• No results found

Gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek

Op basis van het bureauonderzoek uit 2011 is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.

Voor de deelgebieden A, D, E en F is de essentie weergegeven in tabel 2.1. De archeologische verwachting is voor alle deelgebieden gelijk, met dien verstande dat voor deelgebied D een specifieke verwachting geldt voor bewoningsresten uit de (late) middeleeuwen.

Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen

laat-paleolithicum – mesolithicum

hoog Bewoningssporen, tijdelijke

kampementen: vuursteen artefacten, haardkuilen. Vermoedelijk zijn deze sporen grotendeels verdwenen als gevolg van ontginningsactiviteiten en latere bodembewerking

vanaf maaiveld

neolithicum – vroege middeleeuwen

hoog Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen,

Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen,

gebruiksvoorwerpen

vanaf maaiveld

Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode.

26 Boshoven et al. 2012.

27 Scholte Lubberink 2001.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 24 van 47 Landschappelijk kader

In de archeologische bureauonderzoeken wordt gesteld dat plangebied Zuidkamp (’t Vaneker) op de overgang ligt van de stuwwal Oldenzaal – Enschede naar het laaggelegen dekzandgebied ten westen daarvan. De stuwwal is in de voorlaatste ijstijd (het Saalien, 300.000 – 130.000 jaar geleden) ontstaan onder invloed van het oprukkende landijs.

Gedurende de laatste ijstijd (het Weichselien, 120.000 – 13.000 jaar geleden) zijn aan de westzijde van de stuwwal dekzanden afgezet, die als een enkele kilometers brede gordel de stuwwal omsluiten. Deze dekzanden kennen een zwak glooiend reliëf, waarvan de hoogteligging varieert van 35 – 40 m +NAP.

Sporadisch bevinden zich hoge dekzandruggen in dit landschap. Het merendeel van de opduikingen in dit gebied kan worden toegeschreven aan kleine(re) dekzandruggen en –kopjes. Met name deze hogere delen van het landschap zijn – door de relatief goede ontwatering – in gebruik genomen als cultuurgrond. In de late middeleeuwen en de nieuwe tijd werden met name op deze gronden enkeerdgronden aangebracht.

Enkeerdgronden zijn ontstaan doordat de bodemvruchtbaarheid van een akker jaren-, vaak eeuwenlang werd verbeterd door het opbrengen van met mest verrijkte plaggen. Op den duur ontstonden hierdoor plaggendekken met een dikte van 50 cm of meer. Kenmerkend voor de oudere plaggendekken op de zandgronden is, dat ze werden aangebracht op locaties die ook daarvoor al in gebruik waren als akker. Vaak zijn onder het plaggendek hiervan sporen terug te vinden in de vorm van een fossiel cultuurdek, sporen van oudere ontginningen, percelering of oude boerderijen; vanwege de goede ontwatering waren deze locaties bovendien vaak al zeer lang in gebruik als vestigingslocatie. Elders in Nederland worden onder een plaggendek regelmatig resten aangetroffen vanaf het mesolithicum tot en met de late middeleeuwen.

Onderzoeksgebieden A, D, E en F zijn onder meer op basis van een relatief hoge ligging op het AHN geselecteerd als gebieden met een hoge archeologische verwachting.

Landschappelijke gegevens per deelgebied

Deelgebied A ligt in een zone met een associatie van dekzandruggen met een plaggendek en dekzandvlakten en –welvingen.

Voor deze zone geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden en een verhoogde kans op archeologisch resten op welvingen en langs de randen van essen. Het gebied is bekend onder het toponiem De Braok (in 1832, Scholte Lubberink, 2006) en ook De Overmaat (Bonnebladen, omstreeks 1900) Tijdens het verkennende booronderzoek uit 2006 zijn in het plaggendek direct ten noorden van deelgebied A een fragment steengoed (late middeleeuwen – nieuwe tijd) en een vuursteenafslag (mesolithicum – neolithicum) in het plaggendek aangetroffen (waarneming 405619). De herkomst van beide vondsten is onzeker: het kan gaan om waarden die door bodemactiviteiten (ploegen) vanuit de ondergrond in het plaggendek zijn geraakt. Het is echter evenzeer mogelijk dat de vondsten zich oorspronkelijk elders bevonden en samen met de afgestoken plaggen uiteindelijk op de vondstlocatie zijn beland: vondsten in het plaggendek vormen - uitzonderingen daargelaten - vaak niet een betrouwbare indicatie voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

In het deelgebied of de directe omgeving zijn geen andere waarnemingen geregistreerd. Ook vondstmeldingen of AMK-terreinen in de directe nabijheid ontbreken.

Deelgebied D bevindt zich in een zone met dekzandwelvingen en –vlakten, in het westen grenzend aan de associatiezone van deelgebied A. De archeologische verwachting van deze deelzone is gelijk aan die van

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 25 van 47 deelzone A. Grenzend aan dit deelgebied bevindt zich het erf ‘de Overmaat’, een erf dat omstreeks 1300 voor het eerst werd genoemd in historische bronnen28 (Overmading), zie afbeelding 2.1). Het werd omstreeks 1941 gesloopt ten behoeve van de Fliegerhorst. Vaak blijkt dat in de onmiddellijke nabijheid van dergelijke erven archeologische resten van middeleeuwse voorgangers aanwezig zijn in de bodem. Scholte Lubberink (2006:

p. 13) acht die kans het grootst langs de randen van de oude bouwlanden of essen.

Uit de aanwezigheid van dit erf en een aantal andere laatmiddeleeuwse erven in het plangebied blijkt dat grote delen reeds tot agrarisch gebied waren ontgonnen, lang voor de introductie van grootschalige plaggenbemesting. In of nabij deelgebied D zijn geen vondstmeldingen, waarnemingen of AMK-terreinen geregistreerd.

Deelgebied E en F liggen in een zone van vochtige zandige bodems, in het noorden grenzend aan natte zandige bodems. De archeologische verwachting van dit deelgebied is identiek aan die van deelgebieden A en D; voor de natte zandige gronden ten noorden van dit deelgebied geldt een lage archeologische verwachting voor alle perioden. Circa 100 m ten oosten van dit deelgebied bevindt zich de locatie van het historische erf ‘Sprakel’, eveneens genoemd in laatmiddeleeuwse bronnen. Veldonderzoek ter plaatse heeft uitgewezen dat zich onder het plaggendek onder andere resten uit de late middeleeuwen (voornamelijk kogelpotaardewerk) bevinden. Mogelijk betreft dit een voorganger van het latere erf Sprakel. Naast middeleeuws aardewerk is op de woerd (huisakker) van dit erf bovendien bewerkt vuursteen uit de steentijd en handgevormd aardewerk uit de late bronstijd – late middeleeuwen aangetroffen. Erve Sprakel is in 1941 gesloopt en het omliggende perceel is vermoedelijk geëgaliseerd (Scholte Lubberink, 2006: p. 24). Een proefsleuvenonderzoek in 200829 en een daarop volgende definitieve opgraving in 200930 heeft uitgewezen dat in de bodem nog veel resten bewaard zijn gebleven. Tijdens dit onderzoek is een deel van erve Sprakel blootgelegd, waarbij baksteenfunderingen uit het midden van de 18e eeuw zijn blootgelegd. De hoge ouderdom van het erf wordt gestaafd door de vondst van diverse aardewerkfragmenten, waaronder een deel van een kogelpot (vermoedelijk datering: 11e of 12e eeuw).

Iets ten oosten van deze vindplaats zijn tijdens hetzelfde proefsleuvenonderzoek en de daarop volgende opgraving aardewerk en grondsporen uit de ijzertijd aangetroffen, vermoedelijk behorend tot een nederzettingscomplex. Enkele vuurstenen artefacten en aardewerkfragmenten uit het neolithicum en de bronstijd tonen aan dat deze locatie – een lichte verhoging in het landschap - al in de vroege prehistorie bezocht werd.

Nabij deelgebieden E en F - op de helling van de stuwwal - zijn drie waarnemingen geregistreerd: waarneming 56851 betreft de vondst van een aantal fragmenten handgevormd aardewerk (neolithicum – late middeleeuwen; waarneming 413688 en 430267 betreffen de vondsten die voornoemde gravende onderzoeken op de locatie van het voormalige Erve Sprakel hebben opgeleverd,

28 Scholte Lubberink 2006: p. 13.

29 Schabbink 2008.

30 Schabbink 2010.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 26 van 47 Afbeelding 2.1: Archeologische verwachting per periode. Bron: Scholte Lubberink, 2001

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 27 van 47 2.3 Resultaten van het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen

De locaties van de in deze paragraaf aangehaalde boringen zijn afgebeeld op kaartbijlage 3. Voor de betreffende boorstaten wordt verwezen naar Boshoven et al., 2012). Het uitgevoerde booronderzoek31 toont het volgende bodemprofiel:

Deelgebied A (boringen ENVT-414, -420, -425 en -426): de bouwvoor is circa 35 cm dik. Daaronder bevindt zich vaak een verstoorde laag tot ongeveer 50-80 cm -mv. In de meeste boringen is (het restant van) een plaggendek aanwezig tussen 30 – 100 cm –mv, meestal direct onder de verstoorde laag. In boring 426 begint het plaggendek direct onder de bouwvoor. Onder het plaggendek bevindt zich een BC-horizont (boringen ENVT-414 en -420 of een C-horizont. Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen, behoudens een houtskoolspikkel in de verstoorde laag van boring ENVT-414.

Het booronderzoek toont de aanwezigheid van een plaggendek op een podzolbodem. De aanwezigheid van laatstgenoemde toont aan dat dit deelgebied goed ontwaterd is geweest. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat dit deelgebied al voor de ontwikkeling van het plaggendek in gebruik was als akker.

Deelgebied D (boringen ENVT-428, -432, -433, 437, - 438 en -450): in boring ENVT-432 is een plaggendek aangetroffen. Het plaggendek ligt onder een bouwvoor van 30 cm dik en gaat op een diepte van 50 cm –mv over in een C-horizont, bestaande uit verspoeld dekzand. In boringen ENVT-438 en mogelijk in boring -428 is een B-horizont aangetroffen, die zich heeft gevormd in verspoelde dekzanden. In de meeste boringen is sprake van een dikke opgebrachte en/of verstoorde laag, die in de meeste boringen doorloopt tot een diepte van ongeveer 100 cm –mv. De C-horizont bestaat uit verspoeld dekzand. In boring 437 heeft zich hierin een beekeerdgrond ontwikkeld.

In de bovenste (verstoorde of opgebrachte) lagen zijn puinresten waargenomen. Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen.

Deelgebied E (boringen ENVT-363, -364, -373, -374, -381, -382 en -388): een plaggendek is geconstateerd in boring ENVT-374. Deze bevindt zich onder een bouwvoor van 40 cm dik en gaat op een diepte van 65 cm – mv over in een C-horizont. In boring 363 is sprake van een B-BC-C-profiel onder een bouwvoor van 70 cm dik. In de overige boringen bestaat het bodemprofiel uit een verstoorde laag van ruwweg 40 cm dik, gevolgd door een C-horizont. In het plaggendek van boring ENVT-374 is een houtskoolspikkel en een minieme hoeveelheid puin aangetroffen. De boringen in dit deelgebied hebben geen andere archeologische indicatoren opgeleverd.

Deelgebied F (boringen ENVT-456, -455). In boring ENVT-455 bevindt zich op een diepte tussen 60-100 cm –mv een B-horizont, gevolgd door een BC-horizont tot 110 cm –mv. In de andere boring bestaat het bodemprofiel uit een (aangeploegde) A-horizont tot 60 cm –mv, gevolgd door een BC-horizont tot 70 cm –mv.

Archeologische indicatoren zijn niet waargenomen.

Wanneer de resultaten van het booronderzoek worden afgezet tegen het verwachtingsmodel van de bureaustudie dan lijkt deze laatste voor wat betreft het bodemprofiel redelijk accuraat, al blijkt dat ook op de hogere gronden vaak sprake is van een tot in de C-horizont verstoord bodemprofiel. Behalve in deelgebied F zijn overal (restanten van) een plaggendek waargenomen. Volgens het verwachtingsmodel is alleen in zone A sprake van een plaggendek. Vermoedelijk gaat het de overige deelgebieden steeds op woerden, kleine huisakkers die bij de eerdere bodemkarteringen vanwege hun geringe omvang niet aan het licht zijn gekomen

31 Scholte Lubberink 2006.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 28 van 47 en dus niet op bodemkundige kaarten zijn geprojecteerd. In deelgebied D is in de meeste boringen een dikke opgebrachte laag geconstateerd. Dit betreft recent opgebrachte grond. Dit betekent dat de omvang van een eventuele zandopduiking wellicht aanzienlijk kleiner is geweest dan is geprojecteerd op de archeologische verwachtingskaart, hetgeen impliceert dat de omvang van het gebied met een hoge archeologische verwachting wellicht kan worden bijgesteld.