• No results found

2. Resultaten

2.1. Gezin, woon- en werksituatie

Onderstaande tabel biedt een overzicht van de belangrijkste kenmerken van onze steekproef.

Tabel 7: Overzicht van de steekproef25 Steekproef

Postaal (N) 1219

Face-to-face (N) 199

Totaal (N) 1418

Demografische gegevens Respondent

Moeder 91.8%

Vader 8.2%

Leeftijd kind

Gemiddelde (in maanden) 24.4

SD 13.1

Geslacht kind

Jongen 51.0%

Meisje 49.0%

Probleem

Neen 89.1%

Ja 10.9%

Rang kind

Eerste 46.1%

Volgende 53.9%

Gezinssamenstelling

1-oudergezin 6.1%

2-oudergezin 93.9%

Alleenstaand met 1 kind 3.2%

Alleenstaand met > 1 kind 2.9%

Samenwonend met 1 kind 29.7%

Samenwonend met > 1 kind 64.2%

Origine moeder

Belg 78.8%

Europees 3.7%

Niet-Europees 17.6%

Socio-economische gegevens Diploma respondent

Lager onderwijs of geen diploma 9.3%

25 De percentages vermeld in deze tabel zijn de valid percentages, dus zonder de missing values.

27

Secundair onderwijs 30.8%

Hogeschool/universiteit 54.4%

Ander 5.5%

Diploma partner

Lager onderwijs of geen diploma 6.8%

Secundair onderwijs 41.4%

Zoals verwacht, werd 91.8% van de vragenlijsten door de moeders ingevuld. Het geslacht van het kind dat centraal stond in de vragenlijst was ongeveer gelijk verdeeld: 51% jongens en 49% meisjes. In iets minder dan de helft (46.1%) ging het om ouders van een eerste kind. De gemiddelde leeftijd van deze

28 kinderen lag op 24.4 maanden (minimaal 3.1 maanden en maximaal 48.9 maanden).26 Bij de meerderheid van de vragenlijsten (89.1%) werd aangegeven dat het kind geen problemen kende.

10.9% ofwel 155 ouders vermeldden dat er een probleem werd vastgesteld bij hun kind. Van deze groep gaven 151 ouders ook aan om welk probleem het ging. Uit de antwoorden kunnen we vier grote categorieën van problemen onderscheiden. Het grootste aantal vermelde problemen zijn van medische en/of lichamelijke aard (n = 132). De belangrijkste problemen vormen hierbij reflux (n = 25), (koemelk)allergie (n = 16) en hartafwijkingen (n = 14). Op de tweede plaats komen ontwikkelingsstoornissen (n = 13) zoals problemen met de motoriek/taal (n = 5) of autisme (n = 3). De kleinste categorieën zijn gedrags- en opvoedingsproblemen (n = 5) en vroeggeboorte (n = 5).27Op de vraag door wie dit probleem werd vastgesteld, gaven 147 ouders een antwoord. De diagnose werd het vaakst gesteld door de kinderarts (n = 53), gevolgd door een specialist (n = 28) en de ouders zelf (n = 23). Andere belangrijke personen zijn de verpleegkundige/arts van Kind en Gezin (n = 18), de huisarts (n = 11), de dokter (n = 10) en de gynaecoloog (n = 9).

Wat de gezinssituatie van de respondenten betreft, is 6.1% alleenstaand. Bij 51.7%% van deze alleenstaande ouders gaat het om een eerste kind, bij 48.3% om een volgend kind. Bij de groep van de alleenstaanden heeft 22.7% een diploma lager onderwijs of geen diploma, 35.1% een diploma secundair onderwijs, 33.7% een diploma hogeschool of universiteit en 8.6 % duidde ‘ander’ aan. Iets meer dan de helft (54.3%) werkt voltijds of deeltijds, 13.5% heeft het werk tijdelijk onderbroken en 32.0% werkt niet (hoofdzakelijk werkloos). Waar voor de gehele steekproef geldt dat bijna driekwart van de respondenten in de vijf hoogste inkomensklassen zit, geldt voor de alleenstaanden dat 79.6%

van deze respondenten in de vijf laagste inkomensklassen zit. 17.5% heeft maandelijks minder dan 1000 euro. 50.4% tussen 1000 en 1699 euro. 16.4% tussen 1700 en 2699 euro. 12.0% tussen 2700 en 3699 euro en 3.6% beschikt over meer dan 3700 euro per maand. Bijna een kwart (24.2%) van de alleenstaanden is geregistreerd als kansarm.

Het grootste deel van de respondenten (93.9%) woont samen met de vader/moeder van het kind of met haar/zijn partner. Het merendeel van de moeders is van Belgische origine (78.8%). De groep allochtone moeders bestaat voor 3.7% uit moeders van Europese origine en uit 17.6% niet-Europeanen. Volgens de gegevens is 8.0% van de bevraagde ouders kansarm. Wat betreft het maandelijks beschikbare gezinsinkomen laat onderstaande figuur zien dat de meerderheid van de ouders (73.3%) zich in de hogere inkomensklassen bevindt.

26 Bij aanvang van de eerste verzending van de postale vragenlijsten konden de kinderen maximaal 47 maanden zijn. De leeftijden zoals hier vermeld, werden berekend nadat alle data verzameld werden. De leeftijden in de tabel betreffen bijgevolg de leeftijden zoals berekend op 1 maart 2010.

27 De som van deze aantallen ligt hoger dan 151. Dit komt doordat sommige respondenten meer dan 1 probleem aangaven. Hetzelfde geldt voor de vraag wie de diagnose stelde.

29 Figuur 1: Verdeling maandelijks beschikbaar inkomen (n = 1339)

Onderstaande tabel laat zien wat de relatie is tussen het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen en de registratie binnen IKAROS als kansarm of niet-kansarm.

Tabel 8: Frequentietabel maandelijks beschikbaar gezinsinkomen en kansarmoede (niet-gewogen data)

Inkomen Niet-kansarm Kansarm Totaal

< 700 euro 7 5 12

Omdat het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen echter geen rekening houdt met de gezinssamenstelling van de respondenten, construeerden we – zoals aangegeven in deel 1.6 – de variabele armoederisico. Aan de hand van deze variabele gingen we de relatie na tussen armoederisico en kansarmoede. Aangezien “kansarm” een breder begrip is, dat naast inkomen ook andere variabelen telt (zie voetnoot 10), is te verwachten dat sommige respondenten als “kansarm”

gelabeld worden, ook als ze niet rond of onder de armoedegrens zitten. Onderstaande tabel bevestigt inderdaad dat “arm” en “kansarm” geen synoniemen zijn.

Tabel 9: Frequentietabel kansarmoede en armoederisico (niet-gewogendata) Armoederisico

30 Voor 26 respondenten geldt dat zij in IKAROS geregistreerd staan als kansarm terwijl ze boven de armoedegrens zitten. Belangrijker is echter de vaststelling dat er 93 respondenten onder en nog eens 90 respondenten rond de armoedegrens leven, die in IKAROS niet als kansarm beschouwd worden.

Het blijft met andere woorden belangrijk dit onderscheid te maken zodat deze ouders niet uit beeld verdwijnen.

Tot slot geven we via onderstaande grafieken nog het diploma, het beroep en de werksituatie van de respondent en haar/zijn (eventuele) partner mee.

Figuur 2: Verdeling diploma respondent (n = 1395)

Figuur 3: Verdeling diploma partner (n = 1344) 5,5%

54,4%

30,8%

9,3%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

ander hogeschool/universiteit secundair onderwijs lager onderwijs/geen diploma

6,4%

3,1%

42,2%

41,4%

6,8%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

niet van toepassing ander hogeschool/universiteit secundair onderwijs lager onderwijs/geen diploma

31 Figuur 4: Verdeling beroep respondent (n = 1395)

Figuur 5: Verdeling beroep partner (n = 1355)

Figuur6: Verdeling werksituatie respondent (n = 1339) 6,4%

32 Figuur 7: Verdeling werksituatie partner (n = 1345)