• No results found

ALGEM EN E RETAILM A RKT

10. RETAILVERPLICHTINGEN <NAAM KABELEXPLOITANT>

10.5. Geschiktheid en noodzakelijkheid van de retailverplichtingen

321. Indien het college verplichtingen op zou leggen, dienen deze geschikt en noodzakelijk te zijn in het licht van de doelstellingen van het nieuwe kader. Hieronder analyseert het college op welke wijze aan de hierboven genoemde verplichtingen een nadere invulling gegeven wordt.

10.5.1. Verplichting met betrekking tot de hoogte van de eindgebruikerstarieven

322. Gezien de dominante positie van kabelmaatschappijen op de retailmarkt voor ontvangst van analoge radio- en televisiesignalen bestaat de mogelijkheid om voor deze dienst de tarieven te verhogen. De tarieven zouden zodanig verhoogd kunnen worden dat ze zelfs een excessief niveau zouden kunnen bereiken. In het licht van deze mededingingsbeperkende gedraging acht het college ter bescherming van de belangen van eindgebruikers het opleggen van verplichtingen op grond van artikel 6a.13 lid 1 van de Tw met betrekking tot de hoogte van de

eindgebruikerstarieven geschikt.

323. Bij de beoordeling of het opleggen van een dergelijke verplichting proportioneel is, wordt tevens betrokken of de verplichting noodzakelijk is in het licht van de beoogde doelstelling van het bevorderen van de belangen van de eindgebruikers. Daarnaast dient het college te betrekken of de onderhavige mededingingsbeperkende gedragingen geremedieerd zouden kunnen worden door het opleggen van verplichtingen die mogelijk minder ingrijpen op de bedrijfsvoering en dient het college zich een oordeel te vormen over de vraag of de voordelen opwegen tegen de nadelen. 324. In dit kader overweegt het college het volgende. De doelstelling, namelijk bevorderen van

belangen van eindgebruikers, is het best gewaarborgd indien kabelmaatschappijen de aansluiting en het pakket analoge signalen moeten verlenen tegen kostengeoriënteerde tarieven. Het college sluit echter niet uit dat de doelstelling ook kan worden behaald zonder een verplichting tot

kostengeoriënteerde tarieven.

325. Dit is in het verzorgingsgebied van <NAAM KABELEXPLOITANT> mogelijkerwijs het geval aangezien ze veelal geen grote beursgenoteerde onderneming zijn die winstmaximalisatie nastreeft. Dit betekent naar het oordeel van het college dat een kostenoriëntatieverplichting niet per definitie noodzakelijk is in die zin dat zonder het gekozen instrument de doelstelling niet wordt bereikt.

326. Een andere overweging die het college hier laat meewegen is het feit dat in eerste instantie wellicht kan worden volstaan met het opleggen van verplichting tot het bekend maken van informatie. Een dergelijke verplichting verschaft eindgebruikers met de nodige informatie omtrent de tarieven die zij betalen voor de dienst. Gezien de beperkte mate van de aanwezigheid van kopersmacht op de retailmarkt valt niet uit te sluiten dat in eerste instantie duidelijkheid omtrent (de opbouw van) de eindgebruikerstarieven afdoende is om het risico op excessieve tarieven te voorkomen. In dit licht bezien is niet vast te stellen dat het instrument van kostenoriëntatie het minst belastende effectieve middel is.

327. De laatste overweging die het college hieromtrent laat meewegen is dat het te betwijfelen valt of de voordelen van een verplichting tot het hanteren van kostengeoriënteerde

eindgebruikerstarieven opwegen tegen de nadelen hiervan. De tarieven van liggen onder die van de grootste vijf kabelmaatschappijen. Daarnaast verwacht het college dat de kosten van reguleren niet opwegen tegen het (eventueel) te behalen consumentensurplus. Dit laatste wordt hieronder kort toegelicht.

Directe reguleringskosten

328. Ingeval een verplichting tot het hanteren van kostengeoriënteerde retailtarieven zou worden opgelegd, bestaan de directe reguleringskosten ten aanzien van de retailmarkten uit de kosten die een kabelmaatschappij dient te maken om de systematiek aan het college voor te leggen die aantoont dat de retailtarieven voor de retail-(transmissie)diensten kostengeoriënteerd zijn, alsmede de kosten van het college voor de goedkeuring van deze systematiek.

329. De directe reguleringskosten betreffen de kosten die OPTA moet maken voor de ontwikkeling, uitvoering en handhaving van AMM-verplichtingen. Deze kosten zijn vastgesteld aan de hand van de begroting van OPTA. De directe reguleringskosten van de AMM verplichtingen op de

retailmarkt(en) voor omroeptransmissiediensten bedragen per verzorgingsgebied circa € 120.000.

330. De nalevingkosten worden gedefinieerd als de kosten die ondernemingen niet zouden maken

indien zij niet gereguleerd waren. Relevante nalevingkosten zijn derhalve incrementele kosten van naleving van regulering. 90 Uit het OXERA-onderzoek blijkt dat de geschatte nalevingkosten van ondernemingen drie tot vier maal de directe kosten van OPTA bedragen. Deze factor 4 : 1 is ook in andere sectoren waargenomen en wordt beschouwd als een vuistregel. Gelet daarop schat het college de nalevingskosten voor de AMM verplichtingen op de markt(en) voor

omroeptransmissiediensten dan op circa € 480.000.

331. Het college concludeert dat een schatting van de totale directe reguleringskosten er als volgt uit ziet:

Directe reguleringskosten Euro

OPTA – intern 120.000

Kabelmaatschappij 480.000 Totaal – per jaar 600.000

332. Het college acht het niet waarschijnlijk dat eventuele voordelen opwegen tegen bovenstaande kosten. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.

Statische markteffecten

90 Het gaat daarbij bijvoorbeeld om kosten van het hebben van een afdeling “reguleringszaken”, administratiekosten en kosten van IT systemen, voorzover die direct voortvloeien uit regulering. De bijdragen van onder toezicht staande ondernemingen aan de financiering van OPTA zijn geen nalevingkosten maar vormen directe kosten van regulering. Indien deze kosten als nalevingkosten behandeld zouden worden zou dat leiden tot een dubbeltelling.

333. De effecten op de retailmarkt zijn (in enige mate) te kwantificeren. Met een eventuele

verplichting om kostengeoriënteerde tarieven te hanteren zal een kabelmaatschappij niet in staat zijn om de eindgebruikerstarieven op een prijspeil te stellen dat hoger ligt dan kostengeoriënteerd niveau. Ongeacht de vraag of kabelmaatschappijen momenteel tarieven hanteren die

kostengeoriënteerd zijn of niet, is al aangegeven dat ze in staat zijn om de eindgebruikerstarieven te verhogen, mogelijk tot boven het niveau van kostenoriëntatie.

334. Indien de huidige tarieven van kabelmaatschappijen zich rond het niveau van kostenoriëntatie zouden bevinden, zou het mogelijk zijn dat de tarieven (nog) verder stijgen. Dit is bij de

marktafbakening (de SSNIP-test) in paragraaf 5.4.3 aangetoond en een verdere verhoging van 5% tot 10% is mogelijk zonder dat dit tot zodanig veel uitval leidt dat kabelmaatschappijen de verhoging niet zou uitvoeren. Bij de huidige tarieven (gemiddeld circa € 12,50) een stijging van (circa) €0,62 tot €1,25.

335. Gezien de geringe aantallen huishoudens per kabelmaatschappij die het standaardpakket afnemen betekent het opleggen van de norm van kostenoriëntatie in vergelijking tot de tarieven die zonder deze verplichting gehanteerd kunnen worden een mogelijke stijging (of het voorkomen van een daling) van het consumentsurplus van (veel) minder dan € 600.000 per jaar91.

Conclusie

336. Het college concludeert dat het opleggen van een verplichting met betrekking tot de hoogte van de eindgebruikerstarieven niet proportioneel zou zijn.

10.5.2. Verplichting tot het bekend maken van informatie

337. Het college acht een transparantieverplichting geschikt om die informatie aan eindgebruikers kenbaar te maken, die nodig is voor eindgebruikers om te kunnen beoordelen welke tarieven zij voor welke dienst betalen. Deze verplichting is tevens noodzakelijk omdat zonder een dergelijke verplichting niet kan worden gewaarborgd dat de belangen van eindgebruikers het best worden gediend. Indien het voor eindgebruikers niet helder is hoeveel ze voor welke dienst betalen, worden zij gehinderd in het bepalen van een keuze tussen verschillende diensten.

338. Het college legt op grond van artikel 6a.12, sub c van de Tw, elke kabelmaatschappij de verplichting op om aan eindgebruikers informatie bekend te maken over de

eindgebruikerstarieven. Hierbij dient kenbaar te worden gemaakt welk gedeelte van het eindgebruikerstarief de omroeptransmissiecomponent betreft en welk gedeelte de inhoudscomponent. Het college legt op grond van artikel 6a.12, sub c van de Tw, elke

kabelmaatschappij de verplichting op om aan eindgebruikers informatie bekend te maken over de eindgebruikerstarieven. Hierbij dient kenbaar te worden gemaakt welk gedeelte van het

eindgebruikerstarief de omroeptransmissiecomponent betreft en welk gedeelte de inhoudscomponent. Kabelmaatschappijen dienen de tarieven voor respectievelijk de

transmissiecomponent van de tarieven voor de analoge pakketten en de inhoudscomponent van dezelfde tarieven op haar website (indien van toepassing) te vermelden.

91 Uitgaande van een (zeer) inelastische vraag.

339. Het college heeft overwogen of de onderhavige mededingingsbeperkende gedragingen geremedieerd zouden kunnen worden door het opleggen van verplichtingen die mogelijk een geringere uitwerking kennen op de bedrijfsvoering. Het college heeft geconcludeerd dat zij niet over de mogelijkheid beschikt om op grond van hoofdstuk 6 (in aanvulling op de in het

bovenstaande reeds genoemde verplichting met betrekking tot de hoogte van de eindgebruikerstarieven) andere verplichtingen op te leggen die het onderhavige

mededingingsprobleem remediëren en tegelijkertijd een geringere uitwerking kennen op de bedrijfsvoering dan een transparantieverlichting. Ook in deze zin is een het opleggen van een transparantieverplichting noodzakelijk.