• No results found

In mijn scriptie klinkt een cultuurkritiek door. Dit is een kritiek die ik zelf heb op een wereld waarin mensen steeds meer denken dat het leven maakbaar is en waarin het samenleven met en de afhankelijkheid van andere mensen ondergesneeuwd raken. De kritiek is ook terug te vinden in de keuze van literatuur die ik gemaakt heb. Bovendien valt ze in de interviews met de hulpverleners terug te vinden. Maatschappelijk werker Harry verwoordt dat mensen weer op zoek gaan naar een religiositeit en spiritualiteit die nu mist. Ik deel die mening en ben ook zelf op zoek. Deze scriptie mag daarvan getuigen. Mijn keuze voor Martin Buber als voornaamste inspiratiebron valt ook te bezien in het licht van de cultuurkritiek. Buber was, zoals eerder genoemd, voorstander van een ‘nieuwe wereld’ waarin de verhouding van mensen tot de wereld en tot elkaar nieuwe vormen zou aannemen. Die nieuwe wereld zou een wereld zijn waarin Ik-Jij relaties het uitgangspunt vormen van samenleven. Ik vind dit een aantrekkelijke gedachte en een mooi streven. Toch denk ik dat er sinds de tijd van Buber weinig in de goede richting is veranderd. Ook op dit moment is er veel aandacht voor nieuwe spiritualiteit en levenskunst, maar in de praktijk ervaar ik de samenleving niet als bijzonder menslievend.

Arendt, Baart, Van Heijst, Rogers en Yalom noemen allemaal bepaalde voorwaarden voor de tussenruimte om te kunnen ontstaan. Het tragische toelaten, het aanvaarden van het ongewisse en het erkennen van het niet- maakbare is bij deze auteurs aan de orde. Deze visies komen voort uit een

bepaald mensbeeld en wereldbeeld. Ik kan me vinden in de visies van bovenstaande auteurs en ben mede kritisch naar de huidige geneeskunde. Een geneeskunde waarin, in de woorden van Slater, een ‘antitragische tendens’ heerst. Door mensen en hun verhalen niet in hun heelheid te zien en behandelen laat deze geneeskunde de mogelijkheid van de tussenruimte liggen. Een mogelijkheid die, naar mijn idee, juist door cliënten met open armen zou worden aangegrepen.

In het eerder genoemde nummer van Deviant staat een aantal ingezonden artikelen van cliënten waarin zij schrijven wat werkelijk geholpen heeft. Ook hierin wordt het belang van de hulpverlener die er werkelijk is voor de ander, die trouw is en bereid is mee te gaan daar waar het verdrietig wordt, benadrukt. Weinig mensen schrijven hun herstel te danken te hebben aan medicatie. Dit soort stukken raken me, hier gaat het mij om! Om de beleving en ervaring van de cliënt zelf en wat hij of zij nodig heeft en om de hulpverlener die dit respecteert en die er is voor zijn cliënt. Ter illustratie een citaat uit één van de inzendingen van cliënten: ‘Ik heb het gered. Mede dankzij Marjet. Iemand die het risico durfde te nemen buiten de gebaande paden te lopen. Een therapeut die weigerde te geloven dat je een cliënt behoedzaam moet benaderen. Die weigerde genoegen te nemen mij met een leven op te zadelen waarin bedekt bleef wat lastig was. [...] Zij heeft het aangedurfd menselijk te zijn. Zij ging, heel onprofessioneel, mee naar de plaatsen waar ik herinneringen had te verwerken. Zij heeft meegehuild. Marjet gaf, samen met goede mensen om mij heen, mij het geloof in menselijkheid terug. Zij geloofde mij niet alleen, zij luisterde niet alleen, maar zij was mens.’ (Martine Rademaker, in: Deviant 54, p.13) Dit soort uitingen ondersteunt mijn idee over wat cliënten in de geestelijke gezondheidszorg werkelijk kan helpen. Keer op keer zie ik door cliënten, in wetenschappelijk onderzoek, in literatuur en in mijn stages en werk mijn these van de helende werking van de relatie bevestigd. Heel basaal hebben mensen behoefte aan iemand die er voor ze is en die gehoor geeft aan hun roep om hulp.

Conclusie

Gemeenschappelijk in de vorige hoofdstukken is mijn zoektocht naar een bepaalde kwaliteit in de relatie tussen mensen, en in het bijzonder tussen hulpverlener en cliënt. Die kwaliteit noem ik tussenruimte. Deze zoektocht is naast een wetenschappelijk onderzoek naar professioneel hulpverlenen in de geestelijke gezondheidzorg ook een persoonlijke zoektocht geweest. Een zoektocht naar een bijzondere vorm van relaties die niet als vanzelfsprekend door mij worden ervaren, maar die wel van groot belang zijn.

Die manier van in relatie staan vind ik terug bij Buber in de keuze die je als mens hebt om je houding naar de wereld en andere mensen vooral te laten bestaan uit Ik-Jij relaties. Dat is geen gemakkelijke keuze, omdat er nogal wat in de weg kan zitten. Bijvoorbeeld de moeilijkheid om je kwetsbaar op te stellen en je te laten raken door de ander. Of de methodische en protocolaire regels waarbinnen je als professional moet werken. Uit mijn onderzoek is gebleken dat de hulpverleners die veel belang hechten aan de relatie met hun cliënt risico’s durven nemen en offers brengen. Ze durven het aan de eigen angsten en vooringenomenheden opzij te zetten en op creatieve wijze om te gaan met protocollen en ideeën over wat professioneel handelen is. Professionaliteit is dan niet netjes de regeltjes volgen, maar dát doen wat nodig is op het juiste moment. Buber zegt in gesprek met Rogers dat er soms meer nodig is dan je als hulpverlener kunt geven en dat moet je kunnen en willen geven. Maatschappelijk werker Harry zegt hierover mooie dingen. Hij werkt vanuit een roeping en visie op het leven die maakt dat hij er kan zijn voor zijn cliënten. Het is niet uit eigen plezier dat hij een avond per week mensen opzoekt, maar omdat hij vind dat het nodig is. Hij wil er zijn voor de ander en dat vraagt soms ook iets van jezelf. Uit zo een betrekking kan tussenruimte ontstaan. De relatie blijft in zekere zin professioneel en is niet wederkerig zoals Buber dat bedoelt. Maar op het moment dat het gaat om wie je als mens bent, wanneer je zonder je ‘professionele uitrusting’ er voor de ander bent, is die wederkerigheid er naar mijn mening wel. Op dat moment kun jij voor de ander net zoveel betekenen als die ander voor jou.

Het gaat dan over gedeelde menselijkheid, om het bevestigen van elkaar in de hulpvraag van de één aan de ander. Het humanistisch geestelijk raadswerk is een plek bij uitstek waarin deze kwaliteit van de relatie een plek kan krijgen. Het gedicht van Rutger Kopland dat ik als motto voorin deze scriptie heb gezet, verwoordt voor mij wat humanistisch geestelijk raadswerk kan inhouden. Je bent een ‘lege plek’ voor iemand ‘om te zijn’. Dat is wat ik zou willen betekenen voor de ander en dit is wat tussenruimte kan zijn. In deze scriptie heb ik willen verwoorden wat voor mij het allerbelangrijkst is in het leven: het kunnen aangaan van en leven in werkelijke relaties met ander mensen. Ik hoop dat ik erin ben geslaagd om de betekenis en het belang van die relaties te verhelderen met betrekking tot de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Ik heb het moeilijk gevonden om de door mij ervaren werkelijkheid en de herkenning die ik voelde bij het lezen van de literatuur en in gesprek met Erna, Toos en Harry neer te schrijven. Ik heb daarom veel gebruik gemaakt van citaten waarin de auteur voor mij zegt waar het om gaat. Zo hoop ik dat ik ook de lezer van mijn scriptie hier en daar die herkenning heeft mogen ervaren.

In deze scriptie heb ik iets willen uiteenzetten wat tegelijkertijd heel moeilijk en heel eenvoudig is. Moeilijk, omdat je er snel aan voorbij gaat. Eenvoudig, omdat in de kern iedereen het herkent en ertoe in staat is om in deze werkelijkheid te leven. Mijn scriptie eindigt hier. De ontdekkingstocht die volgt uit mijn keuze om in Ik-Jij relaties te leven is echter nog maar net begonnen.

Literatuurlijst