• No results found

Voor Trüb is het contact, de directe bejegening tussen arts en patiënt, het enige wat genezing van een neurose kan bewerkstelligen. De taak van de therapeut is om de patiënt te erkennen en hem kennis van de wereld te geven. Het gaat dan niet om een objectief kennen, maar om een leren kennen door

middel van contact met de werkelijkheid als gelijkwaardig mens. ‘Volledig mens zijn’ overstijgt de persoon bij Trüb, het is geen puur ‘innerlijk’ gebeuren. Door alleen op zoek te gaan in het eigen innerlijk vindt de mens zichzelf niet. Dit is meteen zijn kritiek op de dieptepsychologie van Freud en Jung. Door de ander te confronteren als mens en door persoonlijke bejegening wordt het in contact treden van mens tot mens, en mens tot wereld hersteld. Alleen door werkelijk vanuit het hart een oproep te doen aan de ander kan de ander loskomen en tot zelfontplooiing komen. Door onvoorwaardelijk contact kan er een nieuwe houding tegenover het zelf en de wereld ontstaan. Trüb zoekt het zelf in de dialoog, in de ‘Partnerischen Begegnung’ (Trüb,1951, p.34). De tussenruimte heet bij hem ‘die ansprechbare Mitte’. In het artikel van Chris Bremmens over de poëzie van Kopland lees ik een soortgelijke opvatting over de relatie met de ander en de wereld in relatie tot psychiatrie. ‘Psychiatrisch gestoord zijn is opgesloten zijn in een eigen wereld. De ontdekking van ‘de wereld’ is geen stap in en genezingsproces, het is het eindpunt. Creativiteit heeft meer met gezondheid te maken, met het gevoel van ‘ik ben er’, in plaats van ‘ ik ben er nog niet’. [...] Hieruit blijkt dat de zelfervaring (ik ben er) niet op zich staat, maar is verbonden met datgene wat we realiteit- of wereldervaring kunnen noemen (het is er). ‘Ik ben er’ is daarom uitdrukking van een levenservaring in pregnante zin: een ervaring waarin een contact tot stand komt tussen iemand (ik) en het eigen leven (ben er) en waarin dat leven tegelijk wordt verbonden met de wereld (het is er). Dit contact wordt bemiddeld door een derde in een welbepaalde symbolische positie: de therapeutische of dichterlijke interventie. Een interventie die iemand of iets ontkoppeld van zichzelf, uit zichzelf haalt en verbindt met het andere dan zichzelf.’ (Bremmers, 2003, p.5) Ik denk dat Kopland hetzelfde bedoelt als Trüb wanneer hij het heeft over het contact dat tot stand kan komen met jezelf en de wereld middels de symbolische positie van de therapeut. Je zou de positie van de therapeut kunnen omschrijven als die van ‘menselijkheid’. Deze visie vind ik ook terug bij Elly Hoogeveen en Van Praag wanneer hij spreekt over het humanistisch geestelijk raadswerk. Als humanistisch geestelijk verzorger sta je (symbool) voor de menselijke solidariteit (Van Praag, 1989, p.220). Voor Van Praag is ook belangrijk dat de humanistisch geestelijk verzorger de menselijke situatie verheldert vanuit zijn of haar eigen humanistische overtuiging. Die

overtuiging bestaat onder andere uit het geloof in de mogelijkheden van ieder mens om zich te ontwikkelen. Hoewel Van Praag deze visie al jaren eerder verwoordde, verwijst hij in Grondslagen van Humanisme (1989) naar de humanistische psychologie, waarvan, niet verwonderlijk, Rogers een belangrijke vertegenwoordiger is. Duidelijk zal in ieder geval zijn dat ik in deze scriptie steeds weer heb willen laten zien dat genezing, of heling, naar mijn idee voort kan komen door en in de relatie tussen mensen. Ik kan mij vinden in de visie van Buber, zoals verwoord in het citaat op het titelblad van dit hoofdstuk, dat psychisch ziek zijn ook altijd een ziek zijn van de relatie is. En dat het dus die relatie is waar je als hulpverlener aandacht aan moet besteden. Ik denk niet dat dit zozeer het geval is bij een ziekte die geheel en al door lichamelijke factoren wordt veroorzaakt, het ligt meer in de sfeer van het ziek zijn van de ziel of van het geestelijke. Als humanistisch geestelijk verzorger is het juist de ziel of de geestelijke dimensie waar je je op richt. De helende werking van de relatie, waar ik in de inleiding van mijn scriptie over schrijf, is voor mij nu meer helder geworden. Hoewel Buber en Trüb beiden het woorde ‘genezing’ gebruiken (Buber niet consequent, hij gebruik in andere teksten ‘helen’), gaat het ook bij hen om een andere vorm van genezen dan in de biomedische psychiatrie gebruikelijk is. Het gaat niet om ‘beter maken’, maar om ‘heel worden’. Om datgene wat je belet om volledig mens te zijn onder ogen te kunnen zien en te kunnen aanvaarden. Volledig mens zijn is waar het bij Buber om gaat. En dit volledig mens zijn is bij hem alleen in relatie met anderen. De helende werking van de relatie is niet vergelijkbaar met de genezende werking van een medicijn dat bijvoorbeeld zorgt voor een hoger serotoninegehalte in de hersenen zodat iemand zich minder depressief voelt. In de tussenruimte gebeurt iets anders. Daar kan iemand, samen met een ander mens, de somberheid en het verdriet die bij de depressie horen misschien onder ogen zien en aanvaarden dat ze nu, op dit moment, deel uitmaken van de heelheid van de persoon. Op die manier kan de ervaring van heel zijn over iemand komen. De ziekte is niet genezen, maar de mens die lijdt aan de ziekte kan zichzelf misschien wel weer als volledig mens ervaren. De relatie met de wereld en met een ander mens is, misschien maar voor even, gevoeld. Het aangaan van die relatie, van het verbonden

kunnen zijn met een ander mens, is naar mijn idee het mooiste wat je als hulpverlener aan iemand kunt geven. De tussenruimte kan de breuk helen die ontstaan is tussen een mens en de wereld om hem of haar heen. De tussen- ruimte geeft verbinding tussen twee mensen en die verbinding maakt dat iemand zich in relatie tot een ander weer volledig mens kan voelen.

Werkelijke dialoog