• No results found

“Dat zijn zo van die zijnsmomenten zal ik maar zeggen.” Toos is afgestudeerd als gezondheidszorg psycholoog en werkt nu als coach met de Zelfconfrontatiemethode. Toos vertelde me over een ervaring die ze had met een cliënt waarbij ze een sterke verbondenheid voelde en als vanzelf handelde, zonder dat van tevoren te hebben bedacht. Zij benadrukt vooral het stil zijn en aanvaarden van haar kant. Datgene kunnen laten wat zich aandient. “Als het dus gaat om de dialoog en het ontmoeten, dat is eigenlijk jouw vraag, dan is zo’n moment, dat je dus stil bent, zo wezenlijk om het er überhaupt te laten zijn. En meer doe ik dan niet. Voor mij is dat vaak een heel helend moment, omdat iemand daar iets durft te laten zijn wat hij ergens heeft weggestopt. Omdat een deel van de persoon denkt dat, als dat zichtbaar wordt er allemaal enge dingen gebeuren. En als je dan aanwezig kunt zijn zonder dat je dat wat zich aandient gaat indammen of ook weg gaan naar de afleiding, dus dat ik bijvoorbeeld te zeer ga troosten of oplossingen ga aandragen, of wat dan ook, in feite ga je dan mee met de afleiding van dat gevoel. En voor mij waar het om gaat is dat zij contact maakt met dat gevoel en het er maar gewoon laat zijn.” Toos heeft het hier letterlijk over een helend moment in de relatie. Dat helende moment ontstaat doordat Toos ruimte open laat voor de ander om toe te laten wat tot dan toe liever werd ontweken. Doordat Toos die ruimte kan geven bij zichzelf en bij de ander, kan de ander dit als helend ervaren. Een

gevoel dat tot dan toe niet toegelaten werd kan nu onder ogen gezien worden. Toos gebruikt hier het woord helen, een woord dat in de vraagstelling van mijn scriptie terug komt. Ik kan goed mee gaan met de betekenis die Toos geeft aan dit woord. Helen heeft voor mij een existentiele betekenis. Het verwijst naar het kunnen onder ogen zien van iets dan lange tijd verborgen is gebleven. Dit onder ogen kunnen zien, kunnen ervaren van wat is, kan een helende werking hebben. Het maakt dat je als mens meer ‘heel’ mag zijn en dat iets wat lang niet bij jou mocht horen er nu wel bij hoort. Deze betekenis hoor ik terug in de woorden van Toos. Het element van aanvaarding is hier erg belangrijk. Aanvaarding kan helend zijn. Wezenlijk daarbij is voor Toos dat de hulpverlener ook daar waar het moeilijk of pijnlijk wordt aanwezig kan blijven. “Als het gaat om ontmoeten, en dat vind ik dus heel wezenlijk in hulpverlening, dat daar waar het pijnlijk wordt, daar waar het spannend wordt, ook als het gaat om emoties van woede of verdriet, eenzaamheid, angst, dat je dat laat zijn.” Ze noemt de woorden stil zijn en present zijn. Hier zie ik gemakkelijk de verbinding met Buber en Jorna. Voor beide auteurs is het belangrijk dat de hulpverlener mee gaat de diepte in, er bij kan blijven wanneer het spannend wordt en dat alles wat zich voordoet bij de cliënt er mag zijn. De ontmoeting kan plaats vinden wanneer de hulpverlener er bij kan blijven wanneer de ander afdaalt naar plekken waar het moeilijk vertoeven is.

Gevraagd naar de tussenruimte beschrijft Toos deze als volgt. “Dat zijn van die momenten waarbij ik me ook heel erg verbonden voel met mezelf en de ander, dan is er eigenlijk geen verschil. Dat klinkt misschien heel cryptisch, maar dan voel ik eigenlijk dat onderscheid niet meer zozeer.” Toos noemt hier net als Erna het element van verbondenheid, een verbondenheid die niet alleen met zichzelf en de cliënt is, maar overkoepelend. Hier lees ik het element van transcendentie terug. Het gaat om een bijzondere vorm van contact hebben, contact van mens tot mens waarbij er een bepaalde gelijkwaardigheid optreedt die niet vanzelfsprekend is. “Dan heb ik het gevoel dat ik contact heb van mens tot mens. En hoewel ik als coach natuurlijk een andere verantwoordelijkheid heb, ik ben wel een mens die een ander mens ontmoet. En dan vallen theorieën ook op een of andere manier weg, terwijl ik wel weet wat ik aan het doen ben. Dat zijn zo van die zijnsmomenten zal ik maar zeggen. Die volgens mij heel helend werken, voor haar maar ook voor mij.” Wat

Toos hier beschrijft doet me erg denken aan Rogers. Ook hij benadrukt in zijn boeken de gelijkwaardigheid in het contact met cliënten en de wederzijdse wisselwerking. Ook is het wegvallen van theorieën een thema dat terug komt; op een bepaald moment gaat het niet meer om de vakkennis en technieken van de professional, maar om de aanwezigheid van Toos als mens. Toos zegt het als volgt. “Ik denk altijd dat hulpverlenen een wederzijds proces is. Het is nooit eenrichtingsverkeer van mij naar de ander. Want ook die ander maakt verbinding met mij. En nodigt mij uit.”

Tijdens het gesprek had ik het gevoeld dat Toos herkende dat er in een gesprek een bepaald moment kan zijn dat bijzonder is of specifiek ‘helend’. Toch sprak zij in andere termen over tussenruimte en is de betekenis die zij daaraan gaf anders dan wat ik in deze scriptie beoog. “En daarmee leer je mensen eigenlijk terug te gaan naar de positie van, je kunt dat vrije ruimte noemen, jij noemt dat tussenruimte, binnen de ‘voice dialogue’ noemen ze dat de positie van het ‘aware ego’, in ieder geval die positie die kan waarnemen zonder oordelen en waardoor mensen bewuster ook een keuze kunnen maken. [...] Dit zijn allemaal zo, ja termen die gebruikt worden, het zijn concepten. Jij zegt tussenruimte, ‘voice dialogue’ gebruikt ‘aware ego’, zoals ik het omschrijf is het eigenlijk een positie in jezelf, de waarnemer in jezelf, die kan waarnemen.” De ruimte waar hier over gesproken wordt is niet gezamenlijk, geen tussen zoals ik dat beoog. Zoals Toos het beschrijft is het een ruimte binnen de persoon zelf, een ruimte waarin het mogelijk is om naar zichzelf te kijken zonder oordelen. Ook bij de hulpverlener kan een dergelijke ruimte ontstaan. “Ik heb zelf het idee dat ik een soort innerlijke ruimte heb, die ik zo leeg mogelijk maak in feite, en voor mij is mediteren een manier om dat te doen, wetende dat al die delen er gewoon zijn en waar nodig erin kunnen springen. Dat is iets waar ik zelf nog heel erg naar aan het zoeken ben. Want elk woord is eigenlijk weer een inperking van de ruimte zal ik maar zeggen.” Zoals ik het begrijp spreekt Toos hier van twee verschillende ruimten, de ene bij de cliënt en de andere bij de hulpverlener. Wat ze benoemt herken ik zeker en ik denk ook dat het een voorwaarde is voor de tussenruimte om te ontstaan dat er openheid is naar zichzelf, dat er aanvaarding is zonder oordelen en dat de hulpverlener helemaal aanwezig kan zijn. Dit blijft echter bij de persoon zelf en is nog niet de tussenruimte die ontstaat tussen beide mensen. Hiernaar gevraagd beschrijft Toos wel een

ervaring die meer in de richting van tussenruimte komt, ze noemt dit een energetische dialoog. “Alsof je energetisch in verbinding staat met elkaar. Ik vind het dus lastig om daar goede woorden aan te geven. Ik sta in ieder geval in contact met dat stukje van mezelf van verdriet, en laat dat komen. En er is ook iets, misschien is dat energetische dialoog te noemen, er komt in ieder geval bij mij ook iets over van het is kwetsbaar, het is fragiel.” Het is echter, zoals ik het van Toos begrijp, niet een op zichzelf staande ruimte, iets buiten de cliënt en de hulpverlener dat toch tussen beide ontstaat. “Ontmoeten is naar mijn idee er zijn voor de ander met alles wat je in huis hebt” Dit zegt Toos heel stellig en het is naar mijn idee ook voorwaarde voor de tussenruimte om te kunnen ontstaan. Er zijn voor de ander met alles wat je in huis hebt zorgt echter niet automatisch voor gelijkwaardigheid of wederkerigheid. Daar is ook de ander voor nodig die tegenover je staat en dezelfde beweging maakt.

Een belangrijk aspect dat Toos verwoord ben ik ook in mijn literatuuronderzoek tegen gekomen. Dit is dat de hulpverlener zelf een bepaalde weg moet zijn gegaan. Het is nodig om je als mens ontwikkeld te hebben om de ander op zijn of haar weg te kunnen bijstaan. “Want dat is vaak een eerste prille moment van ontmoeting. En naar mijn gevoel wel helend, het zit vaak daarin. [...] En dat zijn die momenten die naar mijn idee heel wezenlijk zijn. Maar dat vraagt dat jij als coach ook jouw menselijkheid ontwikkelt. En aanvaardt dat je dus ook al die delen die je zo vreselijk verafschuwt, dat je erkent dat die deel zijn van wie jij bent.” De hulpverlener moet een bepaalde weg zijn gegaan en zichzelf goed kennen om de ander bij te kunnen staan. Buber, Trüb en Yalom zijn, zoals in het vorige hoofdstuk te lezen was, het erover eens dat de hulpverlener moedig genoeg moet zijn om de diepten van de ziel op te zoeken samen met zijn cliënt. Om dit met de ander samen te kunnen doen is het nodig de eigen diepten te kennen en deze geaccepteerd te hebben.