• No results found

5. Calvinisering in Zwolle en Deventer

5.1 De gilden en religieuze verandering

Niet alleen de individuele leden en hun religie, maar ook de structuur van de gilden bleef niet onaangetast door de politiek-religieuze onrust van de zestiende eeuw. In 1575, twee jaar nadat Zwolle na kort in Staatse handen te zijn geweest weer onder Habsburgs gezag was gekomen en de hervormingsgezinde magistraat in Zwolle was vervangen door katholieken die aan het centrale gezag loyaal waren, werd een nieuwe gildebrief voor de timmerlieden aangenomen.211 Er werd bepaald dat ‘elk van desen Ambagte zal vieren de vier gekroonde

martelaars, en ook alle gewoontelijke vierdagen na risantie en gebruik der heilige Kerke bij een pond wasses, en wanneer de broederste zamen teeren, die als dan ongenoegten ofte oploop makede zal gebroeket hebben een tonne bier.’212 Deze expliciete verplichting om de

feestdag van de vier gekroonde martelaren (de patroonheiligen van beeldhouwers en bouwvakkers) en de normale feestdagen van de katholieke kerk te vieren lijkt een poging te zijn geweest om een groot deel van de middengroepen die sympathieën voor hervorming koesterde te verplichten deel te nemen aan het katholieke rituele leven. Ook werd uit dezelfde gildebrief duidelijk dat er in de Onze Lieve Vrouwekerk werd vergaderd, maar dit was

210 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 4, 70. 211 Ten Hove, Geschiedenis van Zwolle, 254.

212 NL-ZIHCO, HCO, ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1636,

54

waarschijnlijk simpelweg het gevolg van het feit dat kerken als openbare ruimte beschikbaar waren.213 Zo werd in Deventer nog zeker tot 1633 door gilden in kerken en op kerkhoven

vergaderd.214

Als we kijken naar de jaartallen waarin gildebrieven en gildewetten werden aangenomen in Zwolle en Deventer (zie hoofdstuk 4), is te zien dat ongeveer vanaf de periode van overgang naar de Republiek en de politieke bevoordeling van het calvinisme er een tijd geen sprake is van nieuwe gildebrieven of vernieuwingen van bestaande gildebrieven. De grootste institutionele verandering die in de gildebrieven terug te vinden is na deze overgang is dat de gilden niet langer een gemeenschappelijk altaar onderhielden. Praktisch overal waar was moest worden geschonken om het altaar te onderhouden werd nu verplicht om te geven aan de arme gildeleden die zichzelf niet konden onderhouden. Op deze manier werd de religieuze functie van de gilden vervangen door een functie van sociale verzekeraar, een ontwikkeling die door de hele Republiek plaatsvond, nog sterker in de achttiende eeuw.215 Zo

werd dus na de Reformatie een aanzet gemaakt voor een ontwikkeling die nog later doorzette. Maar in de nieuwe golf van gilderegulering in de zeventiende eeuw is vooral veel continuïteit te zien. Er was nog altijd sprake van verplichte feestdagen in de vorm van de gildedag die op de dag van de patroonheilige van een gilde viel. De verplichte feestdagen waren nu wel vervangen door werk- en koopverboden zoals in de gilderegulering van de schoenmakers in 1643 die geen vellen mochten kopen ‘op sondagen of Hoogtijdsdagen’.216 De continuïteit is

echter dat via de gildereguleringen confessionele gebruiken werden afgedwongen. Hoewel de confessie veranderde, bleef het gilde een manier om de burgers te bereiken.

Het meest ingrijpende verschil kwam met de pogingen van de hervormde gemeente om katholieken te weren uit de stad. Dit had grote gevolgen voor de gilden en haar leden, maar verscheen niet in de gilderegulering omdat het in een resolutie in één keer voor alle gilden werd geregeld. In 1646 werd door raad en meente besloten dat in Zwolle ‘niemandt van buyten inkomende, sijnde van de paepsche religie, totte borgerschap ofte eenige gilde geadmitteert sal moegen worden’.217 Zo werd op aandringen van de kerkenraad van de

hervormde gemeente door de stedelijke overheid een grote barrière opgeworpen tot het sociale en economische leven van de stad. De kerkenraad keek nauwlettend toe of deze resolutie wel werd uitgevoerd en verzocht in 1657 de magistraat ‘off dieselve resolutie oock niet mede behoort geexecuteert te worden tegen diegeene dewelcke, van buyten inkomende, aen een borgersdochter, papist sijnde, komt te trouwen.’ Dat werd een jaar volgehouden, waarna de magistraat besloot dat Overijsselaars wel het burgerrecht konden verkrijgen door met een burger te trouwen, ongeacht religie.218 In Deventer volgden zulke regels al in 1626,

een stuk eerder dan in Zwolle.219 Het werd ook gehandhaafd: in 1643 verklaarde Herman

Berends dat hij gereformeerd was om het burgerschap te verkrijgen, wat hem drie jaar later weer werd afgepakt omdat hij gelogen zou hebben.220 In 1622 waren ook in Arnhem exclusieve

213 NL-ZIHCO, HCO, ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1636,

32.

214 Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, 46.

215 Lourens en Lucassen, 'Ambachtsgilden in Nederland, een beknopt overzicht', 17.

216 NL-ZIHCO, HCO, ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1636,

51.

217 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 4, 261. 218 Ibidem, 216-217.

219 Prak, 'The Politics of Intolerance', 163.

55

bepalingen opgenomen in het stadsrecht en in 1623 volgde Nijmegen. Het past in een patroon waarin steden in oostelijk Nederland burgerschap exclusiever maakten.221 De steden keken

ook naar elkaar voor hun beleid, zo blijkt uit de opname van een extract van een Nijmeegse resolutie in de notulen van de Zwolse kerkenraad.222

5.2 Calvinisering in Zwolle en Deventer

Het exclusiever maken van burgerschap was een grote stap in het proces van hervormde confessievorming dat zich in het verloop van de zeventiende eeuw afspeelde in stedelijk Overijssel. Tussen de overgang naar de Republiek en actievere confessionalisering zat een periode waarin de hervormde confessie een marginaal en minderheidsbestaan leed in beide steden. Maar vanaf de zeventiende eeuw en specifiek sterker na de synode van Dordrecht in 1618 en 1619 werd actiever geprobeerd om de neutrale groep stedelingen aan de kerk te binden, sociale en morele discipline toe te passen binnen de religieuze gemeenschap en katholieken uit de stedelijke gemeenschap te weren.223 Waar de eerste reformatieprocessen

grotendeels een proces van onderaf waren, was dit een actieve politiek en kerkelijk beleid van bovenaf. Politieke en kerkelijke autoriteit werd sterk vervlochten. Zo was er in beide steden vaak een burgermeester of magistraatslid ‘olderling’ van de kerkenraad, waardoor adviezen en rekwesten rechtstreeks doorgegeven konden worden aan de magistraat.224 Ook had de

kerkenraad informeel invloed op het openbare leven en werd bijvoorbeeld in Zwolle in 1625 na een verzoek om orde en rust op de zondag te houden ‘ordre gestel’ en werd na een rekwest om op te treden tegen hoerenhuizen ‘die huirenhuisen oock tendeelss verstuirt ende solde meer ende meer in gedaen werden.’225 Natuurlijk zal sociale stabiliteit en onrust voor de

magistraat ook een grote rol hebben gespeeld in deze laatste kwestie, maar werd door het aandringen van de kerkenraad het onderwerp op de agenda gezet.

Tegelijk waren magistraatsleden ook subject van de sociale controle van de kerkraad, zoals toen in Zwolle in 1634 het magistraatslid Henrik Roelofsen toegang tot het heilige avondmaal (het rituele sacrament waarbij brood wordt gegeten en wijn wordt gedronken om het lijden van Christus te herdenken) werd ontzegd. Dit was één van de manieren waarop de kerkenraad optrad tegen lidmaten die zich volgens hen niet goed gedroegen. Roelofsen werd aangesproken op zijn ruzie met zijn zwager en weigerde te reageren op het gerucht dat hij ‘sijn maegt soude beslapen hebben.’226 Toen hij naar Amsterdam vertrok werd de kerkenraad van

Amsterdam aangeschreven om hem daar het heilige avondmaal te ontzeggen, waarna Roelofsen ‘hier en daer in publicke herbergen [ging] clagen, dat de kerckenraet hem groot ongelick heeft gedaen, dat se sijn eer ende credit ’t Amsterdam soude hebben benomen door een sekere brief’.227 Het optreden van de kerkenraad was dus officieel beperkt tot weigering

van deelname aan rituelen, maar had verdere sociale gevolgen voor de reputatie van de getroffene. De zwager waar Roelofsen ruzie mee had, magistraatslid Johan Tobias, werd in

221 Prak, 'The Politics of Intolerance', 167–71.

222 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 4, 311. 223 Streng, “Stemme in staat”, 334–35; Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 463–66.

224 Zo werd bijvoorbeeld in Zwolle in een kwestie met een predikant van buitenaf de magistraat ingeschakeld de

burgermeesters die lidmaat waren als tussenpersoon ingezet. NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 5. In Deventer waren twee leden van de magistraat lid van de kerkenraad. Zie daarvoor Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 456

225 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 14. 226 Ibidem, 59.

56

1639 ouderling van de kerkenraad, wat er misschien op kan wijzen dat deze kwestie ook deels een persoonlijk conflict was waarin de kerkenraad de kant van Tobias koos.228

Ook had de hervormde kerk in beide steden als publieke kerk het alleenrecht op het sluiten van huwelijken en het uitvoeren van dopen.229 De Zwolse kerkenraad schreef in 1623

dat ‘dagelix ein groete disordre gesien ende gespoert wordt in het gebruick des hilliges doops’. Veel vaders kwamen namelijk niet bij de doop van hun kind opdagen. Gezien ook de katholieken in de gereformeerde kerk gedoopt moesten worden, kan dit een vorm van alledaags protest zijn geweest. Als oplossing werd besloten de sociale druk op te voeren en degenen die geen getuige stuurden om hun absentie te verklaren naar de kerkraad te ontbieden.230 De katholieken of simpelweg ongeïnteresseerden zullen hier natuurlijk geen

boodschap aan gehad hebben, maar voor de gereformeerden was het belangrijk om de kerkenraad tevreden te houden. Maar dat betekende wel dat deze katholieken of ongeïnteresseerden op de radar van de kerkenraad kwamen, die door de doop en de huwelijken ook een sterker administratief en bureaucratische grip op de stedelijke gemeenschap kreeg.

Vanaf 1632 werden in Zwolle plannen gemaakt voor de grootschalige heropvoeding van bedelende en onopgevoede kinderen door de stichting van een huis van bewaring of ‘houde-huys’. Het probleem was, zo schreef de kerkenraad ‘dat veel arme kinderen alle dagen ende avonden voor de burgerdoeren gaen bedelen, tot haere ambacht niet worden gehouden, veel weniger in de religie ende godtsaligheit onderwesen ende bij veele, die geen lust hebben tot de religie ofte die van vervreemt sijn.’231 Het doel was tweezijdig: religieuze en

economische ‘opvoeding’ zodat ‘de kinderen niet alleen tot haere ampten gehouden maer oick door een schoolm(eeste)rin lesen ende schrijven ende in de godtsaligheit onderwesen werden.’232 Interessant is de verbinding met ambachtsmannen die de kinderen een vak zouden

leren: ‘verscheyden drapiniers van Campen ende andere plaetsen als oock verscheyden ambachts-meysters sullen alhier tot Swolle daeromme komen ende haeren dienst ende arbeyt daertoe praesenteren.’233 Er zou een huis aangekocht moeten worden, collectes worden

gehouden en zelfs ‘een lotterije tot profijte van 't selve huys (…), waertoe verscheyden sijdewinckeliers, goutsmeden ende andere lieden meer haere waren wel willen leveren.’234 Het

lijkt er echter op dat het niet lukte om de financiering rond te krijgen, gezien het plan een aantal jaar besproken werd, maar er na 1637 niets meer van vernomen werd nadat de kerkenraad besloot om een register te maken ‘van sodanighe personen, die uyt een christelijcke liefde ende hertelijcke mededogentheyt tegen de arme, houde kinderen tot het stichten van sodanich houde-huys ietwat wilden contribueren.’235 De religieuze wens had het

tegen de financiële realiteit afgelegd.

Waar de hervorming wel succesvoller lijkt te zijn geweest is het onderwijs. In beide steden drong de kerkenraad erop aan dat de schoolmeesters zouden verklaren dat ze de

228 Ibidem, 80.

229 Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 466. NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde

gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 7.

230 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 7. 231 Ibidem, 52.

232 Ibidem. 233 Ibidem. 234 Ibidem. 235 Ibidem, 75.

57

synode van Dordrecht zouden volgen.236 In 1628 werd door de Zwolse kerkenraad bij de

Latijnse en Duitse scholen sterk aangedrongen op langere schooltijden, minder verlof in de zomer en de eis dat er zo veel mogelijk boeken van 'christelijcke autheuren ende niet van heydensche' moesten worden gebruikt. Ook werd aangedrongen op ‘scherper discipline ende tucht over haer bevolene jeucht moge geschieden, die seer verslapt ende vervallen is.’237 Na

jaren aandringen bij de magistraat werd in 1635 een nieuw regelement aangenomen voor de Latijnse school dat grotendeels overeenkwam met de al in 1628 uitgezette visie van de kerkenraad. De burgermeesters, schepenen en raad zagen de school volgens het regelement als ‘een ware kweekplaats (…) van het Gemenebest in welke de tere en tot fouten geneigde jeugd vanaf de kinderjaren, ja, om zo te zeggen van de allerjongste leeftijd af zouden worden gedrenkt met goede zeden en kunsten.’238 De leerlingen werden op zondagen en feestdagen

naar de kerk gebracht en een groot gedeelte van het regelement ging in op het belang van religieus onderwijs. In Deventer werd al in 1625 door de magistraat besloten dat geen katholieken naar de Latijnse school mochten, behalve als ze bereid waren de catechismus uit hun hoofd te leren en de preken zouden gehoorzamen.239

Interessant genoeg waren voorgenoemde bepalingen ook weer niet heel veel anders dan de regels die in Zwolle halverwege de zestiende eeuw werden aangenomen om juist de katholieke invloed te versterken, toen de leerlingen van de Latijnse school nog sterk aan de fraters van het fraterhuis waren verbonden, de leermeesters door de Raad moesten worden goedgekeurd en de boeken ook gecontroleerd werden.240 Het belang van onderwijs voor het

versterken van de confessie werd dus zeker al langer ingezien en het bovenstaande laat zien dat welke confessie de politieke macht kon beïnvloeden ook haar denkbeelden aan de jeugd kon meegeven.

Hoewel de Latijnse school een redelijk elitaire aangelegenheid was, werden alle schoolmeesters goed in de gaten gehouden. Er werd opgetreden tegen katholieke schoolmeesters. In 1635 werd geklaagd over een katholieke schoolmeester met ‘papistighe boecken.’241 De magistraat werd verzocht om zijn ‘schoolhouden’ te verbieden, ‘als strijdende

tegen de kerckenordre der ghemeene provincien.’242 Het past in een discours waarin de

katholieken niet alleen als ongoddelijk of lokaal gevaar werden afgeschilderd, maar zelfs als nationaal gevaar dat de hele staat bedreigde. Niet alleen moest de schoolmeester op last van de magistraat stoppen met lesgeven, hij werd ook nog eens verplicht om opnieuw met zijn vrouw te trouwen omdat hij niet kon bewijzen in een gereformeerde kerk getrouwd te zijn.243

Dit optreden tegen katholieken vermeerderde specifiek in de periode van calvinisering. Het katholicisme werd ook als een nationaal gevaar voor de jonge republiek gezien door de kerkenraden. Gerhard Dumbar stelde dat de uitsluiting van de katholieken een reactie was op de vervolging van protestanten in de tijd voor en tijdens de Opstand.244 Er waren

236 Ibidem, 2-3. Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 456.

237 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 36-37.

238 Citaat uit, S Elte, Schets van de geschiedenis van de Latijnse school en van het gymnasium te Zwolle

(Deventer 1954) 68–69. Vertaling vanuit het Latijn door Th. J. de Vries

239 Slechte et al., Geschiedenis van Deventer Dl. II, Dl. II, 462.

240 Elte, Schets van de geschiedenis van de Latijnse school en van het gymnasium te Zwolle, 45. 241 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 59. 242 Ibidem, 61.

243 Ibidem, 63.

58

huiszoekingen en verstoringen van katholieke diensten in schuilkerken.245 In 1633 werd in

Zwolle nog gesproken van de ‘bijnae publycke exercitie der papisten’, maar in 1646 klaagde daar de katholieke priester Waeijer dat er twee tot driemaal per jaar huiszoekingen plaatsvonden. Als er schuilkerken werden gevonden kostte de katholieken dat grote boetes van tussen de vijfhonderd en twaalfhonderd gulden.246 Maar katholieke repressie betekende

niet automatisch dat katholieken maar calvinistisch zouden worden. Effectiever was, ook om met Gorski’s vormen van discipline te spreken, om gemeenschappelijke en dus sociale en normatieve discipline toe te passen. Voor veel nieuwe hervormden zal de toenemende reformatie van de gehele stedelijke gemeenschap de stap om voor de hervormde kerk te kiezen groter hebben gemaakt. De eis om gereformeerd te worden voor gildelidmaatschap en burgerschap bewandelde een weg tussen rechtelijke-institutionele discipline en zelfdiscipline. Enerzijds was het mogelijk om katholiek te blijven en moest de keuze om hervormd te worden een persoonlijke zijn, terwijl er anderzijds een institutioneel kader was opgezet dat op veel manier hervormden bevoordeelde en anderen benadeelde. Theoretisch gezien was dit ook effectiever (en bovendien politiek haalbaarder) dan het met geweld verplichten tot bekering (correctieve discipline).

De calvinisering van Zwolle en Deventer was in aantal belijdenissen en lidmaten van de kerk gemeten een succes in de genoemde periode. In beide steden was niet zoals in veel Hollandse steden een grote groep hervormden uit de zuidelijke Nederlanden neergestreken. Daarom was de groep lidmaten aan het begin van de periode van confessievorming relatief klein, met 833 (of 770 als militairen niet worden meegerekend) lidmaten in Zwolle en in 1621 en 700 in Deventer in 1618.247 Maar tussen 1632 en 1672 kreeg de kerk in Deventer er 6619 leden

bij. Al in 1610 waren er vier predikanten en in 1641 zelfs vijf.248 In Zwolle zijn de aantallen

moeilijker te achterhalen maar is uit 1665 bekend dat predikant Joannes Vollenhove in zijn afscheidsrede sprak van grote groei en een ledenaantal van vierduizend.249 In 1624 werd daar

een derde predikant aangenomen, in 1625 een vierde en in 1660 een vijfde.250 Gedurende de

zeventiende eeuw is er in beide steden sprake van twee snel groeiende hervormde gemeenschappen, hoewel de Deventerse sneller groeide. De katholieke minderheid bleef zowel relatief als absoluut dan ook groter in Zwolle.251