• No results found

Calvinisme als vereiste voor burgerschap in Zwolle: ideaal en praktijk

5. Calvinisering in Zwolle en Deventer

5.3 Calvinisme als vereiste voor burgerschap in Zwolle: ideaal en praktijk

De ontzegging van burgerschap, stadsambt of gildelidmaatschap aan degenen die niet gereformeerd waren, was een grote stap in het calviniseringsproces. Maar tegelijk is de vraag of deze regel ook actief gehandhaafd werd en wat de gevolgen daarvan waren. De archieven van de Zwolse kerkraad bieden hier enige aanwijzingen voor.

In 1655, negen jaar na de invoering van de resolutie waarin inkomende katholieken het burgerschap en gildelidmaatschap werd ontzegd, kwam bij de kerkenraad de eerste melding binnen van een overtreding van de resolutie. Het ging om ‘twee in specie persoonen, die

245 Streng, “Stemme in staat”, 336–38.

246 Ibidem, 339. NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 52. 247 Streng, “Stemme in staat”, 334; Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 456.

248 Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 456. 249 Streng, “Stemme in staat”, 335.

250 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 1, 9 NL-ZIHCO, HCO, ID

1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 3, 45

59

d'achtbare magistraat hebben bedrogen, nemende aen als sij lieden hare borgerschap wonnen, dat sij wilden te kercke gaen, maer nu worden bevonden te sijn seer vinnige ende iverige papisten, sijnde seker Cuiper ende Smith bij de Sassenpoorte.’252 Het werd niet expliciet

vermeld, maar als kuiper en smid zullen deze personen ook een gildelidmaatschap verkregen hebben om hun beroep uit te oefenen. De magistraat beloofde ‘die beide personen souden doen citeeren om met haer te procedeeren volgens resolutie van raet ende gemeinte dien aengaende genomen.’253 Er kwam geen verdere reactie van de kerkenraad, waardoor het er op

lijkt dat de smid en kuiper het burgerschap ontzegd werd. Of zij vertrokken of in Zwolle bleven en in dienst van iemand anders of op een andere manier aan hun geld kwamen is niet duidelijk, maar gezien het gebrek aan verdere vermeldingen van hen lijkt het er niet op dat zij gereformeerd zijn geworden. Een andere optie die ze tot 1657 hadden om toch burger te blijven was om met een burger te trouwen. De kerkenraad verzocht de meente en magistraat in dat jaar om het verbod van burgerschap voor katholieken uit te breiden naar ‘inkomende persoonen, aen papiste dogters trouwende,’ waarmee de magistraat instemde.254 In 1658 werd

echter bepaald dat katholieken van binnen de provincie Overijssel wel het burgerrecht konden krijgen door te trouwen met een burger(dochter).255 In 1661 werd de resolutie uit 1646 nog

verder versoepeld door toe te staan dat katholieken die vanaf hun achttiende twaalf jaar in de stad hadden gewoond het burgerrecht konden verkrijgen.256

Door wel het verkrijgen van burgerrecht en gildelidmaatschap via huwelijken en na twaalf jaar toe te staan stond het stadsbestuur toch een instroom van welgestelde katholieken die bijvoorbeeld een ambacht beheersten toe. Dit was een compromis tussen de religieuze wens van een hervormde gemeenschap en de economische baten van de katholieke immigranten. Maar tegen katholieken die toch tegen de regels in het burgerrecht verkregen werd wel opgetreden, zelfs vanuit de magistraat zelf. Zo vroeg de magistraat in 1668 de kerkenraad of ‘jiemant wisten, die de magistraat ofte kerckenraadt in het winnen van borgerschap ofte gilde bedrogen hadde’ waarna een vijftal namen aan de magistraat werd doorgegeven van twee smeden, een boekverkoper en twee mensen waarvan geen beroep werd gegeven.257

Hoewel de magistraat dus wel bijhield wie de regels overtrad, werd er in de praktijk niet snel opgetreden. Een jaar later klaagde de kerkraad dat minstens twee van de eerdergenoemde vijf ‘alsnoch continueeren in ’t exerceeren van hunne neringhe’258 De

magistraat beloofde hem een boete van 25 goudgulden te geven, wat waarschijnlijk ook gebeurd is gezien Bartolomeus Hoflaat (die in 1658 het burgerschap had verkregen) volgens de kerkenraad later dat jaar bij het blussen van een brand gezegd had: ‘soo ick boven was, wilde ick de emmers de borgemeesters op de cop werpen.’259 In de maanden erna bleef de

kerkenraad herhalen dat ze Hoflaat in de gaten houden en werd herhaaldelijk geschreven dat hij nog altijd verkocht en inkocht in zijn winkel.260 Tot 1670 bleef de kerkenraad Hoflaats zaak

bij de magistraat aandringen, helemaal nadat Hoflaat de diaken Jan Treurniet op straat

252 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 2, 17 253 Ibidem, 17

254 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr. 4, 216. 255 Ibidem, 217. 256 Ibidem, 217. 257 Ibidem, 201. 258 Ibidem, 260. 259 Ibidem, 277. 260 Ibidem, 305, 308, 310.

60

tegenhield samen met twee andere katholieke mannen. Treurniet klaagde dat Hoflaat en meerdere andere katholieken hem hadden gezegd dat het zijn schuld was dat Hoflaat uit de stad moest vertrekken en dat ze het hem kwalijk namen.261 Hoflaat kon dus rekenen op steun

van een katholieke gemeenschap. Na maart 1670 kwam Hoflaat niet meer ter sprake in de kerkenraad, nadat werd geschreven: ‘Treurniets klachte over Hoflaat is niet nader voorgekomen.’262 Of de kerkenraad en de magistraat het procederen tegen Hoflaat uiteindelijk

maar opgegeven hebben (Hoflaat was in 1670 immers bewijsbaar 12 jaar in Zwolle) of dat Hoflaat is vertrokken wordt niet helemaal duidelijk uit het archief, maar wel is te concluderen dat Hoflaat nog maandenlang zijn winkel heeft aangehouden.

Ook de zaak van kleermaker Frerik Vermeulen laat zien dat het optreden van de magistraat en kerkenraad in Zwolle in de praktijk erg langzaam was. De kerkenraad liet zich maandenlang door Vermeulen aan het lijntje houden. Vermeulen was in mei 1668 door de overlieden van het kleermakersgilde het gildelidmaatschap van het kleermakersgilde ontzegd, dat hij ‘eertijts door bedrog’ had verkregen ‘als hij sig veijnsden van de gereformeerde religie te sijn’. Maar de kerkenraad schreef dat de overlieden van het gilde klaagden dat hij nog altijd zijn ambacht uitoefende.263 Na maanden waarin hij steeds niet thuis was of net uit de stad was

beloofde hij in augustus aan de dienende burgermeester met een handtekening ‘voortaan altoos de gereformeerde kercke te sullen frequenteren ende sich geheel van 't pausdoom af te trecken,’264 De kerkenraad merkte op dat ‘dyckwijls deselve op gelijcke mannier is bedrogen

ende oock dat de heeren van de magistraat belooft hadden in sijn persoon een exempel te statueren,’ en eiste dat hij pas na een half jaar de gereformeerde kerk bezocht te hebben zijn ambacht weer mocht uitvoeren.265 Hij zou worden onderwezen totdat hij bequaam [was] om

voor de kerkenraadt soodanigen belijdenis des geloofs te doen, waaruyt blijckt dat hij onderscheijt tusschen de gereformeerde ende pauselijcke religie weet.’266 Na zijn eerste les

schreef de raad dat hij niet geheel onwetende [was], dat hij hem leersaam getoont ende weder te coomen om verder onderwesen te worden, belooft heeft.’267 Ruim een jaar later in oktober

1669 werd opgemerkt dat hij weinig in de kerk kwam en dat zijn bekering ‘enckel veynserie’ scheen te zijn.268 Het kleermakersgilde werd ingelicht, waarvan de overlieden verklaarden dat

ze wisten dat Vermeulen naar katholieke diensten ging, maar dat zij daarvan geen bewijs hadden.269 Dit liep nog maanden door tot uiteindelijk in januari 1670 Vermeulen verklaarde

wel weer vaker naar de kerk te zullen gaan. Daarmee was de zaak voor de kerkenraad afgedaan.270 Vermeulens zaak liet zien dat de kerkenraad wel de politieke macht kon inzetten

om inkomende burgers de hervormde kerk in te dwingen, maar dat hun loyaliteit daarmee zeker niet verkregen was.

Als laatste toont de zaak van de katholieke timmerman Bomhof in 1669 aan dat er ook een verschil was in het optreden van raad en meente in Zwolle. Bomhof had als katholiek het burgerschap verkregen met het argument dat hij al langer dan twaalf jaar in Zwolle woonde.

261 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.5, 19. 262 Ibidem, 31.

263 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.4, 183. 264 Ibidem, 197. 265 Ibidem, 198. 266 Ibidem, 199 267 Ibidem, 203. 268 Ibidem, 325. 269 Ibidem, 344,348.

61

Dat bleek later het schoutambt van Zwolle te zijn waar een grotere regio bij hoorde. De kerkenraad was bang dat de katholieken van buiten de stad op deze manier het burgerschap zouden krijgen en schreef: ‘Ende dat oock de ingesetenen des scholtampts Zwol hier geen praeferentie, (‘twelck bij sommigen schijnt gesustineert te worden, billick te sijn), moge gegeven worden alsoo daardoor buyten twijffel een groote deure soude geopent worden om de stad met paapsche borgeren te vervullen.’271 Alle vier de straten van de meente hadden

besloten dat Bomhof het burgerschap moest worden ontzegd: ‘Eyntelijck wierde verhaalt hoe de gemeente tegens Bomhof geroepen had, dat hij uyt het borgerschap en gilde moste.’272 Maar

de magistraat was erg langzaam in het optreden en bleef de zaak onderzoeken omdat Bomhof al heel lang in de stad woonde. De zaak bleef maandenlang vooruitgeschoven tot Bomhof in maart 1670 zich bij de hervormde kerk aansloot, ‘doch bekende genoech ront uyt dat hij ‘t niet soude gedaan hebben ten ware om de borgerschap te behouden.’273 In mei werd beschreven

dat hij braaf elke zondag naar de kerk ging en geen katholieke diensten meer zou bezoeken, maar het lijkt er vooral op dat hij zich meldde om geen problemen met de meente en kerkenraad meer te hebben.274

Uit de bovenstaande gevallen blijkt dat de resoluties om te katholieken te weren in de praktijk konden worden omzeild of uitgesteld. Het is moeilijk vol te houden dat deze katholieken echt succesvol onderdeel van de calvinistische confessie werden. Maar het feit dat er relatief weinig van deze zaken (de kerkenraad besprak er negen in de periode 1655-1672) waren op een aantal van 709 nieuwe inkomende burgers in de periode 1651-1675, kan er wel op wijzen dat de resoluties wel succesvol waren in het weren en afschrikken van katholieken.275 Voor de groei van de calvinistische confessie als geheel en de beperking van de

katholieke confessie was dit een succes, maar in de praktijk bleef het voor individuen mogelijk om het burgerschap te verkrijgen.

5.4 Conclusie

De kerkenraad was redelijk succesvol in het afdwingen van deelname aan de rituelen van de hervormde kerk en aanname van de hervormde identiteit als onderdeel van een ‘subset of institutions related to societal collective identity’. Terwijl er zo een hervormde identiteit werd gecreëerd die ook nog eens vroege kenmerken van een nationale identiteit vertoonde, konden individuen binnen die collectieve identiteit alsnog divers zijn. Het lukte de kerkenraad wel tot zekere hoogte om dissenters naar de kerk te forceren en de catechismus op te dringen, maar een echte religieuze overtuiging was daarmee niet afgedwongen. In de praktijk was het voor een aantal burgers alsnog mogelijk om hun verplichtingen voor burgerschap te (al dan niet in het geheim) te combineren met deelname aan de katholieke gemeenschap. Het aannemen van een publieke hervormde identiteit kon in de praktijk samengaan met andere identiteiten, ondanks de pogingen van de kerk om de confessies af te sluiten. De magistraat keek sterker naar economisch belangen en sociale orde en nam sneller genoegen met burgerschap van katholieken, hoewel de meente wel hard wilde optreden. Daaruit blijkt wel dat de meente als college van burgervertegenwoordiging ook sterk de belangen van de hervormde kerk

271 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.4, 314 272 Ibidem, 316-317.

273 NL-ZIHCO, HCO, ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.5, 35. 274 Ibidem,47.

62

behartigde. Vanaf 1646 was dan ook het Zwolse meentelidmaatschap (voor nieuwe leden) alleen open voor gereformeerden.276

De gilden speelden hier zowel een actieve als passieve rol. Passief omdat ze onderdeel waren van een institutioneel kader waarin hervormden bevoordeeld werden en zo een economische prikkel voor het aannemen van de hervormde identiteit waren. Actief omdat de leden en leiding van een gilde ook als gereformeerde burgers onderdeel van de stedelijke gemeenschap waren en zelfs katholieke leden bij de kerkenraad aangaven. Een manier waarop misschien een sterkere calvinistische confessie gebouwd had kunnen worden met de hulp van ambachtslieden en waarschijnlijk ook gildeleden was de oprichting van het Zwolse holdehuis, maar de oprichting hiervan werd nooit verwezenlijkt.

63

Conclusie

Dit onderzoek begon met een interesse in Max Weber’s protestantische Ethik en het idee van een

Geist des Kapitalismus. Deze vertaalde zich uiteindelijk in een vraagstelling waarin economische

en religieuze organisatie samenkwamen. De ‘protestantse ethiek’ of mentaliteit die ik in stedelijk Overijssel gevonden heb in de zeventiende eeuw was een ideaal waarin een puur hervormde stedelijke gemeenschap zou worden gecreëerd door een politiek van insluiting door buitensluiting van alternatieven. Dit ideaal werd niet verwezenlijkt, maar er was wel sprake van sterke hervormde confessievorming, waarbij het bestaan van de gilden de mogelijkheid bood om een gemeenschappelijke religieuze norm op te leggen. In de sterk van nijverheid afhankelijke steden Zwolle en Deventer waren meesters via gilden aan elkaar en de productiewijze van een sector verbonden. Het was een systeem van sociale en economische reproductie dat zich in de zeventiende eeuw liet gebruiken als systeem van sociaal-religieuze uitsluiting. De gilden waren sterk afhankelijk van politieke steun voor hun positie en organisatie, maar wisten die vaak ook te verkrijgen. De gilden co-evolueerden met andere stedelijke instituties zoals de raad en meente, de kerkenraad en andere gilden. Ze speelden niet alleen een passieve rol als toegangspoort tot de stedelijke economie, maar zorgden ook voor een normatieve discipline tegenover de leden die al toegang hadden tot de stedelijke economie. Calvinisme werd niet verplicht gesteld, maar doordat de keuze voor calvinisme economische mogelijkheden met zich meebracht kon groepsdruk en zelfdiscipline worden gerealiseerd, wat leidde tot een subtieler maar waarschijnlijk ook invloedrijker proces van calvinisering.

Dit beleid van religieuze exclusiviteit werd uitgevoerd door zowel elites als burgers, waarbij de meentes en de kerkenraden nog verder wilden gaan dan de magistraten. De gilden moeten ook worden begrepen als onderdeel van een bewuste burgerij die mede bestond en kon blijven bestaan door haar eigen economische organisaties. Het zelfstandig meesterschap van de gilden is dan ook net zo goed een sociaal burgerlijk ideaal als een economisch fenomeen. Een hervormde burgerij wist via de meente haar stempel op de stedelijke samenleving te drukken. Een vergelijkbare analyse komt van Maarten Prak die twee mogelijkheden geeft voor de religieuze exclusiviteit van Zwolle, Deventer, Arnhem, Nijmegen en Utrecht in vergelijking met het westen van de Republiek waar meer tolerantie was. De eerste is de economische achteruitgang die oost- en centraal-Nederland wel kende maar het westen niet, waardoor exclusiviteit als natuurlijke reactie zou volgen. De tweede, waar Prak zelf naar neigt is een verklaring waarin de meente als specifiek Oost-Nederlands instituut een burgerlijke politieke participatie bood die als resultaat katholieke uitsluiting had.277 Prak

verwerpt daarbij het idee van Gerhard Dumbar dat de uitsluiting van katholieken het resultaat was van de strijd om nationale onafhankelijkheid. Volgens hem klopt de geografie en chronologie van dat argument niet omdat de katholieke repressie specifiek oostelijk was en pas later begon. Zijn eigen meente-argument lost wel het geografische probleem op, maar niet het chronologische. De chronologie van de calvinisering kan naar mijn inzien beter verklaard worden door ook de kerkenraden in het plaatje te betrekken, die na de synode van Dordrecht

64

naar sterke confessievorming streefde.278 Een combinatie van het bestaan van kerkenraad en

meente, wat in het westen van de Republiek niet het geval was, kan zo de Oost-Nederlandse ontwikkeling verklaren. Ook de late relatief late calvinisering is een reden op zich. Streng schrijft dat ook pas in 1621 de gereformeerden in Zwolle een brede groep waren met aanhangers uit alle sociale klassen.279 Vanaf dan werd de kerkenraad ook invloedrijker op de

meente, maar in de retoriek van de kerkenraad speelt ook een nationalistische of republikeinse retoriek door. Deels kan dit ook verklaard worden doordat nog lang grote delen van een katholiek achterland in Overijssel in Spaanse handen bleven.280 Dumbars argument blijft wat

mij betreft dan ook overeind en gaat prima samen met Praks argument: De Zwolse en Deventerse lokale manifestaties van een al dan niet ingebeelde eenheid van een protestantse republiek kon wel degelijk een drijfveer achter confessievorming en katholieke buitensluiting zijn. Juist de burgerlijke middengroepen die Prak als belangrijk en invloedrijk in de meente ziet waren bereid om samen te werken met de hervormde kerk. Het zou niet de eerste en ook niet de laatste keer zijn dat minderheden uitgesloten werden vanwege een vermeende eenheid van een staat.

Schematische weergave van invloedsferen in Zwolle en Deventer in de zeventiende eeuw.

Hoewel Praks meente-argument de economie weer uit de discussie haalt, konden economische overwegingen ook juist weer tot een zekere versoepeling van exclusiviteit leiden. Zo was de Zwolse uitzondering voor katholieken van binnen de provincie die met een burger trouwden waarschijnlijk succesvol in het aantrekken van welvarende katholieken. In het Overijsselse religieuze landschap waarin vooral Zwolle, Deventer en Kampen gereformeerd waren geworden, maar nog een groot katholiek achterland bestond was dit een compromis tussen religieuze en economische belangen. Dan is ook de relatief zwakkere confessievorming in Zwolle en de sterkere confessievorming in Deventer te verklaren doordat de Zwolse magistraat een slimmere middenweg tussen exclusiviteit en inclusiviteit bewandelde.

278 Prak merkt wel op dat de kerkenraden invloed hadden op stedelijk beleid maar ziet de meente als

doorslaggevend. Deels komt dit natuurlijk doordat hij specifiek op zoek is naar institutionele verschillen tussen het oosten en het westen van de Republiek.

279 Streng, “Stemme in staat”, 335.

280 Slechte e.a., Geschiedenis van Deventer II, 468.

Magistraat Kerkenraad Meente Gilden Stedelijke gemeenschap Stedelijk beleid

65

Bronnen en literatuur

Bronnen

Stadsarchief Deventer

ID 0691, Schepenen en Raad van de stad Deventer, periode Republiek, inv. nr. 271 ID 0691, Schepenen en Raad van de stad Deventer, periode Republiek inv. nr. 272 ID 0934, Gilden, inv. nr. 31

Historisch Centrum Overijssel

ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.1 ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.2 ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.3 ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.4 ID 1140, Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle, inv. nr.5

ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1635 ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1636 ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1638. ID 0700, Stadsbestuur Zwolle, archief van de opeenvolgende stadsbesturen, inv. nr. 1646.

66

Literatuur

Alberts, Jappe W. en H. P. H. Jansen, Welvaart in wording. Sociaal-economische geschiedenis van

Nederland van de vroegste tijden tot het einde van de middeleeuwen. (’s-Gravenhage 1977).

Berkenvelder, F. C., 'De gilden te Zwolle tot 1600', Overijsselse Historische Bijdragen 104 (1989), 7-33.

Berkenvelder, F. C., 'De groei van middeleeuws Zwolle naar zelfstandigheid', Overijsselse

Historische Bijdragen, 95 (1980) 167-187.

Beugelsdijk, Sjoerd en Robbert Maseland, Culture in Economics: History, Methodological

Reflections and Contemporary Applications (Cambridge 2010).

Black, Antony, Guild & State: European Political Thought from the Twelfth Century to the Present (New Brunswick 2003).

Blockmans, W. P. e.a., 'Tussen crisis en welvaart; sociale verandering 1300-1500', in: D.P. Blok e.a. (ed.) Algemene Geschiedenis der Nederlanden 4 (1980) 42-86.

Bredero, A.H., 'P. Bange, De Doorwerking van de Moderne Devotie in Windesheim 1387- 1987', BMGN - Low Countries Historical Review 105 (1990), 408.

Davids, Karel, 'Neringen, hallen en gilden: kapitalisten, kleine ondernemers en de stedelijke overheid in de tijd van de Republiek', in: W. Fritschy en L. A. van der Valk (ed.),

Kapitaal, ondernemerschap en beleid: studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azië, van 1500 tot heden (Amsterdam 1996) 95-119.