• No results found

In dit hoofdstuk wordt het diepte-interview met Paul Knieriem besproken en wordt zijn gedachte over de problematiek van het reizen en zijn idee over het regionaliseren van jeugdtheatergezelschappen verduidelijkt. Daarnaast worden de vragenlijsten die ingevuld zijn door de theatergezelschappen besproken en gekoppeld aan de theorieën uiteengezet in het eerste en tweede hoofdstuk over het jeugdtheater en de geschiedenis van de reisverplichting. De vragenlijsten geven weer welke meningen de gezelschappen hebben ten opzichte van het reizen met betrekking tot hun eigen gezelschap en welke visie zij hebben op het reizen van theatergezelschappen in Nederland in het algemeen. Hebben de Rijksoverheid en de gezelschappen verschillende extrinsieke waarden en doelen die samenhangen met het reizen? Ook kunnen de vragenlijsten bepaalde

structuren laten zien door de regio's met elkaar te vergelijken. De vragenlijsten die naar de gezelschappen zijn verstuurd – een vragenlijst gericht op BIS-gezelschappen en een vragenlijst gericht op gezelschappen bij het FPK – zijn te vinden in de bijlagen.96 Zoals

in de inleiding al uitvoerig beschreven is, ligt de focus in deze scriptie op de extrinsieke waarde van het reizen. De extrinsieke waarde van het reizen kan voor gezelschappen economische en sociale doelen hebben. Gezelschappen kunnen bijvoorbeeld naar een andere regio reizen, omdat ze daardoor meer subsidie of eigen inkomsten kunnen genereren of ze kunnen een meer divers publiek willen bereiken dan in de eigen regio mogelijk is.

3.1 Paul Knieriem en regionalisering

Uit het diepte-interview met Paul Knieriem op 17 april 2015 bleek dat de

reisverplichting volgens Knieriem niet meer aanwezig zou moeten zijn, ook niet

onderhuids door middel van andere eisen.97 Het zou het beste zijn volgens Knieriem als

de gezelschappen zouden regionaliseren. Daarbij mogen ze nog wel reizen, maar dat moet de keus van het gezelschap zelf zijn. De gezelschappen zouden per regio specifieke subsidie-eisen moeten krijgen, om de ongelijkheden tussen de regio's – demografisch en geografisch gezien – de gezelschappen niet nadelig te laten

beïnvloeden. Zijn uitspraken in de 'Staat van het jeugdtheater 2014' in september 2014

96 Zie bijlagen 3 en 4.

werden niet door iedereen met gejuich ontvangen. Annette Embrechts bijvoorbeeld, zo vertelde Knieriem, liet blijken de pluriformiteit van het jeugdtheateraanbod essentieel te vinden. Kinderen in het hele land moeten jeugdtheater kunnen zien uit het hele land en niet van slechts één of twee gezelschappen. Knieriem erkent enigszins dat het positief is als kinderen in contact kunnen komen met alle gezelschappen, maar acht dit niet als noodzakelijk. Als kinderen echt iets willen zien of hun ouders vinden het belangrijk dan willen ze er ook wel voor reizen.

Om de steun van het publiek in de eigen regio te krijgen is regionale binding essentieel. Mensen zijn volgens Knieriem eerder geneigd zich te binden aan iets dat zich dichtbij bevindt, dan aan iets aan de andere kant van het land, mits ze van het bestaan afweten en er om geven. Zo kunnen bijvoorbeeld voetbalclubs (in de eredivisie tenminste) vaak nog op steun rekenen van duizenden mensen in de eigen regio. Het is voor regionaliserende theatergezelschappen volgens hem wel essentieel dat ze

kwalitatief goed zijn, zodat het publiek ook trots op het gezelschap kan zijn. Ook kan een regionalisering een helder imago verschaffen voor een gezelschap. Hierbij haalt Knieriem Toneelgroep De Appel als voorbeeld aan. Zij spelen voornamelijk in hun eigen theater, het Appeltheater, in Scheveningen en hebben in de loop der jaren een vriendengroep opgebouwd die het gezelschap blijft steunen. Volgens Knieriem worden het gezelschap 'gedragen door zijn publiek' en komt dat, onder andere, doordat het gezelschap door de vaste speellocatie een 'duidelijke smoel' heeft.98

Daarnaast zouden gezelschappen langer in hetzelfde theater moeten staan. Dit vergemakkelijkt de publiciteit wat ook weer de binding met het publiek positief kan beïnvloeden. Op dit moment spelen veel gezelschappen slechts één of twee keer in een theater en moeten dan weer verder reizen. Dit is volgens Knieriem te kort om de mensen in de regio attent te maken op de voorstelling. Knieriem vindt mond-tot-mondreclame nog altijd het beste middel om publiek te trekken. Als een gezelschap na een dag alweer vertrekt dan heeft de mond-tot-mondreclame geen effect. Het gezelschap is immers alweer vertrokken naar elders in het land.

Knieriem is sinds september 2014 niet van mening veranderd. Regionaliseren blijft zijn uitgangspunt, alhoewel hij wel wel begrip heeft voor gedeeltelijke

regionalisering. Zo zouden er bijvoorbeeld gezelschappen kunnen zijn die met grote zaal-voorstellingen nog wel door het land reizen.

Ik kan me voorstellen en daar is nu ook wel sprake van, dat er een vorm van differentiatie binnen het jeugdtheater komt dat een aantal gezelschappen wellicht ook de functie krijgen om grote zaal voorstellingen te maken. Ik kan me heel goed voorstellen dat die grote zaal voorstellingen zich er wel voor lenen om het land door te gaan. Zeker als je dat in samenwerking met

schouwburgdirecteuren doet, denk ik dat dat best wel goed is.99

Hij noemt in het interview vooral voorbeelden van BIS-gezelschappen. Hoe hij denkt over FPK-gezelschappen wordt niet echt helder. Wat wel helder wordt is dat Knieriem vindt dat de gezelschappen niet moeten hoeven te reizen en dat ze zich meer op de eigen regio zouden moeten gaan toeleggen. Daarnaast ervaart hij weinig passie voor het gesubsidieerde toneel bij veel programmeurs en schouwburgdirecteuren. Knieriem heeft het idee dat steeds meer vlakkevloertheaters in dezelfde organisatie zitten als theaters met een grote zaal. Hierdoor wordt er een publiekstrekker in de grote zaal

geprogrammeerd, want die moet vol, en 'een jonge groep' erbij in de kleine zaal.100

Volgens Knieriem lijkt het alsof het gesubsidieerde toneel meer iets is wat er nou eenmaal bij hoort, ook publicitair gezien. Hij heeft namelijk wel eens meegemaakt dat er geen flyer van zijn voorstelling in het theater waar ze speelden te bekennen was. Hoewel hij dus niet geheel positief is over de werkwijze van de theaters, erkent hij wel dat ook zij niet alle middelen tot hun beschikking hebben.

… nu wordt de schuld ook wel vaak bij de producerende instellingen gelegd, maar het gebeurt me zo vaak dat een voorstelling van mij ergens in het land speelt en dan kom ik ’s middags binnen en dan is er geen flyer te bekennen van die voorstelling. En dan krijg je altijd als excuus, ja ja, we hebben het ook zo druk en het liep al niet zo goed dus we hebben ons op iets anders geconcentreerd. Dus ik denk ook dat je als theater daar een veel grotere verantwoordelijkheid in zou moeten willen nemen. Maar goed dat is natuurlijk ook weer allemaal een financiële kwestie, want die publiciteitsmedewerkers staan ook maar een halve dag per twee weken ingeroosterd om überhaupt iets te doen.101

3.2 De opzet van de vragenlijsten

De vragenlijsten zijn in een bepaalde structuur opgesteld. De eerste en belangrijke vraag was wat de regio van het gezelschap was en hoeveel speelbeurten het gezelschap had binnen de eigen regio, buiten de regio maar binnen Nederland en internationaal. Deze vraag is essentieel voor de volgende paragrafen, omdat de gegevens naast elkaar gelegd

99 Paul Knieriem in het diepte-interview, 17 april, 2015. 100 Ibidem.

kunnen worden en er zo een beeld van de spreiding van de gezelschappen gegeven kan worden. In de vragenlijsten vroeg ik de gezelschappen tevens naar hun motieven om te reizen en legde ik ze een stelling voor waarin een regionalisering voorgesteld werd.

Van de 41 benaderde gezelschappen hebben er 29 aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek en hebben uiteindelijk 21 de vragenlijst ingevuld. Van de acht jeugdtheatergezelschappen in de BIS hebben er zeven meegewerkt.102 Alleen Het

Laagland gaf aan geen tijd te hebben, wat in acht moet worden genomen bij de analyse in de volgende paragrafen aangezien het aandeel van Limburg daardoor ontbreekt. Van de gezelschappen voor volwassenen in de BIS hebben er vijf de vragenlijst ingevuld (Tryater, Toneelgroep Maastricht, Ro Theater, Toneelgroep Oostpool en het Nationale Toneel).103 Bij het FPK hebben Theater Gnaffel en Theater Terra als

jeugdtheatergezelschappen de vragenlijst ingevuld.104 Ook hebben zes gezelschappen

voor volwassenen geantwoord (Trouble Man, Orkater, Dood Paard, Dries Verhoeven, Wunderbaum en Female Economy).105 De meeste respondenten bekleden de functie van

zakelijk leider bij het desbetreffende gezelschap.

102 Lieke Bisseling voor Theater Sonnevanck, 1 april 2015. Maurice Dujardin voor Theater Artemis, 8 april 2015. Marjolein van Bommel voor Het Filiaal, 14 april 2015. Walter Ligthart en Leo

Sterrenburg voor NTJong, 14 april en 15 juni 2015. Bernadette Stokvis voor MAAS, 24 april 2015. Erica van Eeghen voor De Toneelmakerij, 30 april 2015. David van Griethuysen voor Het Houten Huis, 21 mei 2015.

103 Siart Smit voor Tryater, 30 maart 2015. Dieke Ruwhof voor Toneelgroep Maastricht, 14 april 2015. Walter Ligthart voor het NT, 14 april 2015. Fanne Boland voor Toneelgroep Oostpool, 24 april 2015. Erik Pals voor het Ro Theater, 24 april 2015.

104 Nicolette Klein Bleumink voor Theater Gnaffel, 15 april 2015. Lisette Koperdraat voor Theater Terra, 20 april 2015.

105 Nicolien Luttels voor Orkater, 31 maart 2015. Daniëlla Groenberg voor Female Economy, 31 maart 2015. Thomas Roye voor Dood Paard, 1 april 2015. Inez Coumans voor Dries Verhoeven, 14 april 2015. Maartje van Doodewaard voor Wunderbaum, 16 april 2015. Albert van Andel voor Trouble Man, 27 april 2015.

3.3 De jeugdtheatergezelschappen (BIS en FPK)

De jeugdtheatergezelschappen gaven hun cijfers over het jaar 2014. NTJong gaf aan dat het gezelschap toen nog in een opstartfase zat en daardoor de aantallen wellicht wat lager zijn uitgevallen. Hoewel Kwatta wel de vragenlijst heeft ingevuld wordt dit gezelschap toch niet meegenomen in dit onderzoek. In deze scriptie ligt de focus op gezelschappen die een meerjarige activiteitensubsidie ontvangen, omdat aan die gezelschappen bepaalde eisen worden gesteld door de landelijke overheid of het FPK. Kwatta ontving ten tijde van de vragenlijst, maart/april 2015, projectsubsidie en past daardoor niet binnen het kader van dit onderzoek.106

MAAS speelde verreweg de meeste voorstellingen in 2014 – 579 voorstellingen – en het Houten Huis van de gezelschappen in de BIS het minste aantal voorstellingen – 201. De jeugdtheatergezelschappen bij het FPK duiken daar nog weer onder. Zo speelde Theater Gnaffel uit Zwolle 139 voorstellingen in 2014 en Theater Terra uit Amsterdam 131. Het aantal voorstellingen dat een gezelschap in totaal gespeeld heeft kan van

106 Begin juli 2015 werd er in de Tweede Kamer positief gestemd over de motie om een negende jeugdtheatergezelschap toe te voegen aan de basisinfrastructuur, waarbij het in de praktijk om Theatergroep Kwatta gaat.

Afbeelding 3: Jeugdtheatergezelschappen BIS en FPK, aandeel binnen regio/buiten regio/internationaal

invloed zijn op het percentage voorstellingen binnen of buiten de eigen regio. Een gezelschap kan wel vijfhonderd voorstellingen spelen, maar het is onwaarschijnlijk dat de theaters in de eigen regio er dan bijvoorbeeld ook 250 af zouden nemen. Deze verschillen tussen gezelschappen moeten in gedachten worden gehouden bij de analyse van de vragenlijsten.

In afbeelding 3 is te zien wat de verdeling is per gezelschap van het aantal voorstellingen binnen de eigen regio, buiten de eigen regio – maar wel in Nederland – en internationaal. Gemiddeld werd 47,2% van de voorstellingen binnen de eigen regio gespeeld door de jeugdtheatergezelschappen en 44,2% buiten de eigen regio, ongeveer fiftyfifty. De uitschieters in het diagram zijn MAAS, NTJong, Theater Artemis en Theater Terra. MAAS is een bijzonder geval, omdat het gezelschap zowel subsidie krijgt vanuit de BIS als vanuit het FPK. Een derde deel van het gezelschap, Meekers, wordt namelijk als dansgezelschap gesubsidieerd door het FPK. Hierdoor moet er voor de dansvoorstellingen rekening gehouden worden met de eisen zoals gesteld door het FPK. MAAS geeft in de vragenlijst aan dat de spreiding van het dansaanbod daardoor belangrijk is, wat onder andere een groter aandeel van de voorstellingen buiten de eigen regio verklaart. Ook geeft het gezelschap aan in de eigen regio nog niet genoeg publiek te hebben om er meer voorstellingen af te kunnen zetten en – wat meer gezelschappen aangeven – dat ontvangen van landelijke subsidie ook geuit moet worden in een landelijke rol. Theater Artemis beaamt ook de landelijke rol en voegt daaraan nog toe dat pluriformiteit belangrijk is. Het publiek moet niet enkel aangewezen zijn op het gezelschap dat zich toevallig in die regio vestigt. Daarnaast geeft Theater Artemis wel aan dat in de eigen regio te weinig publiek gegenereerd kan worden voor de

voorstellingen waardoor – om goed ondernemerschap na te streven – wel gereisd moet worden. Theater Terra erkent de spreidingsplicht van het FPK, maar zou ook zonder deze plicht reizen. Het gezelschap wil zoveel mogelijk kinderen bereiken door het hele land. Daarnaast geeft Theater Terra dat hoe meer voorstellingen het gezelschap speelt, hoe meer garanties het gezelschap ontvangt. 'Daar kunnen wij weer mooiere

voorstellingen mee maken.'107 NTJong gaf aan dat het gezelschap in een opstartfase zat

in 2014, waardoor de aantallen ook nog in opbouw zijn. Daarom laat ik NTJong hier even buiten beschouwing.

Alle jeugdtheatergezelschappen waren het oneens met de stelling: Alle theatergezelschappen, zowel voor jeugd als voor volwassenen, moeten zich enkel

toeleggen op de eigen regio. Hierbij gaf het merendeel aan dat voor educatieve

activiteiten een focus op de eigen regio wel noodzakelijk is, maar dat voor het reguliere aanbod regionalisering een verschraling van het aanbod zou betekenen. Volgens de gezelschappen leeft het publiek in armoede als het slechts één gezelschap in de eigen regio kan bezoeken. De gezelschappen erkenden dat lokale verankering belangrijk is – ook ten gunste van marketing, publieksontwikkeling en reis- en transportkosten –, maar dat er voor het publiek een landelijk aanbod moet blijven bestaan.

Voor een aantal gezelschappen is het niet mogelijk om te regionaliseren, omdat ze dan niet het minimale aantal voorstellingen behalen en onvoldoende publiek

bereiken. De gezelschappen gaven daarentegen wel aan dat ze ook wíllen reizen, zowel om zakelijke als artistieke redenen. Zo wil MAAS veel en een divers publiek bereiken, gaf de Toneelmakerij aan dat reizen de artistieke ontwikkeling stimuleert en gaven ze bijna alle gezelschappen aan dat ze een landelijke rol te vervullen hebben en daar ook achter staan. Het Filiaal gaf daarnaast ook nog aan dat door te reizen de werknemers voldoende werk geboden kan worden.

In de vragenlijst werd tot slot gevraagd wat de gezelschappen graag anders zouden zien met betrekking tot het reizen. De adviezen die gegeven werden waren zakelijk. Een advies dat gegeven werd door meerdere gezelschappen is dat een

voorstelling langer dan een dag in theaters moet staan. Nu komt het nog vaak voor dat een voorstelling slechts één keer geboekt wordt door een theater en dan weer door moet reizen. Dit is erg intensief en door deze werkwijze is het lastiger publiek te werven voor de voorstelling. Ook werd er een grotere risicodeling met de theaters geadviseerd. Theaters bepalen welke voorstelling in hun gebouw speelt en moeten daar ook risico voor kunnen lopen. De garanties moeten hoger zijn, zodat het voor gezelschappen ook loont om te reizen. De theaters spelen in het distributiesysteem nu, gewild of ongewild, een centrale rol. De overheid subsidieert de productie en de gemeente de distributie. Daardoor is de distributie voor elke stad weer anders, want in elke stad kan de gemeente andere eisen stellen aan de theaters. De ene gemeente hecht meer waarde aan een pluriform theateraanbod dan de andere gemeente. Theater Artemis gaf daarnaast nog aan dat de overheid een rol kan spelen bij een pluriform theaterbestel door uitwisseling te stimuleren, dus dat een divers aanbod voor iedere Nederlander toegankelijk is.

Over het geheel genomen voelen de jeugdtheatergezelschappen zich niet

verplicht om te reizen, ook al zorgen de eisen vanuit de overheid en het FPK er wel voor dat ze niet alleen in de eigen regio kunnen blijven. Ze vinden het namelijk ook

belangrijk om te reizen. Het reizen is nu echter wel zo intensief en onaantrekkelijk door onder andere lage garanties, dat het aantrekkelijker gemaakt moet worden om te reizen.

3.4 De theatergezelschappen voor volwassenen (BIS en FPK)

In vergelijking met het jeugdtheater speelden de gezelschappen voor volwassenen ongeveer in dezelfde verhoudingen binnen en buiten de regio. Alle

volwassenengezelschappen samen speelden 45 procent binnen de eigen regio en 41,9 procent buiten de regio maar wel in Nederland in 2014 (zoals beschreven in de vorige paragraaf speelden de jeugdtheatergezelschappen toen binnen de eigen regio 47,2 procent en buiten de regio maar wel in Nederland 44,2 procent van de voorstellingen). De BIS-gezelschappen speelden 62,4 procent van de voorstellingen binnen de eigen regio (54,8 procent exclusief Tryater) en 34,3 procent buiten de eigen regio maar in Nederland (42 procent exclusief Tryater). Dit vergeleken met de 52,8 procent binnen en 39,1 procent buiten de regio maar in Nederland bij de BIS-jeugdtheatergezelschappen geeft geen aanzienlijk verschil tussen de jeugd- en volwassenentheatergezelschappen. De vijf gezelschappen voor volwassenen uit de BIS gaven hun cijfers over 2014. De meeste FPK-gezelschappen gaven een gemiddelde van 2013 en 2014. Wat in

bovenstaand diagram opvalt is dat de FPK-gezelschappen minder in de eigen regio Afbeelding 4: Volwassenengezelschappen BIS en FPK, aandeel binnen regio/buiten regio/internationaal

spelen dan de BIS-gezelschappen. De redenen die de FPK-gezelschappen hiervoor gaven waren voornamelijk dat ze een minimaal aantal voorstellingen moeten halen, wat niet lukt in de eigen regio en dat de spreidingseis vanuit het FPK het spelen buiten de regio voorschrijft. Daarnaast willen de gezelschappen ook reizen en het publiek buiten de regio bereiken. Ze voelen zich over het geheel genomen wel verplicht om te reizen, maar vinden dit niet erg. Neem Dries Verhoeven, een gezelschap dat een internationale visie heeft en dus graag buiten eigen regio speelt. Dit gezelschap voelt zich zelfs beperkt doordat ze maar vijftig procent van hun voorstellingen internationaal mogen spelen. Trouble Man gaf aan dat reizen ook belangrijk is om niet te veel met jezelf te concurreren. Alle gezelschappen reizen daarnaast ook om een groot en divers publiek te bereiken. Orkater stelde bijvoorbeeld dat het spannender is om voor meerdere

publieksgroepen te spelen dan voor slechts een paar (in de eigen regio). Wunderbaum gaf dat ze graag reizen naar steden waar publiek voor ze is (binnen en buiten de eigen regio), maar dat ze zich op dit moment wel verplicht voelen om ook te reizen naar steden met minder animo.

Hoewel de BIS-gezelschappen bijna allemaal aangaven de landelijke rol - net als de jeugdtheatergezelschappen aangaven - te willen respecteren, werd een regionale focus niet als onbelangrijk gezien. Toneelgroep Maastricht gaf aan jaloers te zijn op het Duitse systeem van de stadsgezelschappen, maar erkende dat dit in Nederland nu financieel niet mogelijk is. Toneelgroep Oostpool wil zich artistiek inhoudelijk

verhouden tot de wereld vanuit een binding met regio Oost-Nederland. Het Ro Theater gaf als ideale situatie een middenweg te zien tussen regionaliseren en landelijk spelen. Hiermee werd zowel een regionale verankering als een aantal voorstellingen door het land spelen in bepaalde kernsteden bedoeld. De focus ligt dus voornamelijk op de eigen