas, WPNR 2007

P. Vlas, ‘Ontwikkelingen IPR: rechtsmacht volgens de EEX-Verordening’, Weekblad

voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2007/6707, p. 337-344.

Zilinsky, NIPR 2014

M. Zilinsky, ‘De herschikte EEX-Verordening: een overzicht en de gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk’, Nederland Internationaal Privaatrecht 2014/1, p. 3-11.

Zilinsky, TCR 2015

M. Zilinsky, ‘Overzicht herschikking EEX-Verordening (Brussel I)’, Tijdschrift voor

Civiele Rechtspleging 2015/2 (online).

Jurisprudentielijst

Hof van Justitie van de Europese Unie

• HvJ EG 14 oktober 1976, nr. C-29/76, NJ 1982, 95 (Eurocontrol-LTU) • HvJ EG 30 november 1976, nr. C-21/76, NJ 1977, 494 m. nt. J.C. Schultsz

• HvJ EG 27 september 1988, nr. C-189/87, NJ 1990, 425 m. nt. J.C. Schultsz (Kalfelis)

• HvJ EG 11 januari 1990, nr. C- 220/88, (Dumez France/Hessische

Landesbank)

• HvJ EG 17 juni 1992, nr. C- 26/91, NJ 1996, 316 (Jakob Handte/TMCS) • HvJ EG 19 januari 1993, C-89/91, NJ 1996, 328 (Shearson Lehman Hutton) • HvJ EG 7 maart 1995, nr. C-68/93, NJ 1996, 269 m. nt. T.M. de Boer (Shevill) • HvJ EG 19 september 1995, nr. C-364/93, NJ 1997, 52 m. nt. T.M. de Boer

(Marinari/Lloyd’s Bank)

• HvJ EG 13 juli 2000, nr. C-412/98, NJ 2003, 597 (Group Josi-UGIC) • HvJ EG 19 februari 2002, nr. C-256/00, NJ 2004, 159 m. nt. P. Vlas (Besix/Kretzschmar) • HvJ EG 11 juni 2002, C-96/00, NJ 2004, 169 (Gabriel) • HvJ EG 1 oktober 2002, nr. C-167/00, NJ 2005, 221 (Konsumenteninformation v. Henkel) • HvJ EG 15 januari 2004, nr. C-433/01, NJ 2005, 411 (Blijdenstijn) • HvJ EG 5 februari 2004, nr. C-18/02, NJ 2006, 322 (Torline/SEKO)

• HvJ EG 10 juni 2004, nr. C-186/02, NJ 2006, 335, m. nt. P. Vlas (Kronhofer) • HvJ EG 14 mei 2009, nr. C-180/06, NJ 2010, 9 (IIsinger/Dreschers)

• HvJ EU 7 december 2010, nr. C-585/08 & C-144/09, NJ 2011,164 (Pammer

en Hotel Alpenhof)

• HvJ EU 17 november 2011, nr. C-327/10, NJ 2012, 225 (Hypotecni banka-

Linder)

• HvJ EU 15 maart 2012, nr. C-292/10, NJ 2012, 286 (G-de Visser) • HvJ EU 6 september 2012, nr. C-190/11 (Mühlleitner v. Yusufi) • HvJ EU 17 oktober 2013, nr. C-218/12 (Emrek v. Sabranovic) • HvJ EU 5 juni 2014, C-360/12, NJ 2015, 67 (Coty Germany)

• HvJ EU 28 januari 2015, nr. C-375/13, NJ 2015, 332 m. nt. L. Strikwerda (Kolassa/Barclays Bank)

• HvJ EU 16 juni 2016, nr. C-12/15 (Universal Music)