• No results found

Gespecificeerde archeologische verwachting

In document Van Teylingenweg 100 in Kamerik (pagina 29-33)

Kans op archeologische waarden Hoog

Periode Vroege-Middeleeuwen – Nieuwe Tijd

Complextypen Nederzettingen, sporen van landgebruik, strooiing van vondsten

Stratigrafische positie Aan de oppervlakte

Diepteligging Vanaf maaiveld

Archeologische verwachting en periode

Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied zich aan een laatmiddeleeuws ontginningslint bevindt, dat vermoedelijk is aangelegd in de 12e eeuw en waarlangs als gevolg van inklinking en vernatting in de 14e eeuw woonheuvels zijn aangelegd ten behoeve van het bewoonbaar houden van het gebied. Deze datering is gebaseerd op de andere genomen waterafvoerende

maatregelen in het gebied (molengang). Op historisch kaartmateriaal uit de 17e eeuw staat in het plangebied reeds een boerderij weergegeven en aan de hand van het AHN valt af te leiden dat er aan de Van Teylingenweg sprake is van een ronde verhoging onder het huidige woonhuis. Vermoedelijk betreft dit een zo’n woonheuvel, waarmee in het plangebied op dat deel sprake is van een hoge archeologische verwachting op nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 12e eeuw).

Deze verwachting richt zich daarbij met name rondom de woonheuvel zelf. In het oostelijk deel van het terrein zijn naar verwachting uitsluitend sporen van landgebruik in het plangebied te verwachten.

Oudere resten zijn niet te verwachten in het plangebied.

Stratigrafische positie

Het archeologisch relevante niveau wordt gevormd door een pakket opgebracht materiaal (veenzoden en toemaak), dat zich direct onder het huidige maaiveld zal bevinden. In dit pakket kunnen

archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden aangetroffen. De verwachting is dat het ophoogpakket - indien aanwezig – in delen van het plangebied nog gaaf kan zijn, omdat naar verwachting geen diepe verstoring in het plangebied heeft plaatsgevonden. Uitzondering vormt echter de schuur achter de huidige woning, waarvan bekend is dat er een mestkelder gelegen is. Onder dit pakket kunnen gerijpte, al dan niet humeuze klei dan wel veraard veen aanwezig zijn. In het veen zijn in principe geen archeologische resten (meer) te verwachten aangezien er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid voor een prehistorische waterloop waarlangs bewoningsmogelijkheden bestonden.

Complextypen

Voor wat betreft de Middeleeuwen worden nederzettingsterreinen (verhoogde huisplaatsen langs een dijk) en sporen van landgebruik verwacht. Nederzettingsterreinen in het veengebied kenmerken zich door de aanwezigheid van een ophooglaag of cultuurlaag. De ophooglaag kan van aanzienlijke dikte zijn en is mede afhankelijk van de langdurigheid en/of intensiteit van eventuele bewoning op die plek.

Deze wordt met name rond het huidig woonhuis in het westen van het plangebied verwacht.

Bewoning uit de Late Middeleeuwen zal naar verwachting sporen van houtbouw in de bodem hebben achtergelaten. In de ophooglaag kan archeologisch vondstmateriaal aangetroffen worden, dat een

20 Onderzoekstrategie Verkennend booronderzoek

Aantal boringen 10

Type boor Edelmanboor, gutsboor

Boordiameter 7 cm, 3 cm

Maximale boordiepte 300 cm -Mv

Werkwijze

Het doel van het veldonderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied, zoals deze is opgesteld in Hoofdstuk 9. Hiertoe is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn gebruikt om de mate van intactheid van de bodem te bepalen, inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de exacte landschappelijke ligging van het plangebied. In totaal zijn in het plangebied 10 boringen gezet (boring 1-10).

De boringen zijn handmatig gezet met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm.

Beneden de grondwaterspiegel is gebruik gemaakt van een gutsboor met een diameter van 3 cm, tot een diepte van maximaal 300 cm –Mv, waarbij de aandacht met name uitging naar de aanwezigheid van ophooglagen op het perceel maar ook op de toekomstig te verstoren gebiedsdelen. De

opgeboorde monsters zijn handmatig verbrokkeld, versneden en doorzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals bot, aardewerk, baksteen, bewerkt vuursteen en houtskool). De boringen zijn gefotografeerd, waarna ze zijn beschreven volgens de NEN5104 en de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze foto’s en beschrijvingen zijn terug te vinden in bijlage 10 en 11. De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk verdeeld in het plangebied. De ligging van de boringen is opgenomen in bijlage 8. De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN; bijlage 4).

Veldwaarnemingen

Het plangebied betreft een boerenerf, dat tussen de Kameriksewetering en de weilanden in de polder gelegen is. Op basis van variaties aan het maaiveld valt af te leiden dat het huidig woonhuis relatief gezien hoog ligt op een cirkelvormige verhoging. Dit geldt tevens voor een deel van de erachter gelegen stallen. Het maaiveld loopt in oostelijke, noordelijke en zuidelijke richting sterk af. Onder de stal achter de woning is een mestkelder aanwezig. In de overige stallen is dit niet waar te nemen, maar lijken wel funderingen van circa 1,0 m aanwezig te zijn. Ook waren in het plangebied veel betonnen platen aanwezig. Dit maakte het niet mogelijk kom overal boringen uit te voeren.

Lithologie

Onder in de boringen is veen vanaf een diepte van 300 cm –Mv aangetroffen. Het veen is matig tot sterk amorf en bruin van kleur. Wel zijn er resten riet en hout nog te herkennen, maar veraarde trajecten zijn in het veen niet gevonden. Daarop bevinden zich ophoogpakketten, die ten behoeve van de inrichting van het terrein zijn aangelegd. Hierbinnen is een onderscheid te maken tussen een modern ophogingspakket en een ophogingspakket dat als onderdeel van een woonheuvel in het plangebied is aangelegd. Het laatste pakket is hiermee van archeologische waarde.

Figuur 9. Impressie van het plangebied. Linksboven is een blik op de achterkant van de stallen te zien. Dit gebied was in zijn geheel bestraat met betonplaten. Rechtsboven een blik op de binnenkant van de stallen, zichtbaar is de aanwezigheid van een mestkelder onder het geheel. Linksonder is een blik gegeven op boorpunt 3. Rechtsonder is een blik gegeven op boorpunt 4 en 6.

22 worden gedateerd op de Late-Middeleeuwen gezien de positie waar deze zijn aangetroffen.

Opgemerkt moet worden dat het opsporen van indicatoren niet het hoofddoel van dit onderzoek is geweest. Het opsporen van archeologische indicatoren vereist een meer intensieve en gebiedsgerichte onderzoeksstrategie.

Archeologische interpretatie

In het plangebied zijn op het veen twee opgeworpen pakketten aangetroffen. De bovenste opgeworpen laag is aangebracht voor de inrichting van het achtererf. Daaronder zit een laag opgeworpen sediment dat samenhangt met een woonheuvel uit de Late Middeleeuwen. In de onderste lagen van de woonheuvel is ook baksteen aangetroffen. De terp is dus waarschijnlijk niet ouder dan de Late-Middeleeuwen. De contouren van de woonheuvel zijn bepaald aan de hand van de AHN, omdat het ten tijde van het onderhavig onderzoek vanwege de terreininrichting niet mogelijk was de exacte omvang van de woonheuvel vast te stellen. De verwachte positie van de woonheuvel is te zien in bijlage 9, waarbij tevens met een buffer rondom de vermeende woonheuvel is opgenomen (van 5 m, om eventuele onnauwkeurigheden af te kunnen vangen). Voor dit gebied geldt een hoge verwachting op archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen. Buiten de woonheuvel is echter alleen veen en moderne ophoging aangetroffen. De archeologische verwachting voor deze gebieden is laag. In het plangebied zijn melkveestallen aanwezig. Deze hebben een mestkelder met een diepte van 2 meter. De archeologische waarden onder deze stallen zijn vergraven voor de aanleg van de

mestkelder. Voor deze gedeeltes van het plangebied is de archeologische verwachting zeer laag.

In document Van Teylingenweg 100 in Kamerik (pagina 29-33)